ECLI:NL:RBGEL:2024:8438

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
11161822
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en verbouwingswerkzaamheden met schadeposten in reconventie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de uitvoering van verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [gedaagde]. De partijen zijn in oktober 2023 een overeenkomst aangegaan waarbij [eiser] diverse verbouwingswerkzaamheden zou uitvoeren. In november 2023 is [eiser] begonnen met de werkzaamheden, maar deze zijn eind april 2024 opgeschort vanwege een betalingsachterstand van € 19.833,60. [eiser] heeft verschillende facturen gestuurd, maar [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van deze facturen betwist en stelt dat zij extra kosten heeft gemaakt door tekortkomingen van [eiser]. In conventie vordert [eiser] betaling van de openstaande facturen, terwijl [gedaagde] in reconventie een schadevergoeding vordert voor niet uitgevoerde werkzaamheden en andere tekortkomingen. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiser] gedeeltelijk toegewezen en de vorderingen van [gedaagde] ook gedeeltelijk, waarbij verrekening heeft plaatsgevonden. Uiteindelijk is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 11.772,55 aan [eiser], vermeerderd met wettelijke rente, en zijn de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 11161822 \ CV EXPL 24-1784
Vonnis van 4 december 2024
in de zaak van
[eiser],
handelend onder de naam [eiser] ,
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J. Zeegers,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. G.P.R. Steenmeijer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 augustus 2024,
- de voorafgaand aan de mondelinge behandeling door mr. Steenmeijer overgelegde aanvullende producties,
- de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024, waarvan aantekening is gehouden door de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn in oktober 2023 overeengekomen dat [eiser] in opdracht en voor rekening van [gedaagde] diverse verbouwingswerkzaamheden op basis van regie zou gaan verrichten in de woning van [gedaagde] gelegen aan de [straat] (hierna: de woning).
2.2.
[eiser] is in november 2023 gestart met de uitvoering van de verbouwingswerkzaamheden.
2.3.
Eind april 2024 heeft [eiser] de uitvoering van de werkzaamheden opgeschort. Bij e-mail van 20 april 2024 heeft [eiser] in dit verband aan [gedaagde] bericht:
“Zelf moet ik al mijn rekeningen zowel zakelijk als privé op tijd betalen. Dit kan ik nu niet omdat er een betalingsachterstand is van E19.833,60.
Ik kan volgende week de werkzaamheden hervatten als het volledige bedrag van E19.833,60 op mijn rekening staat. Nu kom ik namelijk zelf in de problemen.”
2.4.
Bij facturen van 10 februari 2024, 1 april 2024, 11 april 2024, 19 april 2024, 25 april 2024, 28 april 2024 (2x) en 27 mei 2024 heeft [eiser] een bedrag van in totaal € 19.389,89‬ aan [gedaagde] in rekening gebracht. [gedaagde] is niet tot betaling overgegaan.
2.5.
Bij e-mail van 26 april 2024 heeft [gedaagde] aan [eiser] bericht, kort gezegd, dat zij de verschuldigdheid van de openstaande facturen betwist en dat zij [eiser] aansprakelijk stelt voor door haar betaalde extra kosten en geleden schade.
2.6.
Bij brief van 8 mei 2024 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd om binnen vijf dagen tot betaling van een bedrag van € 23.180,12 over te gaan.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad in zoverre de wet zulks toelaat, [gedaagde] zal veroordelen tot betaling van een bedrag van € 19.389,89 aan [eiser] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 juni 2024 tot aan de dag van volledige betaling en [gedaagde] zal veroordelen in de proceskosten.
in reconventie
3.2.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [eiser] zal veroordelen tot:
1. betaling van een bedrag van € 22.547,1‬0 aan [gedaagde] , vermeerderd met wettelijke rente,
2. het overhandigen van de toegezegde meldcodes inzake de ISDE-subsidie binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 250,00 per kalenderdag, met een maximum van € 25.000,00, voor het geval [eiser] in verzuim blijft aan deze veroordeling te voldoen,
3. het overhandigen van het toegezegde legplan binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, op straffe van een dwangsom van € 25,00 per kalenderdag, met een maximum van € 25.000,00, voor het geval [eiser] in verzuim blijft aan deze veroordeling te voldoen,
alsmede [eiser] zal veroordelen in de proceskosten en de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
in conventie en in reconventie
3.3.
Partijen hebben verweer gevoerd. Zij hebben geconcludeerd tot afwijzing van de onderscheiden vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de wederpartij in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1.
Omdat de vorderingen in conventie en in reconventie met elkaar samenhangen, bespreekt de kantonrechter deze gezamenlijk.
4.2.
Vooropgesteld wordt dat tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [eiser] de verbintenis op zich heeft genomen om diverse verbouwingswerkzaamheden te verrichten aan de woning. Daarmee is sprake van een overeenkomst van aanneming van werk als bedoeld in artikel 7:750 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
4.3.
In conventie vordert [eiser] betaling van diverse door hem gefactureerde bedragen. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van drie gefactureerde posten (deels) betwist. Deze posten zullen hierna afzonderlijk aan de orde komen.
1. Wandtegels Fliesen Hüning
4.3.1.
In de factuur van 19 april 2024 (20240024) heeft [eiser] een bedrag van € 456,78 (incl. btw) aan [gedaagde] in rekening gebracht voor de aanschaf van een nieuwe marmeren plaat. Onweersproken staat vast dat [eiser] deze plaat opnieuw heeft besteld omdat de tegelzetter – die door [eiser] was ingeschakeld – de oorspronkelijk geleverde marmeren plaat had beschadigd. Door [eiser] is niet gesteld waarom de kosten van deze plaat voor rekening van [gedaagde] dienen te komen. Dit onderdeel van de vordering in conventie zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
2. Huur bouwhekken
4.3.2.
In de factuur van 28 april 2024 (20240029) heeft [eiser] een bedrag van € 748,65 gefactureerd voor de huur van drie bouwhekken. [gedaagde] heeft de hoogte van deze post betwist. Zij heeft daartoe in de eerste plaats aangevoerd dat [eiser] niet drie maar twee bouwhekken heeft geplaatst bij de woning. Daarnaast is volgens [gedaagde] de in rekening gebrachte huur buitensporig hoog omdat overeenkomstig de tarieven van verhuurbedrijf Boels een bedrag van € 312,80 voor de totale huurperiode redelijk is. [eiser] heeft derhalve een bedrag van € 435,85 ten onrechte aan [gedaagde] in rekening gebracht, aldus [gedaagde] .
[eiser] heeft voormelde stellingen van [gedaagde] niet gemotiveerd betwist.
Daarmee staat als onweersproken vast dat [gedaagde] enkel de huur voor twee bouwhekken is verschuldigd en dat voor de huur van die bouwhekken een bedrag van in totaal € 312,80 redelijk is. Het resterende bedrag van € 435,85 (€ 748,65 -/- € 312,80) zal in conventie als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
3. Huur elektrische kachel ad € 280,72
4.3.3.
In de factuur van 28 april 2024 (20240030) heeft [eiser] een bedrag van € 280,72 in rekening gebracht voor de huur van een elektrische kachel voor de duur van acht weken. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van deze kosten betwist. Daarop heeft [eiser] niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat en waarom [gedaagde] deze kosten is verschuldigd. Dit onderdeel van de vordering in conventie zal daarom als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.4.
[gedaagde] heeft de verschuldigdheid van de overige door [eiser] gefactureerde posten op zichzelf niet betwist. De door [eiser] gevorderde hoofdsom is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 18.216,54.
4.5.
[gedaagde] heeft zich echter beroepen op verrekening met een vordering die zij stelt te hebben op [eiser] . Zij heeft in dit verband in reconventie een schadevergoeding ter hoogte van in totaal € 22.547,1‬0 gevorderd. Volgens [gedaagde] dient [eiser] dit bedrag aan haar te vergoeden omdat hij, zo stelt [gedaagde] , enerzijds een aantal werkzaamheden niet heeft verricht en anderzijds is tekortgeschoten in de uitvoering van diverse door hem verrichte werkzaamheden. Daarover wordt overwogen als volgt.
- Vroegtijdig gestaakte werkzaamheden
4.5.1
Volgens [gedaagde] heeft [eiser] ten onrechte de werkzaamheden vroegtijdig gestaakt en de samenwerking voortijdig beëindigd. Toen [eiser] de bouwplaats verliet had hij een aantal werkzaamheden nog niet verricht, namelijk het aanleggen van de dekvloer onder de carport, het ophangen van de deuren, het verrichten van kitwerkzaamheden en het aanbrengen van de plinten. [gedaagde] heeft deze werkzaamheden door lokale aannemers uit laten voeren en daarvoor heeft zij een bedrag van in totaal € 4.030,00 betaald. Dit bedrag moet [eiser] aan [gedaagde] vergoeden, aldus [gedaagde] .
4.5.2.
De kantonrechter overweegt dat voor een succesvol beroep op artikel 6:74 BW onder meer vereist is dat sprake is van schade. Daarvan is in dit geval evenwel geen sprake. Niet is geschil is immers dat [eiser] de werkzaamheden op regiebasis verrichtte en dat hij voor de hiervoor genoemde werkzaamheden geen kosten aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht. Niet gebleken is dan ook dat wanneer [gedaagde] de werkzaamheden door [eiser] had laten verrichten, zij in een andere vermogenspositie zou verkeren dan thans – waarbij de werkzaamheden door andere aannemers zijn verricht – het geval is. Van schade is daarom geen sprake. Dit onderdeel van de vordering in reconventie ligt daarom voor afwijzing gereed.
- Trapspijlen
4.5.3.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] de reeds in de woning aanwezige stalen trapspijlen onnodig en ten onrechte heeft verwijderd en heeft weggegooid in de container. [eiser] heeft deze stellingen op zijn beurt niet gemotiveerd betwist. Als onvoldoende gemotiveerd betwist staat daarom vast dat [eiser] de reeds in de woning aanwezige trapspijlen zonder toestemming van [gedaagde] heeft verwijderd en heeft weggegooid. Daarmee is [eiser] tekortgeschoten in de nakoming van een verbintenis uit de aannemingsovereenkomst. Op grond van het bepaalde in artikel 6:74 BW dient hij de kosten aan [gedaagde] te vergoeden die nodig zijn om het trapgat weer te voorzien van stalen trapspijlen in de staat waarin zij verkeerden voorafgaand aan de verwijdering. [gedaagde] heeft gesteld dat de door haar geleden schade € 3.097,50 bedraagt omdat zij voor de aanschaf van de nieuwe stalen trapspijlen een bedrag van € 2.245,00 heeft betaald en voor de plaatsing een bedrag van € 852,50.
4.5.4.
De kantonrechter overweegt dat op door [gedaagde] overgelegde foto’s (producties 13 en 14 van [gedaagde] ) te zien is dat in de woning oorspronkelijk zes trapspijlen waren geplaatst en dat [gedaagde] na verwijdering van deze trapspijlen tien nieuwe stalen trapspijlen heeft laten plaatsen. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom de vier extra geplaatste trapspijlen voor rekening van [eiser] behoren te komen. Daarnaast dient naar het oordeel van de kantonrechter gelet op de staat van de oorspronkelijke trapspijlen een korting nieuw voor oud van 75% te worden toegepast. Het vorenstaande betekent dan ook dat [gedaagde] voor de plaatsing van zes nieuwe trapspijlen een bedrag van € 511,50 (60% x € 852,50) mag berekenen en voor de aanschaf daarvan een bedrag van € 673,50 ((€ 2.245,00 x 60%) x 50%). Dit onderdeel van de vordering in reconventie is derhalve toewijsbaar tot een bedrag van € 1.185,00.
- Tegelwerk badkamer
4.5.5.
[gedaagde] heeft gesteld dat het tegelwerk in de badkamer niet goed en niet deugdelijk is uitgevoerd omdat de door [eiser] ingeschakelde tegelzetter de tegels niet symmetrisch heeft geplaatst en hij dit niet eerst met [gedaagde] heeft overlegd. Daarmee heeft hij, zo stelt [gedaagde] , in strijd gehandeld met de Uitvoeringsrichtlijn voor het aanbrengen van wand- en vloertegels in reguliere binnentoepassing. Ook zijn de ruimtes tussen de muur- en vloertegels zodanig groot dat het werk als gebrekkig moet worden aangemerkt, aldus [gedaagde] .
4.5.6.
[eiser] heeft betwist dat het tegelwerk gebrekkig is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat wanneer de voegen tussen de wand- en vloertegels doorlopen op de door [gedaagde] gewenste wijze, in de hoeken kleine tegeltjes geplaatst moeten worden en dat het resultaat daarvan ook niet mooi is. Als [gedaagde] de tegels op andere wijze had willen laten aanbrengen, dan had zij eerst zelf een tekening daarvan moeten overleggen, aldus [eiser] .
4.5.7.
De stelplicht en bewijslast van de stelling dat het tegelwerk ondeugdelijk is aangebracht, rusten op [gedaagde] omdat zij zich op de rechtsgevolgen van die stelling beroept. [gedaagde] heeft daartoe diverse foto’s van het tegelwerk overgelegd (productie 16 van [gedaagde] ). Daaruit blijkt dat de vloer- en wandtegels niet symmetrisch zijn aangebracht met als gevolg dat de voegen tussen deze tegels niet doorlopen. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat de tegels vanuit esthetisch oogpunt ondeugdelijk zijn aangebracht. Niet in geschil is dat de door [eiser] ingeschakelde tegelzetter deze wijze van aanbrengen niet eerst met [gedaagde] heeft overlegd. Dit levert een tekortkoming op in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. [eiser] heeft de stelling van [gedaagde] dat de tegelzetter door [eiser] is ingeschakeld, onvoldoende gemotiveerd weersproken. Bovendien blijkt uit de door [eiser] overgelegde facturen dat hij de kosten van de tegelzetter aan [gedaagde] heeft gefactureerd. Daarmee staat vast dat het tegelwerk in onderaanneming is uitgevoerd. Op grond van het bepaalde in artikel 7:751 BW blijft [eiser] ook in dat geval onverminderd aansprakelijk voor de deugdelijke nakoming van de aannemingsovereenkomst. [eiser] moet daarom de kosten voor herstel van het tegelwerk aan [gedaagde] te vergoeden. De in dit verband door [gedaagde] gevorderde herstelkosten ter hoogte van € 2.915,42, waarvan [eiser] de hoogte niet heeft betwist, zijn derhalve toewijsbaar.
- Plaatsing deur badkamer
4.5.8.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] op de eerste verdieping de deuropening tussen de badkamer en de slaapkamer op een andere plek heeft gerealiseerd dan partijen zijn overeengekomen. Dit heeft tot gevolg dat tijdens het gebruik van de douche het (spattende) water in de slaapkamer terechtkomt en in de slaapkamer diverse maatkasten niet kunnen worden geplaatst, aldus [gedaagde] .
4.5.9.
[eiser] heeft aangevoerd dat op de bouwtekeningen geen maatvoering is vermeld en dat de afmetingen van de badkamer in de loop van de tijd zijn gewijzigd. Partijen zijn voorts mondeling een wijziging van de locatie van de deuropening overeengekomen, aldus [eiser] .
4.5.10
Tussen partijen is niet in geschil dat de locatie van de door [eiser] gerealiseerde deuropening afwijkt van de locatie zoals die is getekend op de bouwtekening. Anders dan [eiser] stelt, hebben de door hem gestelde omstandigheden niet tot gevolg dat de locatie van de deuropening moest worden gewijzigd. Evenmin is gebleken dat partijen mondeling een wijziging van de locatie van de deuropening zijn overeengekomen zoals [eiser] heeft gesteld. [eiser] heeft het bestaan van die mondelinge afspraak, hoewel dit op zijn weg had gelegen, niet nader onderbouwd. Uitgangspunt is dan ook dat [gedaagde] de deuropening op een andere locatie heeft gerealiseerd dan partijen zijn overeengekomen. Daarmee is hij tekortgeschoten in de nakoming van de aannemingsovereenkomst. De door [gedaagde] in dit verband gevorderde herstelkosten van € 1.271,28, waarvan [eiser] de hoogte niet heeft betwist, zijn derhalve toewijsbaar.
- Plaatsing panlatten carport
4.5.11
Als onweersproken staat vast dat [eiser] in de carport van de woning diverse panlatten verkeerd heeft geplaatst waardoor de dakplaten niet goed konden worden bevestigd. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] de kosten om dit gebrek te herstellen aan [gedaagde] dient te vergoeden. [gedaagde] vordert in dit verband blijkens het door haar als productie 25 overgelegde overzicht betaling van een bedrag van € 2.904,00. Dit bedrag komt de kantonrechter echter onredelijk hoog voor. Op de door [gedaagde] overgelegde filmopname van de carport (productie 22) is te zien dat in de carport circa vijftien panlatten zijn geplaatst en daarvan moest volgens de stellingen van [gedaagde] een aantal dakplaten worden verplaatst. Door [gedaagde] is niet toegelicht en onvoldoende onderbouwd waarom met het enkel verplaatsen van een aantal reeds aanwezige dakplaten een bedrag van € 2.904,00 is gemoeid. Het enkel verwijzen naar een brief van Holding Ernst waarin is vermeld
“Panlatten carport verkeerd geplaatst 2 man, 3 dagen € 2.904,00”is daarvoor in elk geval onvoldoende. Bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing zal de kantonrechter de schade schatten op een bedrag van € 120,00, overeenkomend met twee manuur. Dit onderdeel van de vordering in reconventie is derhalve toewijsbaar tot dit bedrag.
- Werkzaamheden kelder
4.5.12.
Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat tijdens de werkzaamheden van [eiser] een lekkage in de kelder is ontstaan waardoor (een behoorlijke hoeveelheid) water de kelder insijpelde. [eiser] dient de kosten om dit gebrek te herstellen aan [gedaagde] te vergoeden. De door [gedaagde] gevorderde herstelkosten van € 360,00, waarvan [eiser] de hoogte niet heeft betwist, zullen derhalve worden toegewezen.
- Plaatsing binnendeurkozijnen
4.5.13.
Als onvoldoende gemotiveerd weersproken staat vast dat [gedaagde] twee binnendeurkozijnen afwijkend van de bouwtekeningen heeft gemonteerd, met een verkeerde draairichting. [eiser] dient de kosten om dit gebrek te herstellen aan [gedaagde] te vergoeden. De door [gedaagde] gevorderde herstelkosten van € 363,00, waarvan [eiser] de hoogte niet heeft betwist, zullen derhalve worden toegewezen.
- [bedrijf 1]
4.5.14.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] verantwoordelijk was voor de coördinatie van de werkzaamheden door derden en voor het doorgeven van de planning aan deze derden. Op 13 februari 2024 stonden in afstemming met [eiser] diverse installatiewerkzaamheden door [bedrijf 1] gepland maar de overige werkzaamheden in de woning waren niet ver genoeg gevorderd om de geplande werkzaamheden door [bedrijf 1] uit te laten voeren. [bedrijf 1] vertrok daarom zonder de werkzaamheden te hebben verricht maar bracht wel de kosten voor de gereserveerde uren ad € 508,20 bij [gedaagde] in rekening. Deze kosten dient [eiser] te vergoeden, aldus [gedaagde] .
4.5.15.
[eiser] heeft betwist dat hij verantwoordelijk was voor de coördinatie en het doorgeven van de planning aan derden. [eiser] was niet de hoofdaannemer en hij was niet verantwoordelijk voor de werkzaamheden die de door [gedaagde] ingeschakelde arbeidskrachten uitgevoerd hebben, aldus [eiser] .
4.5.16.
De kantonrechter overweegt als volgt. Waar het [gedaagde] is die stelt dat [eiser] verantwoordelijk was voor de coördinatie van de werkzaamheden en het doorgeven van de planning aan [bedrijf 1] , had het, gelet op de gemotiveerde betwisting van die stelling door [eiser] , op haar weg gelegen die stelling nader te onderbouwen. [gedaagde] heeft echter geen omstandigheden naar voren gebracht of stukken overgelegd waaruit de coördinerende rol van [eiser] jegens [bedrijf 1] blijkt. Niet gebleken is dan ook dat [eiser] daarvoor verantwoordelijk was. Van een tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst is dan ook geen sprake, zodat dit onderdeel van de vordering in reconventie voor afwijzing gereed ligt.
- Kosten container
4.5.17.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] – tegen de instructies van [gedaagde] in – de door [gedaagde] ingehuurde container van [bedrijf 2] overvol heeft gemaakt en een grote hoeveelheid puin in de container heeft geplaatst. Aan [gedaagde] is daarom door [bedrijf 2] in plaats van het overeengekomen bedrag van € 400,00 een bedrag van € 2.571,25 in rekening gebracht. [eiser] dient het meerdere in rekening gebrachte bedrag van € 2.171,25 aan [gedaagde] te vergoeden, aldus [gedaagde] .
4.5.18.
[gedaagde] heeft betwist dat hij de container in strijd met de daarvoor geldende voorwaarden heeft gebruikt. Gelet op deze betwisting, had het op de weg van [eiser] gelegen om die stelling nader te onderbouwen maar zij heeft dat nagelaten. Van een tekortkoming is derhalve niet gebleken. Maar ook wanneer wel vast zou komen te staan dat [eiser] teveel puin in de container heeft gegooid, valt niet in te zien waarom de kosten voor het afvoeren van het extra bouwafval en puin voor rekening van [eiser] zouden moeten komen. Kennelijk was sprake van aanzienlijk meer bouwafval en puin dan [gedaagde] voorafgaand aan het inhuren van de container had ingeschat. Wanneer in de container de overeengekomen hoeveelheid afval en puin was gelegd, dan had [gedaagde] nog steeds het overschot aan bouwafval en puin op haar eigen kosten moeten laten afvoeren. Niet gebleken is dat de kosten voor het afvoeren van dat overschot in dat geval lager zouden zijn geweest dan thans het geval is geweest. Van schade is derhalve ook niet gebleken. Dit onderdeel van de vordering in reconventie ligt derhalve voor afwijzing gereed.
- Onverschuldigde betaling
4.5.19.
[gedaagde] heeft gesteld dat in de gevel van de woning scheuren zijn ontstaan en dat [eiser] daarvoor verantwoordelijk was. [eiser] heeft, zo stelt [gedaagde] , na het ontstaan van de scheuren herstelwerkzaamheden aan de gevel uitgevoerd en de daaraan bestede uren heeft hij aan [gedaagde] in rekening gebracht bij facturen van 2, 3 en 4 november 2023 voor een totaalbedrag van € 1.247,20. Dit factuurbedrag is door [gedaagde] onverschuldigd aan [eiser] betaald, aldus [gedaagde] .
4.5.20.
[eiser] heeft betwist dat de uren die in de facturen van 2, 3 en 4 november 2023 in rekening zijn gebracht, allemaal zien op de uitvoering van de herstelwerkzaamheden aan de achtergevel. Volgens [eiser] moest de pui van de woning gedemonteerd worden omdat daaronder een nieuwe balk geplaatst moest worden. Deze werkzaamheden moesten – ongeacht de scheuren in de gevel – worden verricht en in voormelde facturen zijn met name kosten voor deze werkzaamheden in rekening gebracht. In de facturen zijn circa vier uren in rekening gebracht voor het herstellen van de scheuren in de gevel, aldus [eiser] .
4.5.21.
[gedaagde] heeft het verweer van [eiser] niet gemotiveerd weersproken. Daarmee staat vast dat [eiser] een bedrag van € 229,92 (4 uur x uurloon (incl. btw) € 57,48) heeft gefactureerd voor het herstellen van schade waarvoor hij zelf aansprakelijk is. Voor betaling van deze kosten door [gedaagde] bestaat derhalve geen rechtsgrond. Daarmee heeft [gedaagde] dit bedrag onverschuldigd aan [eiser] betaald. De in dit verband gevorderde terugbetaling door [gedaagde] is dan ook toewijsbaar tot een bedrag van € 229,29.
- Defecte bouwstofzuiger
4.5.22.
[gedaagde] heeft gesteld dat [eiser] tijdens het bouwproces zonder toestemming gebruik had gemaakt van de aanwezige bouwstofzuiger van [gedaagde] en dat de stofzuiger vervolgens defect is geraakt omdat [eiser] was vergeten de stofzuiger te voorzien van een stofzuigerzak en daardoor stof in de motor van de stofzuiger was terechtgekomen.
4.5.23.
[eiser] heeft betwist dat hij schade aan de stofzuiger heeft toegebracht. De kantonrechter overweegt dat het gelet op deze betwisting op de weg van [gedaagde] had gelegen nader te onderbouwen dat de stofzuiger door toedoen van [eiser] defect is geraakt. Dit heeft zij echter nagelaten. Het enkel stellen dat [eiser] de stofzuiger heeft gebruikt zonder de stofzuiger te voorzien van een stofzuigerzak, is daarvoor in elk geval onvoldoende. Dit onderdeel van de vordering ligt derhalve voor afwijzing gereed.
- Hypotheekkosten
4.5.24.
[gedaagde] heeft gesteld dat zij als gevolg van de uitloop van de verbouwing tot 9 mei 2024 aanvullende verplichtingen had met betrekking tot de aflossing van haar hypotheek. Deze extra kosten had zij niet gehad als [eiser] zijn werkzaamheden niet voortijdig had gestaakt, aldus [gedaagde] .
4.5.25.
De kantonrechter constateert op basis van de hiervoor uiteengezette feiten dat [eiser] de werkzaamheden eind april 2024 heeft gestaakt en dat op dat moment nog de volgende werkzaamheden verricht moesten worden: het aanleggen van de dekvloer onder de carport, het ophangen van deuren, het verrichten van kitwerkzaamheden en het aanbrengen van de plinten. Zonder verdere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom deze werkzaamheden in de weg stonden aan het betrekken van de woning op 1 mei 2024. De kantonrechter is daarom van oordeel dat – voor zover al vast zou komen te staan dat partijen een deadline zijn overeengekomen – [gedaagde] door het laten oplopen van de extra hypotheekkosten niet heeft voldaan aan de schadebeperkingsplicht als bedoeld in artikel 6:101 BW. Dit onderdeel van de vordering ligt dan ook voor afwijzing gereed.
- Meldcodes
4.5.26.
[eiser] heeft erkend dat hij beschikt over de meldcodes voor de ISDE-subsidie en de tekeningen en foto’s van de gelegde vloerverwarming. [eiser] heeft tijdens de mondelinge behandeling toegezegd deze stukken aan [gedaagde] te zullen overhandigen. Dit onderdeel van de vordering in reconventie is dan ook toewijsbaar. De in dit kader door [gedaagde] gevorderde dwangsom zal worden toegewezen op de wijze zoals hierna in de beslissing is omschreven.
4.6.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde hoofdsom in reconventie toewijsbaar is tot een bedrag van € 6.443,99 (1.185,00 + 2.915,42 + 1.271,28 + 120,00 + 360,00 + 363,00 + 229,29).
Buitengerechtelijke incassokosten
4.7.
De door [eiser] gevorderde vergoeding voor de buitengerechtelijke incassokosten komt niet voor toewijzing in aanmerking omdat niet gebleken is dat in de aanmaning aan [gedaagde] een betalingstermijn van veertien dagen is gegeven ingaande de dag na ontvangst daarvan, zoals vereist door artikel 6:96 lid 6 BW. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2704.
Verrekening
4.8.
[gedaagde] heeft in conventie een beroep gedaan op verrekening met de vordering in reconventie. Dit beroep slaagt omdat aan de vereisten van artikel 6:127 BW is voldaan. Zoals hiervoor is overwogen is [gedaagde] in conventie gehouden een bedrag van € 18.216,54 aan [eiser] te voldoen en is [eiser] in reconventie gehouden een bedrag van € 6.443,99 aan [gedaagde] te voldoen. Na verrekening resteert derhalve een door [gedaagde] aan [eiser] te betalen bedrag van in totaal € 11.772,55. Dit bedrag zal in conventie worden toegewezen.
4.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 6:129 BW werkt verrekening terug tot op het tijdstip waarop de bevoegdheid tot verrekening is ontstaan. Niet gesteld of gebleken is dat dit na het verzuim van [gedaagde] is geweest, zodat de gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen over het bedrag van € 11.772,55. Daarbij geldt dat door verrekening eerst de oudste facturen (deels) teniet zijn gegaan.
Voor wat betreft de ingangsdatum van de wettelijke rente wordt als volgt overwogen. [eiser] heeft gesteld dat hij met [gedaagde] een betalingstermijn van zeven dagen na dagtekening van de facturen is overeengekomen. Na de gemotiveerde betwisting van die stelling door [gedaagde] , heeft [eiser] die stelling niet nader onderbouwd. Niet gebleken is dan ook dat partijen voor de betaling van de facturen van [eiser] een fatale termijn zijn overeengekomen. Dit heeft tot gevolg dat het verzuim aan de zijde van [gedaagde] op grond van het bepaalde in artikel 6:82 lid 1 BW intreedt op het moment dat zij schriftelijk is aangemaand en zij niet binnen de gegeven termijn alsnog heeft betaald. In dit geval heeft [eiser] [gedaagde] op 8 mei 2024 schriftelijk aangemaand om binnen vijf dagen na dagtekening van de brief tot betaling over te gaan. [gedaagde] is derhalve vanaf 14 mei 2024 in verzuim komen te verkeren. Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd, is voor het intreden van verzuim het verzenden van een ‘veertiendagenbrief’ niet vereist. De wettelijke rente zal derhalve worden toegewezen vanaf 14 mei 2024.
4.10.
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt met zich dat de hoofdsom van [gedaagde] in reconventie met de verrekening is voldaan. De vordering in reconventie zal daarom worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
[gedaagde] is in conventie in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld en begroot op:
- kosten van de dagvaarding
113,54
- griffierecht
706,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2 punt × € 396,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.746,54
4.12.
[eiser] heeft in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij te gelden en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Aan gemachtigdensalaris zal één punt worden toegekend gezien de samenhang van de vorderingen in conventie en reconventie. De proceskosten van [eiser] worden vastgesteld en begroot op:
- salaris gemachtigde
330,00
(1 punt × € 330,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
465,00

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.772,55, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van 14 mei 2024 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.746,54, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
veroordeelt [eiser] tot het overhandigen van de meldcodes inzake de ISDE-subsidie en het legplan van de vloerverwarming aan [gedaagde] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis,
5.6.
bepaalt dat [eiser] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij in strijd handelt met het onder 5.5. bepaalde, aan [gedaagde] een dwangsom verbeurt van € 50,00 en bepaalt het maximum van de uit hoofde van dit vonnis te verbeuren dwangsommen op een bedrag van € 750,00;
5.7.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 465,00, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.8.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
Dit vonnis is gewezen door mr. I.C.J.I.M. van Dorp en in het openbaar uitgesproken op 4 december 2024.
lt