ECLI:NL:RBGEL:2024:8453

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 december 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
05-317082-21 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak met betrekking tot de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 december 2024 uitspraak gedaan in een ontbindingsprocedure met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat. Aanvankelijk werd dit voordeel geschat op € 11.050,-, maar tijdens de zitting heeft de officier van justitie de vordering aangepast naar € 5.525,-. De raadsman van de veroordeelde heeft zich hierbij aangesloten.

De rechtbank heeft kennisgenomen van een eerder vonnis waarin de veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar voor verschillende feiten, waaronder het medeplegen van strafbare feiten onder de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten, gebaseerd op chatberichten tussen de veroordeelde en een medeverdachte. Uit deze berichten blijkt dat de veroordeelde in totaal € 9.050,- heeft ontvangen, wat de rechtbank aanmerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.

De rechtbank heeft vervolgens besloten het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op € 9.050,- en heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat. Daarnaast is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 80 dagen, zoals bepaald in artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05-317082-21 (ontneming)
Datum uitspraak : 2 december 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. A.C. Vingerling, advocaat in Utrecht.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel. Dat voordeel is door de officier van justitie geschat op € 11.050,-.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting worden vastgesteld op
€ 5.525,-.
De raadsman heeft zich aangesloten bij het standpunt van de officier van justitie.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het heden tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren ter zake van
feit 1:
Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde en het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen, door zich en een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit te trachten te verschaffen en voorwerpen, stoffen en gelden voorhanden te hebben, waarvan hij wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd;
feit 2:
Medeplegen van stoffen vervoeren en voorhanden hebben en medeplegen van vervoermiddelen, ruimten en gelden voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten, meermalen gepleegd;
feit 4:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde lid, 10 vierde lid, 10 vijfde lid, 11 derde lid, 11 vijfde lid en 11a van de Opiumwet;
feit 5:
Medeplegen van gijzeling.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Tussen de Sky-ID’s [nummer 1] en [nummer 2] zijn op 20 juli en 21 juli 2020 onder meer de volgende chatberichten verstuurd:
[nummer 1] :
Vraag maar 100 per stuk
[nummer 1] :
Hoeveel was het
[nummer 2] :
32 stuks
[nummer 1] :
Ja pak je 3200
[nummer 1] :
100 per stuk is normaal[nummer 1] :
Hoeveel heb je nu totaal
[nummer 2] :
17500
[nummer 2] :
Met jou 3200
[nummer 2] :
17500
-3200
3750 chaf
500 voorrijder
2000 auto stenenman
375 inkoop speed
7675 : 2=
3837,5
3200
Jij krijgt
7050
[nummer 2] :
Dus ik of chaf breng 7050 straks in Zutphen [2]
Op 10 september 2020 zijn tussen de Sky-ID’s [nummer 1] en [nummer 2] onder meer de volgende chatberichten uitgewisseld:
[nummer 1] :
Trouwens wat hebben we nu verdiend dan
[nummer 1] :
8 keer 500
[nummer 1] :
Is 4 k
[nummer 1] :
De man 2 k toch [3]
Uit de chatgesprekken van 20 juli en 21 juli 2020 leidt de rechtbank af dat veroordeelde een bedrag van € 7.050,- heeft ontvangen, bestaande uit de winst van € 3.837,50 (kennelijk afgerond op € 3.850,-) en een bedrag van € 3.200,-. Uit het chatbericht van 10 september 2020 blijkt verder dat veroordeelde en de gebruiker van account [nummer 2] samen “4 k”, de rechtbank begrijpt € 4.000,- hebben verdiend, zoals veroordeelde aangeeft: “de man 2 k”. Veroordeelde heeft dus bij elkaar (€ 7.050 + € 2.000=) € 9.050,- ontvangen, wat de rechtbank aanmerkt als wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal veroordeelde veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 9.050,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 80 dagen.
Aldus gegeven door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. Y. Yeniay-Cenik en
mr. J.M. Hollebrandse, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 2 december 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknummer OM3R021068 METRO, gesloten op 17 januari 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 155, 161-162.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 155, 173.