ECLI:NL:RBGEL:2024:8448

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
487248 HO RK 24/1122 en 444142 HO RK 24/1123
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om afkoelingsperiode in het kader van de WHOA door de Rechtbank Gelderland

In deze beschikking van de Rechtbank Gelderland, uitgesproken op 22 november 2024, hebben verzoeksters, twee besloten vennootschappen, een verzoek ingediend om een afkoelingsperiode te gelasten op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). Dit verzoek volgde na de deponering van startverklaringen op 14 oktober 2024 en was gericht op het verkrijgen van vier maanden tijd om een akkoord voor te bereiden. Verzoeksters stelden dat zij voor 15 december 2024 een voorstel voor een akkoord zouden indienen, maar de rechtbank oordeelde dat niet summierlijk was aangetoond dat de afkoelingsperiode noodzakelijk was voor de voortzetting van hun ondernemingen. De rechtbank merkte op dat er geen bewijs was van dreigende beslaglegging door de energieleverancier en dat verzoeksters onvoldoende hadden aangetoond dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers gediend zouden zijn met de afkoelingsperiode. De rechtbank concludeerde dat het verzoek tot afkondiging van de afkoelingsperiode moest worden afgewezen, omdat de vereisten van artikel 376 Fw niet waren voldaan. De beschikking werd openbaar uitgesproken door de rechters J.H. Steverink, A.J. Wolfs en G.M. Drenth, in aanwezigheid van griffier W.J. van 't Spijker.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLAND

Team insolventie
verzoek afkoelingsperiode ex artikel 376 Fw
rekestnummer: 487248 HO RK 24/1122 en 444142 HO RK 24/1123
uitspraakdatum: 22 november 2024
beschikking op het verzoekschrift ex artikel 376 Faillissementswet (Fw) met bijlagen van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 1] B.V.
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verzoekster 1]
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster 2] B.V.
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: [verzoekster 2]
[verzoekster 1] en [verzoekster 2] hierna tezamen te noemen: verzoeksters,
advocaat mr. H.C.J. Oomen, kantoorhoudende te Beuningen.

1.De procedure

1.1.
Verzoeksters hebben op 14 oktober 2024 ieder voor zich een startverklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw ter griffie gedeponeerd.
1.2.
Bij verzoekschrift van 1 november 2024 hebben verzoeksters verzocht voor ieder van hen een afkoelingsperiode als bedoeld in artikel 376 Fw te gelasten voor een periode van vier maanden. In het verzoekschrift hebben verzoeksters gesteld dat zij voornemens zijn om voor 15 december 2024 een (voorstel voor een) akkoord aan te bieden. Verzoeksters hebben bij het verzoekschrift vijf producties overgelegd.
1.3.
Verzoeksters hebben gekozen voor een besloten akkoordprocedure buiten faillissement.
1.4.
Bij e-mailbericht van 6 november 2024 aan de griffie van de rechtbank heeft mr. Oomen desgevraagd namens verzoeksters een liquiditeitsprognose per week voor de periode waarvoor een afkoeling wordt verzocht en informatie over de financiële positie van verzoeksters overgelegd.
1.5.
Het verzoek is op 8 november 2024 in raadkamer, met gebruik van een videoverbinding, behandeld in aanwezigheid van mr. Oomen voornoemd. Ook waren aanwezig [naam 1] (indirect bestuurder van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] ) en [naam 2] (financieel adviseur van [Holding] B.V. en bestuurder van [Stichting] ).
1.6.
Bij e-mailbericht van 11 november 2024 aan de griffie van de rechtbank heeft mr. Oomen namens verzoeksters afzonderlijke liquiditeitsbegrotingen van [verzoekster 1] en [verzoekster 2] toegezonden.

2.Het verzoek

2.1.
Verzoeksters hebben het verzoek schriftelijk en ter zitting toegelicht en daartoe – voor zover van belang – het volgende aangevoerd.
2.2.
[verzoekster 1] exploiteert [naam vakantiepark] te [vestigingsplaats] ; [verzoekster 2] voert een horeca-onderneming op en ten behoeve van het vakantiepark. Onder meer ten gevolge van juridische procedures met de parkeigenaren over de hoogte van de parkbijdrage ontvangen verzoeksters, althans [verzoekster 1] , al jarenlang geen of veel minder (structurele) inkomsten van de eigenaren. Daarnaast zijn er renovatiewerkzaamheden verricht, omdat verhuur aan arbeidsmigranten (noodgedwongen) werd gewijzigd in uitsluitend recreatieve verhuur. Een en ander heeft ertoe geleid dat verzoeksters kampen met hoge schulden aan (onder andere) de Belastingdienst.
2.3.
Verzoeksters bereiden een akkoord voor. Het (concept)akkoord zal voor 15 december 2024 worden aangeboden.
2.4.
De afkoelingsperiode is noodzakelijk om de onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten. In geval van faillissement kunnen de schuldeisers een lagere uitkering op hun vorderingen verwachten dan met een akkoord. Volgens verzoeksters is een afkoelingsperiode dan ook noodzakelijk en in het belang van de gezamenlijke schuldeisers.
2.5.
Verzoeksters verzoeken de rechtbank een afkoelingsperiode af te kondigen voor de duur van vier maanden.

3.De beoordeling

Eerste verzoek en bevoegdheid
3.1.
De rechtbank stelt allereerst vast dat het onderhavige verzoek het eerste verzoek is dat verzoeksters aan de rechtbank hebben voorgelegd na het deponeren van de startverklaringen. Dat betekent dat de rechtbank thans dient vast te stellen welk soort akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369 lid 6 Fw is gekozen bij de voorbereiding van het akkoord. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of aan haar de rechtsmacht en relatieve bevoegdheid toekomen om van het verzoek kennis te nemen.
3.2.
Verzoeksters hebben de keuze gemaakt voor een besloten akkoordprocedure. Het verzoek is in raadkamer behandeld.
3.3.
Verzoeksters zijn gevestigd in Nederland en meer specifiek in [vestigingsplaats] ; zij houden aldaar ook kantoor. Gezien het bepaalde in artikel 369 lid 7 aanhef en onder b Fw juncto artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om het verzoek in behandeling te nemen. Uit artikel 262 Rv volgt verder dat deze rechtbank bevoegd is van het verzoek kennis te nemen.
Afkoelingsperiode
3.4.
Op grond van artikel 376 Fw kan, nadat een verklaring als bedoeld in artikel 370 lid 3 Fw is gedeponeerd, door de schuldenaar het verzoek worden gedaan om een afkoelingsperiode af te kondigen. Indien het verzoek door de schuldenaar is gedaan, dient het akkoord reeds te zijn aangeboden of dient de schuldenaar toe te zeggen dat binnen ten hoogste twee maanden een akkoord zal worden aangeboden. Verzoeksters hebben toegezegd dat zij voor 15 december 2024 een (voorstel voor een) akkoord zullen aanbieden. Verzoeksters kunnen dan ook worden ontvangen in het verzoek om een afkoelingsperiode.
3.5.
Op grond van artikel 376 lid 4 Fw wordt het verzoek tot het afkondigen van een afkoelingsperiode toegewezen indien aan twee vereisten wordt voldaan, namelijk indien (1) summierlijk blijkt dat dit noodzakelijk is om de door de schuldenaar gedreven onderneming tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten en (2) summierlijk blijkt dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers hierbij gediend zijn en dat de door de afkoelingsperiode getroffen derden niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad. De rechtbank is van oordeel dat aan deze twee vereisten niet (summierlijk) is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
3.6.
Bij de behandeling van het verzoek is ten eerste niet summierlijk gebleken dat een afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door verzoeksters gedreven ondernemingen tijdens de voorbereiding van en de onderhandelingen over een akkoord te kunnen blijven voortzetten. Namens verzoeksters is ter zitting aangevoerd dat er vrees bestaat dat de energieleverancier beslag zal gaan leggen, maar van sommaties of (aangekondigde) incassomaatregelen is de rechtbank niet gebleken. Mogelijk is deze vrees gerechtvaardigd, maar van de noodzaak is niet summierlijk gebleken, nu daarvan een nadere onderbouwing ontbreekt.
3.7.
Verzoeksters hebben naar het oordeel van de rechtbank bovendien onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers met een afkoelingsperiode zijn gediend. Niet aannemelijk is geworden dat verzoeksters in staat zijn gedurende de afkoelingsperiode aan de lopende verplichtingen te voldoen. Ter zitting is gebleken dat in ieder geval [verzoekster 2] verlieslatend is en dat – mede gezien de wederzijdse (financiële) afhankelijkheid – [verzoekster 1] deze verliezen draagt. Daar komt bij dat de rechtbank niet kan beoordelen of de schuldeisers in geval van faillissement van verzoeksters slechter af zijn. Informatie omtrent en een indicatie van de reorganisatiewaarde ontbreekt en de (liquidatie- en reorganisatie)waarde van de debiteurenportefeuille is, gezien de voortdurende discussie met de parkeigenaren, onzeker. Ten slotte hebben verzoeksters aangevoerd dat een afkoelingsperiode met name in het belang van de parkeigenaren is. De rechtbank wijst erop dat in het kader van het onderhavige verzoek beoordeeld moet worden of de verlangde afkoelingsperiode in het belang van de gezamenlijke schuldeisers is. Het belang van de parkeigenaren, die de debiteuren van [verzoekster 1] zijn, speelt daarbij geen (directe) rol. De rechtbank is dan ook van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het belang van de gezamenlijke schuldeisers met de verzochte afkoelingsperiode is gediend.
3.8.
Het verzoek tot afkondiging van een afkoelingsperiode zal worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank:
- wijst de verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.H. Steverink, voorzitter, mr. A.J. Wolfs en mr. G.M. Drenth, rechters, en in aanwezigheid van mr. W.J. van ‘t Spijker, griffier, in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024.