ECLI:NL:RBGEL:2024:8393

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
05/132170-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar

Op 26 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2008, die samen met anderen opzettelijk brand heeft gesticht. De verdachte werd beschuldigd van het in vereniging met anderen gooien van molotovcocktails naar een woning in [woonplaats] op 29 januari 2024, wat leidde tot gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor aanwezige personen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, een plan had gemaakt om de brandstichting uit te voeren. De verdachte filmde de actie, wat zijn betrokkenheid bij het delict bevestigde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De officier van justitie eiste een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, en de rechtbank volgde dit advies. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het advies van de Raad voor de Kinderbescherming. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, met bijzondere voorwaarden voor reclasseringstoezicht en deelname aan een weerbaarheidstraject.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/132170-24
Datum uitspraak : 26 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer voor jeugdstrafzaken
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
raadsman: mr. W. Vahl, advocaat in Barneveld.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een terechtzitting achter gesloten deuren.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 29 januari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, brand heeft gesticht in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere flessen gevuld met benzine, althans een brandbare stof, (een) zogenaamde molotovcocktail(s)/brandbom(men), en deze (vervolgens) (telkens) tegen, althans voor de (voor)deur van die woning te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in en voor die woning, terwijl daarbij (telkens) gemeen gevaar voor in die woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en), aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of (telkens) levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en/of in (een) nabijgelegen woning(en) aanwezige personen, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat [verdachte] geen significante bijdrage heeft gehad aan de brandstichting. Er is geen sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten.
Beoordeling door de rechtbank
Wat kan worden bewezen?
Uit het dossier en uit wat verdachte (hierna: [verdachte] ) op de zitting heeft verklaard komen de volgende feiten naar voren.
Op 29 januari 2024 hoorde [slachtoffer] (hierna: slachtoffer) een knal tegen de voordeur van haar woning aan de [adres 2] in [woonplaats] . Ineens hoorde zij het rookalarm afgaan in de gang bij de voordeur. Toen zij de tussendeur opendeed zag zij vuur onder de voordeur van buiten naar binnen komen. Zij deed de voordeur open en zag behoorlijk veel vlammen voor de voordeur tot ongeveer kniehoogte. Ook zag zij glasscherven. [2] Verbalisant [verbalisant 1] bekeek de foto’s en het beeldmateriaal van de brand. Hij kon met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid concluderen dat de gebruikte brandbom een zogenaamde molotovcocktail betrof. Het te duchten gevaar voor goederen is bij een molotovcocktail aanwezig, door het ontbranden van de lont aan de fles en deze tegen een gebouw, deur of dergelijke te gooien zal de ontbrandbare vloeistof brandschade veroorzaken aan en rondom het object waar het tegenaan is gegooid. Indien de situatie werd gecreëerd zoals het slachtoffer verklaarde, dan acht verbalisant het te duchten levensgevaar voor personen aanwezig. [3] [verdachte] verklaarde dat hij samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] was. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gooiden ieder een molotovcocktail en hij filmde het. Er was van te voren afgesproken dat [verdachte] zou filmen. Zij droegen alle drie een bivakmuts. [4]
Op basis van bovengenoemde feiten stelt de rechtbank vast dat er op 29 januari 2024 brand is gesticht bij de woning aan de [adres 2] in [woonplaats] . Daarvan was algemeen gevaar voor goederen en algemeen gevaar voor personen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [verdachte] hierbij een rol heeft gehad.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde tijdens zijn verhoor bij de politie dat zij alle drie (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] ) de molotovcocktails hebben gemaakt. De een hield de fles vast, de andere schonk het (de rechtbank begrijpt: benzine) er in en de ander stopte er iets in. [5] In een ander verhoor verklaarde [medeverdachte 2] dat [verdachte] niet wilde gooien, maar dat hij voorstelde om te filmen. [6] Het filmpje dat [verdachte] gemaakt heeft, is door de politie op de telefoon van [medeverdachte 2] aangetroffen. [7]
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde tijdens zijn verhoor bij de politie dat het plan op 29 januari 2024 ontstond om een Molotov te gooien. [verdachte] wilde op een afstand staan om te kunnen filmen. Ergens in de bosjes maakte [verdachte] en [medeverdachte 2] de molotovcocktails met een sok, een flesje en benzine. [8] [verdachte] verklaarde tijdens de zitting dat hij van het plan, dat er molotovcocktails gegooid zouden worden, wist en dat deze molotovcocktails in een steegje werden gemaakt. Hij hield de sok, die in de molotovcocktail gebruik werd, een seconde vast. [9]
De rechtbank stelt vast dat er door alle drie de verdachten gezamenlijk een plan is gemaakt om molotovcocktails tegen de woning van het slachtoffer te gooien. [verdachte] is vanaf het begin bij het uitwerken van dat plan betrokken geweest. Daarbij hebben de drie verdachten onder meer afgesproken dat [verdachte] zou filmen. Vervolgens zijn zij met zijn drieën in de richting van de woning gelopen. Onderweg hebben zij met zijn drieën de molotovcocktails gemaakt. Het aandeel van [verdachte] bij het maken van de molotovcocktails was daarbij volgens de rechtbank even groot als dat van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] . Uiteindelijk hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] ook daadwerkelijk volgens het gezamenlijke plan met de molotovcocktails in de richting van de woning gegooid en heeft [verdachte] dat gefilmd. [verdachte] heeft dat filmpje in ieder geval ook met [medeverdachte 2] gedeeld.
De drie verdachten hebben naar het oordeel van de rechtbank samengewerkt volgens een gemeenschappelijk plan om molotovcocktails tegen de woning van aangeefster te gooien. Ieders rol - dus ook de rol van [verdachte] - bij het maken van dat plan en bij de uitvoering daarvan was daarbij groot genoeg om te kunnen spreken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de drie verdachten.
De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk brand heeft gesticht, terwijl daarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar en voor zwaar lichamelijk letsel voor in de woning aanwezige personen te duchten was.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks29 januari 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,opzettelijk
,brand heeft gesticht
in/aan een woning gelegen aan de [adres 2] , door open vuur in aanraking te brengen met
een ofmeerdere flessen gevuld met benzine,
althans een brandbare stof, (een)zogenaamde molotovcocktail
(s
)/brandbom(men),en deze
(vervolgens
) (telkens)tegen, althans voor de
(voor
)deur van die woning te gooien, ten gevolge waarvan brand is ontstaan in en voor die woning, terwijl daarbij
(telkens)gemeen gevaar voor in die woning en
/of in (een) nabijgelegen woning(en),aanwezige goederen
, in elk geval gemeen gevaar voor goederenen
/of (telkens)levensgevaar en
/ofgevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in de woning en
/of in (een) nabijgelegen woning(en)aanwezige personen
, in elk geval levensgevaar voor een ander of anderen en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderente duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur waarvan 60 uur voorwaardelijk. De officier van justitie eist daarbij een proeftijd van 2 jaar met de bijzondere voorwaarde zoals door de reclassering geadviseerd.
De tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, moet daarvan worden afgetrokken.
De officier van justitie heeft daarnaast geëist dat het -inmiddels geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de straf.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, betrekt de rechtbank de aard en de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder die is begaan. Ook houdt de rechtbank rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met de inhoud van de volgende stukken:
  • het uittreksel Justitiële Documentatie van 9 oktober 2024 (het strafblad);
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 oktober 2024;
  • de vaststellingsovereenkomst met schadevergoeding na Mediation in Strafzaken, van 30 oktober 2024.
In het bijzonder neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Strafblad
Uit de justitiële documentatie van [verdachte] volgt dat hij niet eerder met justitie in aanraking is geweest voor soortgelijke feiten.
De ernst van het feit
[verdachte] heeft samen met twee anderen brand gesticht. Zij hebben samen molotovcocktails gemaakt en [verdachte] heeft gefilmd hoe de twee anderen deze molotovcocktails tegen de woning van het slachtoffer gooiden. Uit het verslag van het mediationgesprek leidt de rechtbank af dat het ingrijpende gevolgen heeft gehad voor het slachtoffer. De rechtbank vindt daarom dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan een ernstig en een gevaarlijk strafbaar feit. [verdachte] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij spijt heeft.
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) heeft onder meer het volgende over verdachte gerapporteerd. [verdachte] is beïnvloedbaar en zou meer weerbaar/assertief moeten worden. [verdachte] is aangemeld voor een weerbaarheidstraject bij [naam] in [woonplaats] . Hij staat hiervoor op de wachtlijst en zal eind 2024 kunnen starten. [verdachte] heeft onvoldoende kunnen inschatten wat de gevolgen van zijn betrokkenheid binnen het delict is geweest. Als reactie op het delictgedrag lijkt een (deels) voorwaardelijke werkstraf passend te zijn. [verdachte] leert daarmee dat gedrag consequenties heeft. [verdachte] kan daarmee laten zien dat hij bezig blijft met positieve stappen in zijn leven zoals werken en het weerbaarheidstraject tot een succesvol einde brengen. Hierbij is reclasseringstoezicht belangrijk, om een vinger aan de pols te houden maar ook om [verdachte] te laten weten dat er toezicht en monitoring plaatsvindt.
Ten aanzien van de op te leggen straf overweegt de rechtbank verder het volgende. Aan de ene kant gaat het om een ernstig strafbaar feit met verstrekkende gevolgen voor het slachtoffer. Aan de andere kant heeft een geslaagd mediationtraject plaatsgevonden. [verdachte] heeft zijn excuses aangeboden en het slachtoffer 100 euro betaald. [verdachte] heeft sindsdien geen strafbare feiten gepleegd. Ook houdt de rechtbank rekening met de rol van [verdachte] . Hij is niet degene geweest die de molotovcocktails heeft gegooid. Alles afwegende vindt de rechtbank een taakstraf, in de vorm van een werkstraf, voor de duur van 120 uren, waarvan 60 uren voorwaardelijk passend. De rechtbank zal aan deze voorwaardelijke straf een proeftijd van twee jaar verbinden. Gelet op het advies van de Raad ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van een bijzondere voorwaarde, te weten: zich houden aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering, ook als dit inhoudt het meewerken aan een weerbaarheidstraject. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak voor een contactverbod met de medeverdachten is.
De rechtbank zal het inmiddels geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte opheffen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa en 157 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten een werkstraf van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel dat als deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 dagen;
  • bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich houdt aan de aanwijzingen van de Jeugdreclassering ook als dit inhoudt het meewerken aan een weerbaarheidstraject, zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Jeugdbescherming Gelderland te [woonplaats] tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht twee uur in mindering wordt gebracht;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Tegelaar (kinderrechter tevens voorzitter), mr. P.J.C. Cremers en mr. M. Rietveld, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 november 2024.
Mr. M. Rietveld is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024167910, gesloten op 18 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 17-18
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 65-66.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2024.
5.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 2] , p. 139.
6.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 2] , p. 144-145.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 78.
8.Het proces-verbaal van verhoor minderjarige verdachte [medeverdachte 1] , p. 199-200.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 12 november 2024.