ECLI:NL:RBGEL:2024:8396

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
05/132191-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2008, die beschuldigd werd van het opzettelijk stichten van brand in een woning te [woonplaats] op 29 januari 2024. De verdachte heeft samen met anderen brand gesticht door molotovcocktails tegen de woning van het slachtoffer te gooien, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de verdachte een bekennende houding aannam en geen verweer voerde tegen het bewijs. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, waaronder een psychologische rapportage die wees op een aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis en gedragsstoornis. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en heeft een taakstraf opgelegd bestaande uit een leerstraf van 35 uur en een werkstraf van 85 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk. Bij de beslissing zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder meewerken aan een zinvolle dagbesteding en ambulante behandeling. De rechtbank heeft het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven en de verdachte is vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen zijn verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/132191-24
Datum uitspraak : 26 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. D.A.J. Spierings, advocaat in Apeldoorn.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere flessen gevuld met benzine, althans een brandbare stof, (een) zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), en deze (vervolgens) (telkens) tegen, althans voor de (voor)deur van die woning te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in en voor die woning, terwijl daarbij (telkens) gemeen gevaar voor in die woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en), aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het bewijs.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 17-18;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 65-66;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2024.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks29 januari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk
,brand heeft gesticht
in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met
een ofmeerdere flessen gevuld met benzine,
althans een brandbare stof, (een)zogenaamde molotovcocktail
(s
)/brandbom(men),en deze
(vervolgens
) (telkens)tegen, althans voor de
(voor
)deur van die woning te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in en voor die woning, terwijl daarbij
(telkens)gemeen gevaar voor in die woning en
/of in (een) nabijgelegen woning(en),aanwezige goederen
, in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/of (telkens)levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en
/of in (een) nabijgelegen woning(en)aanwezige personen
, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een leerstaf van 35 uur en een werkstraf van 85 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarden, met uitzondering van het contactverbod, zoals door de reclassering geadviseerd.
De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, moet daarvan worden afgetrokken.
De officier van justitie heeft daarnaast geëist dat het -inmiddels geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Daarnaast heeft de raadsvrouw een leerstraf van 35 uur en een voorwaardelijke werkstraf bepleit.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 oktober 2024 (het strafblad);
  • een gedragskundige rapportage, te weten: psychologisch onderzoek Pro Justitia, opgemaakt door M.J.E. van Kempen, GZ-psycholoog, van 28 juni 2024;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 1 november 2024;
  • de vaststellingsovereenkomst met schadevergoeding na Mediation in Strafzaken, van 30 oktober 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van [verdachte] volgt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
De ernst van het feit
[verdachte] heeft samen met twee anderen brand gesticht. [verdachte] heeft bij de politie verklaard dat hij dit deed omdat de dochter van het slachtoffer ‘rare verhalen over hem vertelde’. Hij heeft één van de twee molotovcocktails gegooid tegen de woning van de aangeefster en haar gezin. Er ontstond meteen na het gooien een beginnende brand met hoge vlammen. Gelukkig is niemand gewond geraakt, kon de brand redelijk snel worden geblust en is de schade aan en in de woning relatief beperkt gebleven. Het had met de woning en het gezin van aangeefster (veel) slechter kunnen aflopen. [verdachte] heeft dat allemaal niet afgewacht en is hard weggerend met de twee andere verdachten.
Uit het verslag van het mediationgesprek leidt de rechtbank af dat het feit ingrijpende gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De rechtbank vindt daarom dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig en een gevaarlijk strafbaar feit. [verdachte] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij spijt heeft.
Het advies van de deskundigen
Verdachte is door een psycholoog onderzocht. Deze deskundige heeft het volgende gerapporteerd. Er is bij [verdachte] sprake van een aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis van het gecombineerd type. Daarnaast is er sprake van een gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Onderliggend is er sprake van forensisch relevante functionele beperkingen in de vorm van een gebrekkige impulscontrole en frustratietolerantie, krenkbaarheid en agressieregulatieproblematiek, een egocentrisch perspectief en sterke gerichtheid op korte termijn behoeftebevrediging. Deze psychische stoornis en functionele tekorten waren ook aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en hebben doorwerking gehad. Het plegen van het feit is hem daarom verminderd toe te rekenen. [verdachte] raakte, passend bij zijn gevoeligheid voor afwijzing en behoefte aan het handhaven van een onaantastbare zelfpresentatie, gekrenkt door verhalen die over hem werden verteld en door de daaruit volgende afwijzing door zijn vriendin. Het is aannemelijk dat dit alles hem zeer kwaad maakte en ook dat de al langer bestaande overtuiging werd gewekt dat hij mag “terugslaan” als hij wordt geraakt. Het is ook aannemelijk dat hij, gezien de neiging om uit te gaan van het eigen perspectief en de eigen korte termijn behoeften, niet heeft stilgestaan bij de hem bekende grenzen of bij de mogelijke gevolgen en dat hij is geschrokken van wat eigen acties teweeg brachten. Het recidiverisico wordt ingeschat als matig tot hoog, waarbij het risico matig is binnen een kader van voorwaarden, grenzen en toezicht maar waarbij het risico hoog is wanneer [verdachte] zonder behandeling moet terugvallen op eigen competenties in het omgaan met conflicten, verkeerde contacten en/of verleidingen. Met het oog op het verlagen van het recidiverisico op de wat langere termijn wordt behandeling gericht op de impulscontrole, agressieregulatie, de probleemoplossende en copingvaardigheden, negatieve cognities en het empathisch vermogen noodzakelijk geacht. Met dit doel is binnen een forensische polikliniek een individuele training te doorlopen, bijvoorbeeld in de vorm van een TACT- training of een hiermee vergelijkbare training. Geadviseerd wordt aan [verdachte] de individuele behandeling op te leggen in het kader van bijzondere voorwaarden bij een (deels) voorwaardelijk strafdeel.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft het volgende over verdachte gerapporteerd. Het dynamisch risico profiel (DRP) komt uit op laag. Als aanvulling op de Pro Justitia rapportage vindt de Raad dat het recidiverisico zal worden verlaagd binnen een duidelijk kader met toezicht en grenzen en bij een dagbesteding bestaande uit een opleiding, een baantje, gestructureerde vrije tijdsbesteding en uitbreiding van een netwerk van prosociale leeftijdsgenoten. Dit kader kan deel uitmaken van afspraken en voorwaarden vanuit de jeugdreclassering. De Raad kan zich vinden in het advies van de GZ-psycholoog om TACT op te leggen. De Raad is van mening dat [verdachte] ter voorkoming van herhaling gebaat is bij deze leerstraf. Daarnaast ziet de Raad grote meerwaarde in het continueren van de begeleiding van de heer [naam] vanuit Eimers. De Raad vindt het in pedagogische zin passend om een (deels) voorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen, met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: een contactverbod met de medeverdachten en meewerken aan heb hebben van een zinvolle dagbesteding.
De rechtbank overweegt dat zij de conclusie van de GZ-psycholoog en de Raad overneemt. De rechtbank is van oordeel dat de psychische stoornis en functionele tekorten van [verdachte] ook een rol speelden ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde en gaat bij de bepaling van de straf uit van een verminderde toerekeningsvatbaarheid van [verdachte] .
Over de op te leggen straf overweegt de rechtbank verder het volgende.
Aan de ene kant gaat het om een ernstig strafbaar feit met verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer. Aan de andere kant is sprake van een geslaagd mediationtraject. [verdachte] heeft zijn excuses aangeboden en het slachtoffer 100 euro betaald. [verdachte] heeft sindsdien geen strafbare feiten gepleegd. De rechtbank is van oordeel dat het feit te ernstig is om naast een leerstraf alleen een werkstraf in voorwaardelijke vorm op te leggen. De rechtbank vindt een taakstraf, in de vorm van een leerstraf voor de duur van 35 uren plus een werkstraf voor de duur van 85 uur, waarvan 25 uur onvoorwaardelijk en 60 uren voorwaardelijk, passend. Deze straf is gelijk aan de eis van de officier van justitie. De rechtbank zal aan het voorwaardelijke strafdeel een proeftijd van twee jaar verbinden. Gelet op het advies van de Raad ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van bijzondere voorwaarden, te weten: meewerken aan het hebben van een zinvolle dagbesteding en meewerken aan ambulante behandeling (door Eimers Begeleiding en Hulpverlening). De rechtbank is van oordeel dat er geen noodzaak voor een contactverbod met de medeverdachten is. Dat laatste sluit aan bij zowel het standpunt van de officier van justitie als dat van de advocaat.
De rechtbank zal het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten
een leerstraf, te weten de leerstraf TACTvan
35 (vijfendertig) urenen
een werkstrafvan
85 (vijfentachtig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte meewerkt aan het hebben van een zinvolle dagbesteding zoals onderwijs, stage en/of werk, zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
- verdachte zich onder behandeling zal blijven stellen van Eimers Begeleiding en Hulpverlening, of soortgelijke hulpverlening, en zich zal houden aan de aanwijzingen die in dat kader worden gegeven;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland te [woonplaats] tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers (kinderrechter tevens voorzitter), mr. M. Rietveld en mr. A. Tegelaar, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2024.

Mr. M. Rietveld is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024167910, gesloten op 18 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.