ECLI:NL:RBGEL:2024:8324

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
05.117216.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor medeplegen van gijzeling, poging tot afpersing en voorhanden hebben van kogelpatronen

Op 27 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een ernstige misdrijf. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van gijzeling en poging tot afpersing van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], in de nacht van 4 op 5 april 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een plan heeft gesmeed om [slachtoffer 1] te gijzelen en onder bedreiging van geweld een geldbedrag van € 10.000 te eisen. De slachtoffers werden in de woning van [medeverdachte 2] vastgehouden, waar de verdachte hen met een vuurwapen bedreigde en mishandelde. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door camerabeelden en telefoongesprekken. De verdachte is ook beschuldigd van het voorhanden hebben van een omgebouwd gaspistool en kogelpatronen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd voor een periode van vijf jaar, waarbij contact met de slachtoffers verboden is. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de slachtoffers voor de geleden schade en smartengeld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/117216-24; 05/252575-24; 10/319434-23 (reeds gev. ttz.)
Datum uitspraak : 27 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1985 in [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
geen vaste woon- of verblijfsplaats in Nederland,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. R. Heemskerk, advocaat in 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 05/117216-24, na toewijzing van een vordering tot wijziging van de tenlastelegging ten aanzien van feit 1, ten laste gelegd dat:

1.1.hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 5 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden. door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te beletten de woning te verlaten, met het oogmerk een ander, te weten [verbalisant 1] en/of [slachtoffer 2] , te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, althans enig geldbedrag, immers heeft verdachte- die [slachtoffer 1] naar een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] gelokt en/of- (vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp getoond en/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat (vuur)wapen bedreigd en/of - (vervolgens) met dat (vuur)wapen een of meer klappen gegeven op het oog(lid) en/of (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] en/of- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij een bedrag van in totaal (ongeveer) 10.000 euro, althans een geldbedrag moet betalen en/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] een of meer personen laten bellen om geld te laten brengen terwijl dat (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] werd gehouden en/of- dat (vuur)wapen (op enig moment) meermaals, althans eenmaal door te laden en/of- (vervolgens) dat (vuur)wapen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] gericht/gericht gehouden en/of- die [slachtoffer 2] meermaals, althans eenmaal, de woorden toegevoegd “waar is het geld’, “waar is de 10 kop”, “waar is de 10 duku”, althans woorden van gelijke aard en strekking, en/of- die [slachtoffer 2] gesommeerd om op de grond te gaan liggen en/of zijn zakken te legen en/of- de [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te beletten de woning verlaten.

2.
hij op of omstreeks 4 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 10000 euro, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of een derde toebehoorde(n)
- die [slachtoffer 1] naar een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] heeft gelokt en/of
- (vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft getoond en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat (vuur)wapen heeft bedreigd en/of
- (vervolgens) met dat (vuur)wapen een of meer klappen heeft gegeven op het oog(lid) en/of (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] en/of
- (vervolgens) heeft geëist/gezegd dat die [slachtoffer 1] een bedrag van in totaal (ongeveer) 10000 euro, althans een geldbedrag moest betalen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] een of meer personen heeft laten bellen om geld te laten brengen terwijl dat (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] werd gehouden en/of
- dat (vuur)wapen (op enig moment) meermaals, althans eenmaal heeft doorgeladen en/of
- (vervolgens) dat (vuur)wapen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] heeft gericht/gericht gehouden en/of
- die [slachtoffer 2] meermaals, althans eenmaal, de woorden heeft toegevoegd “waar is het geld”, “waar is de 10 kop” en/of “waar is de 10 duku”, althans woorden van gelijke aard en strekking, en/of heeft die [slachtoffer 2] gesommeerd om op de grond te liggen en/of zijn zakken te legen en/of
- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft belet de woning verlaten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 05/252575-24 ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 5 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meerdere goederen, waaronder een geldbedrag (van ongeveer 650 euro), sigaretten, een aansteker en/of een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- in die woning aan die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat (vuur)wapen te bedreigen en/of
- (vervolgens) met dat (vuur)wapen een of meer klappen te geven op het oog(lid) en/of (achter)hoofd van die [slachtoffer 1]
- (vervolgens) dat (vuur)wapen te richten op het hoofd van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] meermalen met een vuurwapen op het hoofd te slaan en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer 1] te dwingen zijn zakken leeg te maken, de goederen op tafel neer te laten leggen.
2.
hij op of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 5 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland een vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een gaspistool van het merk Zoraki, type 914-P in het kaliber 9mm knal en/of daarbij behorende munitie van cat. III, te weten 2 kogelpatronen in het kaliber 9x19mm voorhanden heeft gehad.
Aan verdachte is in de zaak met parketnummer 10/319343-23 ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 december 2023 te Rotterdam,
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet,
zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III van de
Wet Wapens en Munitie,
een kogelpatroon, 9mm (volmantel patroon) "S&B 9mm Br.C."
voorhanden heeft gehad.
2a. Vrijspraak 05/252575-24 feit 1
Onder feit 1 van parketnummer 05/252575-24 is verdachte – kortgezegd – ten laste gelegd de gekwalificeerde diefstal van € 650,00, sigaretten, een aansteker en de telefoon van [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) in de avond en nacht van 4 en 5 april 2024. Op basis van de verklaring van [slachtoffer 1] kan vastgesteld worden dat [slachtoffer 1] in de woning aan de [adres 1] in [plaats 1] is gefouilleerd door [verdachte] in het bijzijn van [medeverdachte 1] , waarbij hij de genoemde goederen uit zijn zakken heeft gehaald. De goederen zijn niet aangetroffen door de politie. Het dossier bevat echter geen steun voor de aangifte van [slachtoffer 1] dat deze goederen door verdachte of één van de medeverdachten zijn weggenomen en toegeëigend. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de ten laste gelegde gekwalificeerde diefstal van deze goederen op 4 en 5 april 2024.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van de parketnummers 05/117216-24 feiten 1 en 2 en 05/252575-24 feit 2 [1]
De rechtbank zal deze feiten hieronder gezamenlijk bespreken vanwege de onderlinge samenhang.
Het standpunt van de officier van justitie
Wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten 1 primair en 2 primair (medeplegen) onder parketnummer 05/117216-24. Er is sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd door het vuurwapen te tonen en daarmee geweldshandelingen te verrichten.
Ook feit 2 onder parketnummer 05/252575-24 kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 05/117216-24, vanwege het ontbreken van overtuigend bewijs. De verklaringen van de aangevers zijn niet betrouwbaar, omdat zij op cruciale elementen niet conform de waarheid hebben verklaard.
Ten aanzien van parketnummer 05/252575-24 (feit 2) is eveneens vrijspraak bepleit, omdat niet gesproken kan worden van de vereiste bewustheid van de aanwezigheid van het vuurwapen. Verdachte had dit wapen van [slachtoffer 1] afgepakt en weggelegd. Nog voordat hij het wapen had kunnen afgeven bij de politie werd hij aangehouden.
Beoordeling door de rechtbank
[slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ) heeft op 5 april 2024 om 02:45 uur aangifte gedaan bij de politie. Hij heeft verklaard dat hij aan het begin van de avond via Facebook Messenger een berichtje kreeg van [medeverdachte 1] . Zij gaf aan dat zij problemen had en vroeg of hij wilde komen om haar te helpen. Hij is naar [plaats 1] gereden en onderweg gaf [medeverdachte 1] hem het adres waar hij naartoe moest komen: [adres 1] . [medeverdachte 1] zou hier wonen, maar dat bleek niet het geval. Hij stond al tien minuten te wachten en vroeg via Messenger waar [medeverdachte 1] bleef. [medeverdachte 1] kwam vervolgens de hoek om rennen en zei: “Ik wil met je praten, je moet mij helpen”. Er stond ook een klein autootje met daarin een donkere man aan de bijrijderskant. [slachtoffer 1] is met [medeverdachte 1] mee naar boven gelopen. Ze kwamen aan bij huisnummer [huisnummer] en daar woonde een meneer die zichzelf ‘ [naam 1] ’ noemde. Aangever toonde aan de verhoorders een briefje waarop stond: ‘ [naam 1] , [telefoonnummer 1] ’. Ze gingen via de voordeur naar binnen. [medeverdachte 1] (rechtbank: [medeverdachte 1] ) had de sleutel van de woning.
Er kwam vervolgens een donkere man binnen gelopen. Die stuurde [naam 1] de deur uit, omdat hij moest praten. Op het moment dat [naam 1] de deur uit is gelopen, kwam de man op aangever afgelopen en gaf hem een klap op zijn oog, waardoor zijn ooglid scheurde. Daarna kreeg hij nog een paar klappen en moest hij zijn zakken leegmaken. De man heeft een paar keer met het pistool op zijn achterhoofd geslagen. Daarna kreeg hij te horen dat hij de man € 10.000,00 moest betalen. [slachtoffer 1] heeft aangegeven dat hij iemand moest bellen om dat geld te regelen. De man trok vervolgens een vuurwapen en zette dit op zijn hoofd, terwijl hij belde. [slachtoffer 1] belde zijn zoon [slachtoffer 2] en heeft tegen hem gezegd dat hij naar de [adres 1] moest komen met € 10.000,00, anders zou hij, [slachtoffer 1] , door zijn hoofd worden geschoten. Daarna kreeg hij nog een aantal klappen. De man ging vervolgens naar buiten. Vlak nadat zijn zoon, [slachtoffer 2] , aanbelde en binnenkwam, kwam de man weer binnen. [slachtoffer 2] moest al zijn spullen uit zijn zakken halen en op de grond gaan liggen. Hij moest op zijn buik liggen met zijn handen wijd en daarna op zijn rug. Hij had geen € 10.000,00 bij zich. Toen moest [slachtoffer 1] dan maar iemand gaan bellen die wel geld had en dit moest komen brengen. Hij liet [slachtoffer 2] toen een vriendin van [slachtoffer 1] bellen dat zij € 10.000,00 moest brengen en dat het anders misging. Zij gaf aan dat ze dit niet had. Hij nam de telefoon over van [slachtoffer 2] en vertelde dat zij iemand moest bellen die hem kon helpen. Dat begreep zij niet helemaal. Hij had haar wel het adres gegeven waar hij was. Hij heeft tegen de man gezegd dat zij het geld kwam brengen om hem gerust te stellen. De man stond nog een poosje te zwaaien met het pistool. Daarna moest hij ineens weg om iets anders te doen. [naam 1] , de man die in de woning woonde, moest oppassen. [medeverdachte 1] en de man waren weg. Hij zei tegen [naam 1] dat hij niet zeker wist of de vriendin het adres wel goed had gehoord en hij mocht nog een keer bellen. Hierop heeft [slachtoffer 1] 112 gebeld met hele omslachtige taal, omdat het moest overkomen alsof hij met die vriendin aan de telefoon was. Hij vroeg of zijn zoon weg mocht, want die had er niks mee te maken. [slachtoffer 2] was helemaal trillerig. [naam 1] zei dat het mocht en [slachtoffer 2] ging weg. Toen [slachtoffer 2] weg was, werd er (de rechtbank neemt aan: door [naam 1] ) een aantal telefoontjes gepleegd op de bank met die man. Die man scheen buiten te hebben gestaan met de auto. De man was daarna heel erg boos dat [naam 1] [slachtoffer 2] had laten gaan. Hij is nog een paar keer terug geweest om te dreigen met zijn pistool en hij zei dat [slachtoffer 1] snel € 10.000,00 moest regelen. In het gesprek werd dat bedrag al verlaagd naar € 5.000,00, omdat dat makkelijker te regelen was. De man gaf eerst een half uur de tijd om het te regelen, anders zou hij [slachtoffer 1] afschieten. De man op de bank, [naam 1] , probeerde de boel te sussen. Hij zei dat de man hem wat meer tijd moest gunnen. De man is daarop weer de deur uitgegaan. [naam 1] is tussendoor nog naar een andere ruimte geweest om koffiecups te halen. Hij belde de man nog een keer om wat tijd te winnen voor aangever. [naam 1] zei dat hij nog tot 02:00 uur zou wachten en dat hij hem zou laten gaan als het geld er nog niet was. Dan zou hij het de volgende dag maar moeten komen brengen. Hierna viel de politie iets voor 02:00 uur binnen. De man heeft het pistool op enig moment ook doorgeladen. Dit deed hij in de keuken. Hij legde het magazijn op de magnetron, laadde het vuurwapen door en ving het patroon op met zijn hand. [slachtoffer 2] was daar ook bij. [2]
Bij de rechter-commissaris heeft [slachtoffer 1] verklaard dat hij zijn zoon [slachtoffer 2] heeft gebeld met zijn eigen telefoon. Die werd aan hem overhandigd. De vriendin, [verbalisant 1] , werd gebeld met een andere telefoon. Haar nummer is uit zijn telefoon gehaald. Zij is gebeld met de telefoon van één van de verdachten. De donkere man (rechtbank: [verdachte] ) wilde het telefoonnummer van zijn zoon en van iemand die geld kon regelen. Hij heeft toen zelf de naam van [verbalisant 1] gegeven. De blanke meneer, die daar woonde, heeft hem niet bedreigd. Bij hem ging het alleen om het geld. De blanke man vertelde hem dat hij het nodig had. Dat het zo snel mogelijk geregeld moest worden. [3] [slachtoffer 1] heeft verder verklaard dat hij zich bang voelde tijdens het incident. De donkere man zei tegen hem dat hij niet levend de deur uit zou gaan, alleen als hij € 10.000,00 zou neerleggen. De man bedreigde op een gegeven moment ook zijn kinderen. Hij zou ze opzoeken en uitmoorden. Het eerste bericht van [medeverdachte 1] ontving hij op 4 april 2024 om 19:04 uur. Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] is van [verbalisant 1] . Zij komt uit [plaats 2] . Zij heeft de politieschool gedaan en hij dacht dat ze ook bij de politie werkte. [4]
De politie heeft op 4 april 2024 omstreeks 23:45 uur gesproken met [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) en heeft het volgende beschreven.
[slachtoffer 2] vertelde dat zijn vader hem belde dat hij naar de [adres 1] moest komen en dat hij geld moest meenemen. Het zou in totaal om een bedrag van € 10.000,00 gaan. Hij wist niet bij wie hij dat geld vandaan moest halen en had dit geld niet. Hij is naar de [adres 1] gegaan, omdat hij zich zorgen maakte om zijn vader. Toen hij daar aankwam, werd hij binnengelaten. Hij zag een voor hem onbekende donkere man en een meisje van ongeveer 24 jaar. Ook zag hij dat er een blanke man aanwezig was. Hij kreeg op een gegeven moment een grijskleurig vuurwapen tegen zijn hoofd aan door de donkere man. Hij moest van de man op de grond gaan liggen. Hij moest vervolgens het geld geven, zodat zijn vader en hij weg konden, maar hij had geen geld bij zich. Zijn vader moest het telefoonnummer zoeken van iemand, zodat hij het nummer kon bellen en zodat die persoon geld kon komen brengen. Hij kreeg het nummer [telefoonnummer 2] . Dat zou een nummer zijn van een vrouw uit [plaats 2] . Hij sprak met de vrouw en vroeg of ze het geld kon komen brengen. Zijn vader nam het gesprek toen van hem over. Zijn vader zei dat de vrouw het geld zou komen brengen. Hij zag dat de donkere man en het meisje weggingen. Zijn vader, de blanke man en hij bleven achter in de woning. De blanke man liet hem gaan, omdat zijn vader hem vroeg of hij weg mocht gaan. Hij zag dat zijn vader bloed had bij zijn oogkas en het was blauw. Zijn vader had dit letsel al toen hij in de woning werd binnengelaten. Hij is vervolgens naar huis gereden en heeft de politie gebeld. Zijn vader werd op dat moment nog gegijzeld. [5]
In zijn aangifte heeft [slachtoffer 2] het volgende verklaard. Hij werd gebeld door zijn vader dat hij naar de [adres 1] moest komen, omdat zijn vader gegijzeld zou worden. Hij moest geld voor zijn vader ophalen. Hij nam de trap naar de eerste verdieping van de flat en opende de deur om op de galerij te komen. Hij zag dat daar een Nederlandse, blanke man stond, met één voet op de galerij. De man gaf hem toestemming om naar binnen te gaan. In de woning zag hij een vrouw op een stoel zitten. Aan één zijde van de man zag aangever de man zitten die de deur voor hem had opengemaakt. Op de andere hoek van de bank zat zijn vader. Hij zag direct dat zijn vader letsel had aan de linkerzijde van zijn gezicht. Hij zag dat er bloed over zijn gezicht liep. Hij zag ook dat de linkerzijde van zijn gezicht paars/donkerkleurig was. Hij vroeg aan zijn vader: “Wat nu?”. Zijn vader gaf aan dat hij ene [verbalisant 1] of [verbalisant 1] moest bellen. Hij hoorde dat zijn vader aan de vrouw vroeg of hij het nummer van [verbalisant 1] of [verbalisant 1] mocht opzoeken in zijn telefoon. Hij zag dat de vrouw de telefoon van zijn vader in haar bezit had. De vrouw zei tegen zijn vader dat hij niet aan zijn telefoon mocht zitten, maar deze alleen mocht ontgrendelen. Hij hoorde dat zijn vader de pincode gaf en dat de vrouw de telefoon ontgrendelde. De vrouw zocht in de telefoon naar het nummer van [verbalisant 1] of [verbalisant 1] . De vrouw noemde het telefoonnummer dat hij moest bellen. Het nummer dat hij intoetste was: [telefoonnummer 2] . Op het moment dat hij wilde bellen, stormde er een voor hem onbekende donkergetinte man de woonkamer binnen. Toen hij aanstormde, zag hij dat de man een zilverkleurig vuurwapen uit zijn broeksband/jaszak haalde. Terwijl de man naar hem toestormde zag hij dat de man het vuurwapen doorlaadde. Hij haalde de slede van het vuurwapen naar achteren. Hij hoorde de man met luide stem vragen waar het geld was. Hij hoorde hem vragen naar ‘10 kop’ of ‘10 duku’. De donkergetinte man zei tegen hem dat hij op de grond moest gaan liggen en alles uit zijn zakken moest halen. Hij ging op zijn buik liggen en haalde zijn zakken leeg. Het vuurwapen was daarbij continu op zijn hoofd gericht, ter hoogte van zijn slaap. Hij haalde zijn zakken leeg en legde de inhoud voor hem op de grond. De donkergetinte man stond naast hem. De vrouw zat nog op de stoel en de blanke man zat ook op de bank, dacht hij. Zijn vader zat ook nog op zijn plek. De donkergetinte man fouilleerde hem en daarna moest hij zich omdraaien en werd hij aan de voorzijde gefouilleerd. De donkergetinte man zei dat hij hem diep in de ogen moest kijken en dat hij zijn muts moest afdoen. De man zei dat hij nu precies wist hoe hij eruit zag. Vervolgens ging [slachtoffer 2] het nummer bellen zoals hierboven vermeld. Hij belde op 4 april 2024 om 23:25 uur. Hij moest de telefoon op speaker zetten van de donkergetinte man. Hij kreeg geen gehoor en belde om 23:26 uur nog een keer. Hij kreeg toen een vrouw aan de lijn. Ze klonk verward/slaperig. Hij zei tegen de vrouw dat hij de zoon van [slachtoffer 1] was en vroeg of zij geld wilde brengen naar de [adres 1] in [plaats 1] . Hij weet niet meer precies wat de vrouw zei. Zijn vader nam het gesprek over en hij hoorde zijn vader zeggen dat hij geld nodig had en dat hij in de problemen zat. Hij hoorde dat de vrouw zei dat het niet lukte. Zijn vader bleef doorvragen en uiteindelijk zei de vrouw dat ze akkoord ging en het ging regelen. Hij hoorde dat zijn vader het adres doorgaf waar zij waren. Daarna eindigde het gesprek. Hij zag dat de donkergetinte man het vuurwapen wegstopte in zijn broeksband of jaszak. De donkergetinte man zei nogmaals dat hij hem in de ogen moest kijken. Hij noemde zichzelf [naam 2] . Hij moest ook zijn naam zeggen. Kort erna wilde de donkergetinte man weg met de vrouw. Voordat ze de woning verlieten, vroeg de vrouw nogmaals wat de pincode van de telefoon van zijn vader was. Zijn vader gaf nogmaals de pincode. Toen waren alleen zijn vader, de blanke man en hijzelf over in de woning. De blanke man was rustig en zei dat hij de gekke van de twee was. Zijn vader vroeg aan de blanke man of hij zijn wond mocht behandelen. Dit mocht. Ook vroeg zijn vader of hij wat te drinken kon krijgen. Ze kregen een glas water, wat ze moesten delen. Zijn vader vroeg de blanke man of hij nog een keer [verbalisant 1] of [verbalisant 1] kon bellen. Hij ontgrendelde zijn telefoon en hoorde dat zijn vader de politie belde. De telefoon stond niet op speaker. Het geluid stond hard. Hij hoorde zijn vader tegen de blanke man zeggen dat hij de man van [verbalisant 1] of [verbalisant 1] aan de lijn had. Zijn vader verkondigde aan de politie, die hij stiekem aan de lijn had, dat hij geld nodig had, dat hij gegijzeld werd en dat het snel geregeld moet worden. Hij hoorde de blanke man af en toe door het gesprek heen roepen dat € 5.000,00 ook goed was, want dan kon hij daarmee de donkere man sussen voor nu. Toen er werd opgehangen, kon zijn vader het gebelde politienummer wissen. Zijn vader was vergeten op gereed te drukken. Dat deed [slachtoffer 2] en hij stopte de telefoon terug in zijn zak. Hij had inmiddels al zijn op de grond gelegde spullen opgepakt en in zijn zak gedaan. Zijn vader vroeg aan de blanke man of [slachtoffer 2] weg kon gaan, omdat hij er niets mee te maken had. Dit vond de blanke man goed. Hij is in de auto gestapt. Hij wist niet waar de donkergetinte man en de vrouw waren gebleven. Hij is naar huis gereden en heeft 112 gebeld. [6]
[medeverdachte 1] werd op 5 april 2024 om 01:27 uur aangehouden door de politie ter hoogte van de [adres 2] in [plaats 1] . Zij was op dat moment de bestuurder van een auto (merk Toyota, type Aygo) met kenteken [kenteken] . Achter de bijrijdersstoel, op de vloer, zag de politie een op een vuurwapen gelijkend voorwerp liggen dat grijs/zilver van kleur was. [7] [verdachte] werd eveneens aangehouden. Hij zat als bijrijder in de auto. [8] [medeverdachte 2] werd op hetzelfde tijdstip aangehouden in de woning aan de [adres 1] . [9]
De verbalisanten die in de nacht van 5 april 2024 aanwezig waren in de woning, zagen dat aangever [slachtoffer 1] een wond boven zijn linkeroog had en dat er bloed op en om deze wond zat. Ook zagen zij ter hoogte van zijn rechterkaak en het rechteroor een blauwe plek. Zij hoorden aangever zeggen dat hij ook pijn had aan de achterzijde van zijn hoofd. [10] De wonden zijn gehecht. [11]
Door [bedrijf] zijn camerabeelden aangeleverd van donderdag 4 april 2024 vanaf 20:00 uur tot en met vrijdag 5 april 2024 03:00 uur. Deze zijn uitgekeken door de politie. De verbalisant beschrijft het volgende.
Op de beelden zijn vijf verschillende personen te zien die in beeld komen lopen. Eén van deze personen wordt door verbalisant herkend als verdachte [verdachte] . Verder werden verdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] herkend met behulp van de foto’s uit het politiesysteem (SKDB) en de foto’s die werden gemaakt na aanhouding. De andere twee personen werden door verbalisant herkend als aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . De volgende bewegingen worden door de verbalisant waargenomen:
  • 22:47:25 uur: aangever [slachtoffer 1] komt de centrale hal binnengelopen;
  • 22:50:07 uur: aangever [slachtoffer 1] loopt naar buiten via de centrale toegangsdeur;
  • 22:53:59 uur: [medeverdachte 1] komt vanuit buiten de centrale hal binnengelopen;
  • 22:53:59 uur: [medeverdachte 1] loopt de centrale hal in en kijkt achterom naar een persoon
die nog buiten op straat stond. Dit bleek aangever [slachtoffer 1] te
zijn;
22:54:11 uur: [slachtoffer 1] en [medeverdachte 1] lopen samen de centrale hal in en gaan naar
de lift;
  • 22:55:41 uur: [verdachte] komt de centrale hal in vanuit buiten;
  • 22:58:04 uur: [medeverdachte 2] loopt naar de (andere) uitgang die wordt aangeduid als
‘achterplaats’;
23:11:23 uur: [medeverdachte 2] loopt via de centrale toegangsdeur vanuit buiten de centrale
hal in;
  • 23:13:44 uur: [verdachte] loopt samen met [medeverdachte 2] naar de uitgang;
  • 23:17:45 uur: [slachtoffer 1] (
hier [slachtoffer 2] wordt bedoeld)loopt de centrale hal in via de
centrale toegangsdeur en loopt rechts uit beeld;
23:21:17 uur: [verdachte] loopt de centrale hal in via de centrale toegangsdeur en
loopt rechts uit beeld;
  • 23:32:29 uur: [medeverdachte 1] loopt door de centrale hal naar de achterplaats;
  • 23:35:56 uur: [verdachte] loopt via de centrale hal naar de uitgang en loopt naar
buiten;
23:56:00 uur: [slachtoffer 1] komt rechts in beeld gelopen in de centrale hal en
loopt naar de uitgang. [slachtoffer 1] had hierbij geen muts meer op
zijn hoofd
(de rechtbank begrijpt dat ook hier wordt bedoeld [slachtoffer 2]
);
  • 00:16:31 uur: [medeverdachte 2] loopt door de centrale hal naar de uitgang en loopt naar buiten;
  • 00:17:25 uur: [medeverdachte 2] loopt vanaf buiten de centrale hal in. Vervolgens loopt hij naar
een doorgang rechts buiten beeld;
01:08:39 uur: [verdachte] loopt vanaf buiten de centrale hal in. Vervolgens loopt hij
naar een doorgang rechts buiten beeld;
01:15:24 uur: [verdachte] loopt door de centrale hal naar de uitgang en loopt naar
buiten;
01:23:02 uur: [medeverdachte 2] loopt door de centrale hal naar een andere deur links in beeld.
Hij opent de deur met een sleutel en loopt de ruimte in waar deze
deur toegang tot geeft;
01:23:52 uur: [medeverdachte 2] komt weer terug de centrale hal in via de deur links in beeld en
loopt weer terug naar de doorgang rechts buiten beeld. [12]
Uit de politiesystemen bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was gekoppeld aan verbalisant [verbalisant 1] . De politie heeft contact met haar opgenomen. [verbalisant 1] vertelde dat zij in de nacht van donderdag 4 april op vrijdag 5 april 2024 om 23:25 uur werd gebeld. Zij was op dat moment thuis en lag te slapen. Zij nam de telefoon op en hoorde een man aan de andere kant van de lijn die zei dat hij de zoon van [slachtoffer 1] was. Zij snapte niet zo goed waar het over ging en kreeg kort hierna [slachtoffer 1] aan de telefoon. Met [slachtoffer 1] bedoelde zij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zei tegen haar dat hij in de problemen zat, dat hij klappen had gehad en dat hij € 10.000,00 nodig had. Zij snapte niets van het gesprek. Ze zei tegen [slachtoffer 1] dat ze geen € 10.000,00 had. [slachtoffer 1] vroeg toen of haar werkgever het geld wel had. [slachtoffer 1] wist dat zij voor de politie werkte. Zij herkende het nummer waarmee gebeld werd niet. Om 23:25 uur had zij een oproep gemist van telefoonnummer [telefoonnummer 3] . Om 23:26 uur was in de telefoon een inkomende oproep te zien van [telefoonnummer 3] voor de duur van één minuut. [13]
Door [slachtoffer 1] werd om 23:47 uur met 112 gebeld. Het gesprek met de meldkamer is door de politie uitgewerkt en hieruit blijkt het volgende:
- Centralist:
‘112 politie wat is de locatie van uw noodgeval?’- [slachtoffer 1] :
‘ [adres 1] in [plaats 1] . Er moet geld gebracht worden want ik word daar ja,
vastgehouden;
(…)- Centralist:
‘Ok, wordt u daar vastgehouden?’;- [slachtoffer 1] :
‘Jazeker, met geweld, … met gewapende personen’;- Centralist: ‘Hoeveel personen?’;
- [slachtoffer 1] :
‘Momenteel drie’;
(…)- [slachtoffer 1] :
‘5000 zou ook genoeg zijn……. Eventueel……. wordt de rest snel geregeld
Wordt hier gezegd……- Centralist:
‘Ok, weten deze personen dat u nu 112 belt?’- [slachtoffer 1] :
‘Nee’;
(…)- Centralist:
‘Nee ok zijn ze ook fysiek tegen u geweest?’;- [slachtoffer 1] :
‘Jazeker…. En ze moeten er binnen een paar of twintig minuten (slecht te
verstaan) zijn anders ben ik dood’;
(…)- Centralist:
‘Ik hoor nu ook een andere stem wie is dat?’;- [slachtoffer 1] :
‘Dat is uh de meneer’;- Centralist:
‘Ok wat zegt hij tegen u?’;- [slachtoffer 1] :
‘Die op het geld moet wachten, hij zegt van nou… ik kan ook over een half
uur buiten lopen. Misschien niet mijn probleem (moeilijk te verstaan). Maar dan gaat er buiten wat gebeuren.’. [14]
[medeverdachte 2] heeft bij de politie verklaard dat die man
(de rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 2] hiermee [slachtoffer 1] heeft bedoeld)eerst alleen kwam. Hij vroeg of ze er al waren en is toen weer pleite gegaan. Vijf minuten later kwamen ze met z’n drieën naar boven. De vrouw had nog een sleutel van zijn huis. Toen zij boven kwamen, stuurde [verdachte]
(de rechtbank begrijpt dat [medeverdachte 2] hiermee [verdachte] heeft bedoeld)[medeverdachte 2] weg. Hij is naar de benzinepomp gefietst en heeft daar een pakje Camel gehaald. Daarna is hij teruggefietst. Toen hij terugkwam, had de man zijn kop kapot. Hij moest van [verdachte] de man daar houden totdat het geld er was. De zoon van die man was er in de tussentijd ook. Toen [verdachte] weg was, pakte de zoon zijn spullen van de grond. Hij heeft de zoon uiteindelijk naar huis laten gaan, omdat hij er niks mee te maken had. Toen [verdachte] terugkwam, kreeg [medeverdachte 2] bijna een klap voor zijn kop, omdat hij de zoon had laten gaan. [verdachte] zei dat de man moest blijven, anders hadden zij een probleem. [verdachte] ging tussendoor weg, maar belde wel steeds. Eén keer is [medeverdachte 2] zelf weggegaan, omdat er een zwerver aanbelde die weleens bij hem sliep. Hij is ook een keer weggeweest om koffiepads te halen. Hij heeft het bedrag nog van € 10.000,00 naar € 5.000,00 teruggebracht voor die man. De man zei dat het niet meer ging lukken om het nu te regelen. Hij heeft tegen de man gezegd dat hij hem moest bellen als hij het geld morgen kon regelen. Hij heeft zijn telefoonnummer erop gezet met zijn bijnaam erbij. Zijn bijnaam is ‘ [naam 1] ’. [15] [medeverdachte 2] heeft verder ter terechtzitting verklaard dat hij het wapen pas heeft gezien toen hij met [verdachte] naar beneden liep. Daarvóór heeft hij geen wapen gezien. Dat zij samen naar beneden liepen, staat op beeld. [verdachte] had het wapen in zijn broek. [medeverdachte 2] heeft tegen [verdachte] gezegd dat hij de man uiterlijk tot 02:00 uur in de woning zou houden. [16]
Onder verdachte [verdachte] werd een telefoon (Samsung A14) in beslag genomen. In het toestel werd gebruik gemaakt van het telefoonnummer [telefoonnummer 4] met als chatnaam [naam 3] . In de chatberichten werd een gesprek aangetroffen dat volgens de politie over [slachtoffer 1] lijkt te gaan. Het gesprek vindt plaats op woensdag 3 april 2024 tussen 00:13 en 00:20 uur. De personen gebruiken de namen ' [naam 3] ' met nummer [telefoonnummer 4] en ' [naam 4] ' met nummer [telefoonnummer 5] . Het telefoonnummer [telefoonnummer 5] staat in het politiesysteem geregistreerd onder verdachte [medeverdachte 1] . De volgende berichten worden verstuurd:
00:13:37 uur [naam 4] :
‘Hotel [hotel] .. ik werkte daar en [slachtoffer 1] de eigenaar die zag mij wel zitten en ik zag dat als een optie. Gescheide man eenzaam en zat geld’;
00:14:26 uur [naam 4] :
‘Voor hem was ik gewoon een jong ding waar die stiekem een oogje op had waardoor ik best veel voor elkaar kreeg en m’n profiteer dingen uit haalde’;
00:15:02 uur [naam 4] :
‘Na een paar maanden ontwikkelde zich in dat hij echt erover uit ging spreken en ik ging daarin mee want dacht valt meer uit te halen was ook wel een beetje zo’.
In de daaropvolgende berichten beschrijft [naam 4] dat zij een aantal keren tegen betaling seks heeft gehad met die “ [slachtoffer 1] ” waarvoor zij geld kreeg en dat zij daar na een tijdje een einde aan had gebreid omdat zij het zat was. [17]
Het op 5 april 2024 in beslag genomen vuurwapen is onderzocht door de politie. Hieruit volgt dat het wapen van oorsprong een gaspistool is van het merk Zoraki, model 914-P in het kaliber 9mm knal. Het bleek echter te gaan om een gaspistool dat getransformeerd is naar een projectiel verschietend pistool in het kaliber 9x19mm. Bij het getransformeerde gaspistool was een patroonmagazijn aanwezig. Het vuurwapen was hierdoor niet alleen meer geschikt om stoffen door de loop te verschieten, maar tevens projectielen. Het gaspistool betrof een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. Het voorhanden hebben van een getransformeerd gaspistool is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1, jo. artikel 55 lid 3 onder a van de Wet Wapens en Munitie. De verbalisant zag twee kogelpatronen in het kaliber 9x19mm. Op de hulsbodem van de kogelpatronen stond de tekst ‘380 auto c.b.c.’. Deze kogelpatronen zijn geschikt om met het getransformeerde gaspistool die in deze zaak in beslag is genomen te worden verschoten. Deze kogelpatronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4 in verband met artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie. Het voorhanden hebben van dergelijke munitie is strafbaar gesteld in artikel 26 lid 1 van de Wet Wapens en Munitie. [18]
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat [medeverdachte 1] via de telefoon een afspraak heeft gemaakt met [slachtoffer 1] . Daarna vond er een ontmoeting plaats aan de [adres 1] . Dit was de woning van de onderbuurman, [medeverdachte 2] (
de rechtbank begrijpt dat dit [medeverdachte 2] betreft). [19]
Op de terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat hij [slachtoffer 1] twee klappen heeft gegeven. [20]
TussenconclusieUit het voorgaande leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] en [verdachte] op 3 april 2024, een dag voor het incident, een app gesprek voeren met elkaar waaruit volgt dat [slachtoffer 1] veel geld heeft. [medeverdachte 1] maakt op 4 april 2024 onder valse voorwendselen een afspraak met [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] dacht immers ingevolge zijn verklaring dat hij alleen een afspraak met [medeverdachte 1] had en dat zij hulp nodig had. [slachtoffer 1] meldt zich op de afgesproken plek aan de [adres 1] in [plaats 1] , de woning van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 1] komt dan – nadat [slachtoffer 1] al even op haar heeft gewacht – aan met een sleutel en opent de deur. In de woning is [medeverdachte 2] al aanwezig. [verdachte] komt de woning binnen en stuurt [medeverdachte 2] de woning uit en [medeverdachte 2] gaat sigaretten halen. Zodra [medeverdachte 2] de ruimte heeft verlaten, krijgt [slachtoffer 1] meerdere klappen van [verdachte] , waarvan één op zijn linkeroog, zo volgt uit het bij hem geconstateerde letsel. [slachtoffer 1] wordt vervolgens door [verdachte] bedreigd met een vuurwapen – te weten een omgebouwd gaspistool – en hij krijgt klappen op zijn achterhoofd met het wapen. Hij moet zijn zakken leegmaken en krijgt van [verdachte] te horen dat hij € 10.000,00 moet regelen. [medeverdachte 1] is tot dan toe steeds aanwezig geweest in de woning. [slachtoffer 1] belt met zijn zoon [slachtoffer 2] om het geld te regelen. Tijdens dat gesprek zet [verdachte] het wapen tegen zijn hoofd. Vervolgens komt ook [medeverdachte 2] blijkens de beelden weer terug de woning in. Hij ziet dan, zoals hij zelf verklaart, dat [slachtoffer 1] verwondingen heeft aan zijn hoofd. [verdachte] en [medeverdachte 2] gaan vervolgens naar buiten. [slachtoffer 2] arriveert om 23:17 uur. [medeverdachte 2] is op dat moment weer in de woning. Vier minuten daarna komt [verdachte] weer binnen. Ook [slachtoffer 2] moet dan op de grond liggen (eerst op zijn buik en dan op zijn rug) en wordt gefouilleerd. [verdachte] bedreigt hem door het wapen op zijn hoofd te richten. Omdat [slachtoffer 2] geen geld bij zich heeft, wordt [verbalisant 1] gebeld. [medeverdachte 1] hanteert de telefoon van [slachtoffer 1] om het telefoonnummer van [verbalisant 1] op te zoeken. Zij krijgt daarvoor de pincode van [slachtoffer 1] , waarmee ze de telefoon ontgrendelt. Zij geeft het nummer van [verbalisant 1] door aan [slachtoffer 2] , die vervolgens met zijn telefoon [verbalisant 1] belt. [slachtoffer 1] neemt de telefoon van [slachtoffer 2] over. [verbalisant 1] bevestigt het verloop van het telefoongesprek bij de politie. De twee oproepen (eerst een gemiste) van [slachtoffer 2] zijn ook in haar telefoon terug te zien. [slachtoffer 1] zegt tegen [verdachte] dat [verbalisant 1] het geld komt brengen. [medeverdachte 1] verlaat dan om 23:32 uur de woning en keert daar niet meer terug. Om 23:35 uur verlaat ook [verdachte] de woning en [medeverdachte 2] krijgt van hem de opdracht om [slachtoffer 1] in de woning te houden. Vanaf dat moment is [slachtoffer 1] alleen met [medeverdachte 2] in de woning. Met een smoes zorgt [slachtoffer 1] ervoor dat hij van [medeverdachte 2] mag bellen. Hij belt heimelijk 112, zoals volgt uit de uitwerking van het gesprek met de centralist. Om te voorkomen dat [medeverdachte 2] zou ontdekken dat hij 112 aan de lijn had, gebruikt [slachtoffer 1] omslachtige taal. Tijdens het 112-gesprek, roept [medeverdachte 2] dat het bedrag ook € 5.000,00 mag zijn. Met toestemming van [medeverdachte 2] mag [slachtoffer 2] vervolgens de woning verlaten. Als [verdachte] om 01:08 uur terugkomt in de woning, is hij boos op [medeverdachte 2] , omdat [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] heeft laten gaan. Ook dit deel van de aangifte van [slachtoffer 1] wordt bevestigd door [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] verlaat – na [slachtoffer 2] – de woning nog kort om de deur open te doen voor iemand. Ook gaat hij nog een keer naar de andere ruimte om koffiecups te halen. [medeverdachte 2] zegt tegen de anderen dat hij nog tot 02:00 uur wacht en dat hij [slachtoffer 1] dan laat gaan als het geld er dan nog niet is. Hij geeft [slachtoffer 1] nog een briefje met zijn telefoonnummer, zodat [slachtoffer 1] hem kan bellen als het geld de dag erna wel geregeld is. Als de politie vervolgens binnenvalt, is [medeverdachte 2] in de woning met [slachtoffer 1] . De politie ziet dat [slachtoffer 1] letsel heeft aan zijn gezicht. [medeverdachte 1] en [verdachte] worden dichtbij de woning samen aangehouden in een auto met een grijs-/zilverkleurig vuurwapen achter de bijrijdersstoel.
De rechtbank overweegt dat de gebeurtenissen zoals [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] die beschrijven in hun verklaringen op cruciale elementen (zoals het fouilleren, de bedreiging met een wapen en het geweld, het bellen naar [slachtoffer 2] en [verbalisant 1] en het verlagen van het bedrag naar € 5.000 door [medeverdachte 2] ) wordt ondersteund door het gesprek met [verbalisant 1] , de telefoongegevens, de uitwerking van het 112-gesprek, de verklaring van [medeverdachte 2] en de bevindingen van de politie ten aanzien van het vuurwapen en het letsel. Daarbij passen de verklaringen van [slachtoffer 1] en van [slachtoffer 2] volledig in de tijdlijn (wie waren er op welk moment in de woning), zoals die volgt uit de uitwerking van de camerabeelden. Hun verklaringen worden bovendien over en weer in grote mate ondersteund door elkaar. Daarbij acht de rechtbank van belang dat [slachtoffer 2] zijn verhaal al bij de politie doet op het moment dat [slachtoffer 1] nog in de woning is. Van onderlinge afstemming of beïnvloeding kan op dat moment dan ook geen sprake zijn geweest. Gelet op dit alles acht de rechtbank de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] betrouwbaar en neemt zij deze als uitgangspunt.
Ter terechtzitting heeft [verdachte] verklaard dat niet hij, maar [slachtoffer 1] zelf het wapen mee naar de woning heeft genomen en dat [verdachte] vervolgens dit wapen heeft afgepakt en meegenomen naar de auto. De hiervoor door de rechtbank vastgestelde feiten en omstandigheden in combinatie met het feit dat [verdachte] pas voor het eerst op de terechtzitting met deze verklaring komt (terwijl hij in eerste instantie meermaals bij de politie heeft verklaard dat hij het wapen nooit heeft gezien), maken dat de rechtbank deze verklaring ongeloofwaardig acht. Dat er DNA op het wapen is aangetroffen dat overeenkomt met het DNA van [slachtoffer 1] , kan bovendien niet zonder meer leiden tot de conclusie dat [slachtoffer 1] het wapen mee naar de woning heeft genomen, aangezien het een DNA-onderzoek op bronniveau (en niet op activiteitenniveau) betrof. Het verweer wordt verworpen.
Gijzeling [slachtoffer 1] (feit 1)Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat [slachtoffer 1] in de avond en nacht van 4 op 5 april 2024 is gegijzeld in de woning van [medeverdachte 2] , met het oogmerk om € 10.000,00 te verkrijgen. Om dit te bewerkstelligen is contact opgenomen met [slachtoffer 2] en [verbalisant 1] . Daarbij is door [verdachte] geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] (door te slaan met een vuurwapen) en is [slachtoffer 1] bedreigd met dit vuurwapen. [slachtoffer 2] is van dit geweld jegens zijn vader op de hoogte geraakt toen hij in de woning arriveerde. Ook [slachtoffer 2] is vervolgens bedreigd met het vuurwapen. Hieruit leidt de rechtbank af dat het oogmerk van verdachten er op gericht was om, nadat [slachtoffer 1] zelf niet in staat was om met € 10.000,00 over de brug te komen, [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van dat (en later een lager) bedrag.
Wederrechtelijke vrijheidsberoving [slachtoffer 2] (feit 1)Onder feit 1 is ook de gijzeling van [slachtoffer 2] ten laste gelegd. De rechtbank is echter van oordeel dat [slachtoffer 2] niet wederrechtelijk van zijn vrijheid is beroofd met het oogmerk een ander te dwingen iets te doen of te laten. Bij ontbreken van dit oogmerk, komt de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de gijzeling van [slachtoffer 2] , zoals ten laste gelegd onder feit 1. De rechtbank concludeert wel dat [slachtoffer 2] gedurende ruim een half uur wederrechtelijk van zijn vrijheid was beroofd. [slachtoffer 2] werd in de woning gefouilleerd en moest zijn spullen uit zijn zakken halen. Daarbij werd hij bedreigd met een wapen. Hij moest vervolgens [verbalisant 1] bellen in een poging om via haar het geld te regelen en hij mocht pas weer gaan op het moment dat [medeverdachte 2] zei dat hij mocht vertrekken. Door het genoemde oogmerk onder feit 1 ten aanzien van [slachtoffer 2] uit de tenlastelegging te strepen, komt de rechtbank onder feit 1 - ten aanzien van [slachtoffer 2] - tot een bewezenverklaring van opzettelijke, wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Poging tot afpersing [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (feit 2)De rechtbank acht verder bewezen dat sprake is van een poging tot afpersing van [slachtoffer 1] . Vastgesteld is immers dat met geweld en onder bedreiging van geweld is geprobeerd om [slachtoffer 1] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag. Het verweer van de verdediging dat de ontmoeting met [slachtoffer 1] slechts tot stand werd gebracht om een gesprek te voeren over het verleden, vindt weerleging in de hiervoor gebezigde bewijsmiddelen en slaagt derhalve niet. Ook de poging tot afpersing van [slachtoffer 2] is bewezen nu is vastgesteld dat onder dreiging van geweld is geprobeerd om [slachtoffer 2] te bewegen tot afgifte van een geldbedrag. Zoals hiervoor is vastgesteld, is [slachtoffer 2] van dit geweld jegens zijn vader op de hoogte geraakt toen hij in de woning arriveerde. Ook [slachtoffer 2] is vervolgens bedreigd met het vuurwapen. Nadat [slachtoffer 1] zelf niet in staat was om met € 10.000,00 over de brug te komen, is door verdachten geprobeerd [slachtoffer 2] te dwingen tot afgifte van dat (en later een lager) bedrag.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat sprake was van gijzeling en een poging tot afpersing van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en van wederrechtelijke vrijheidsberoving en poging tot afpersing van [slachtoffer 2] in de avond en nacht van 4 op 5 april 2024.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld wat de rol van verdachte hierbij was.
De rol van [verdachte]De rechtbank stelt vast dat [verdachte] in samenwerking met [medeverdachte 1] , die het slachtoffer selecteerde en contact met [slachtoffer 1] opnam, een ontmoeting heeft gepland met [slachtoffer 1] in de woning van [medeverdachte 2] . [verdachte] is vervolgens degene geweest die in de woning geweld heeft toegepast en [slachtoffer 1] heeft bedreigd en geslagen met een vuurwapen. [verdachte] heeft vervolgens ook [slachtoffer 2] bedreigd met een vuurwapen. De rechtbank constateert dat [verdachte] in de woning de leidende rol had. Zo liet hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] op de grond liggen om hen vervolgens te fouilleren en werd hij boos op [medeverdachte 2] toen [medeverdachte 2] [slachtoffer 2] had laten gaan. Uit deze feitelijke gedragingen leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet had op de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank concludeert uit het voorgaande verder dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met [medeverdachte 1] bij de bewezenverklaarde feiten, zodat [verdachte] als medepleger kan worden aangemerkt. Zijn bijdrage hieraan was gelet op het voorgaande zonder meer van voldoende gewicht.
Voorhanden hebben van een vuurwapen (05/252575-24, feit 2)Onder feit 2 van voornoemd parketnummer is verdachte ten laste gelegd dat hij op 4 en 5 april 2024 een vuurwapen en twee kogelpatronen voorhanden heeft gehad. Gelet op wat de rechtbank eerder heeft vastgesteld omtrent de feitelijke gang van zaken op de genoemde data (namelijk dat verdachte het wapen meebracht en hiermee sloeg en dreigde), concludeert de rechtbank dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van het wapen met daarin de kogelpatronen en dat hij hierover ook de beschikkingsmacht had.
Uit het proces-verbaal onderzoek wapen leidt de rechtbank verder af dat het ging om een omgebouwd gaspistool van het merk Zoraki en munitie in het kaliber 9x19mm. Het betrof een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3, gelet op artikel 2 lid 1, categorie III onder 1 van de Wet Wapens en Munitie. De kogelpatronen in het kaliber 9x19 bleken geschikt om met het getransformeerde gaspistool te worden verschoten. Deze kogelpatronen zijn (blijkens het proces-verbaal onderzoek wapen) munitie in de zin van artikel 1 onder 4 in verband met artikel 2, lid 2, categorie III van de Wet Wapens en Munitie.
Het door de verdediging gevoerde verweer dat verdachte het wapen onverhoeds in handen heeft gekregen, waardoor het voorhanden hebben van het wapen niet aan hem kan worden toegerekend (conform het voorbeeld uit de jurisprudentie van de Hoge Raad) vindt haar weerlegging in de bewezenverklaring. De rechtbank heeft immers vastgesteld dat het verdachte (en niet [slachtoffer 1] ) was die het wapen heeft meegenomen naar de woning om daar vervolgens mee te slaan en te dreigen.
Gezien het voorgaande acht de rechtbank het tenlastegelegde onder parketnummer 05/252575-24, feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van parketnummer 10/319343-23 [21]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat de kogel in zijn broekzak zat.
De beoordeling van de rechtbank
Op 2 december 2023 gingen verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] naar de Schiedamseweg 1 in Rotterdam naar aanleiding van een melding van een ruzie in een café. In het café bleek verdachte aanwezig te zijn. Verdachte werd aangehouden in verband met een signalering. Omstreeks 02:52 uur hoorden de verbalisanten van een collega van het team arrestantentaken dat zij een scherpe patroon hadden aangetroffen in de broekzak van [verdachte] tijdens de insluitingsfouillering. [verdachte] werd daarop door [verbalisant 2] en [verbalisant 3] aangehouden ter zake de Wet Wapens en Munitie en het patroon werd door hen inbeslaggenomen. [22] De aangetroffen patroon is onderzocht door de politie. Door de verbalisant is beschreven dat het gaat om een volmantelpatroon, 9mm. Aan de onderzijde stond de indruk: ‘S&B 9mm Br.C.’. De patroon was niet onklaar gemaakt en was daarom geschikt om te worden afgeschoten met een vuurwapen. Dit is geen munitie in de zin van artikel 2, lid 2 categorie II van de Wet wapens en munitie. Het betreft derhalve munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, Categorie III van de Wet Wapens en Munitie. [23]
De rechtbank stelt op basis van het door twee verbalisanten (op ambtsbelofte) opgemaakte proces-verbaal van bevindingen vast dat verdachte de kogelpatroon in zijn broekzak had op 2 december 2023. Het betreft ingevolge het proces-verbaal van de politie munitie in de zin van artikel 1, lid 1 onder 4, gelet op artikel 2, lid 2, Categorie III van de Wet Wapens en Munitie. Nu de kogelpatroon is aangetroffen in de zak van de broek die verdachte op dat moment droeg, acht de rechtbank het ongeloofwaardig dat hij niet wist dat de kogelpatroon zich daarin bevond. Verdachte moet op zijn minst genomen enige bewustheid hebben gehad van de aanwezigheid ervan. Gezien de locatie waar de kogelpatroon is aangetroffen, had verdachte hierover ook de beschikkingsmacht. De rechtbank verwerpt het verweer en acht het tenlastegelegde onder parketnummer 10/319343-23 wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde onder
  • parketnummer 05/117216-24 feit 1 primair en feit 2 primair;
  • parketnummer 05/252575-24 feit 2;
  • parketnummer 10/319343-23,
heeft begaan, te weten dat:
In de zaak met parketnummer 05/117216-24:

1.1.Hij in of omstreeks de periode van 4 april 2024 tot en met 5 april 2024 te [plaats 1] , althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meeranderen, althans alleen,opzettelijk [slachtoffer 1] en/of M.M.W. Bontropwederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/ofberoofd gehouden, door [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] te beletten de woning te verlaten, met het oogmerk een ander, te weten [verbalisant 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, althans enig geldbedrag,immers heeft verdachte- die [slachtoffer 1] naar een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] gelokt en/of- (vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerpgetoond en/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat (vuur)wapen bedreigd en/of- (vervolgens) met dat (vuur)wapen een of meer klappen gegeven op het oog(lid) en/of (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] en/of- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij een bedrag van in totaal (ongeveer) 10.000 euro, althans een geldbedragmoet betalen en/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] een of meer personen laten bellen om geld te laten brengen terwijl dat (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] werd gehouden en/of- dat (vuur)wapen (op enig moment) meermaals, althans eenmaaldoor te laden en/of- (vervolgens) dat (vuur)wapen op (het hoofd van)die [slachtoffer 2] gericht/gericht gehouden en/of- die [slachtoffer 2] meermaals, althans eenmaal,de woorden toegevoegd “waar is het geld”, “waar is de 10 kop”, “waar is de 10 duku”, althans woorden van gelijke aard en strekking, en/of- die [slachtoffer 2] gesommeerd om op de grond te liggen en/ofzijn zakken te legen en/of- die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] belet de woning te verlaten

en
Hij in
of omstreeksde periode van 4 april 2024 tot en met 5 april 2024 te [plaats 1]
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen
, althans alleen,opzettelijk
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft
/hebbenberoofd en
/ofberoofd gehouden, door
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] te beletten de woning te verlaten,
met het oogmerk een ander, te weten [verbalisant 1] en/of [slachtoffer 2] te dwingen iets te doen of niet te doen, te weten de afgifte van een geldbedrag van 10.000 euro, althans enig geldbedrag,immers heeft verdachte
- die [slachtoffer 1] naar een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] gelokt en/of- (vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen, althans een op een (vuur)wapen gelijkend voorwerp getoond en/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat (vuur)wapen bedreigd en/of- (vervolgens) met dat (vuur)wapen een of meer klappen gegeven op het oog(lid) en/of (achter)hoofd van die [slachtoffer 1] en/of- (vervolgens) tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij een bedrag van in totaal (ongeveer) 10.000 euro, althans een geldbedrag moet betalen en/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] een of meer personen laten bellen om geld te laten brengen terwijl dat (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] werd gehouden en/of- dat (vuur)wapen (op enig moment)
meermaals, althans eenmaaldoor
geladen en
/of- (vervolgens) dat (vuur)wapen op
(het hoofd van
)die [slachtoffer 2]
gericht/gericht gehouden en
/of- die [slachtoffer 2] meermaals, althans eenmaal, de woorden toegevoegd “waar is het geld”, “waar is de 10 kop”, “waar is de 10 duku”, althans woorden van gelijke aard en strekking, en/of- die [slachtoffer 2] gesommeerd om op de grond te liggen en
/ofzijn zakken te legen en
/of- die
[slachtoffer 1] en/of[slachtoffer 2] belet de woning te verlaten.
2.
hij op
of omstreeks4 april 2024 te [plaats 1]
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s
)voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en
/ofeen ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en
/ofbedreiging met geweld [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van in totaal
(ongeveer)10.000 euro,
in elk geval enig goed,dat
/diegeheel
of ten deleaan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]
en/of een derdetoebehoorde
(n)- die [slachtoffer 1] naar een woning aan de [adres 1] te [plaats 1] heeft gelokt en
/of- (vervolgens) in die woning aan die [slachtoffer 1] een (vuur)wapen
, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerpheeft getoond en
/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1] met dat (vuur)wapen heeft bedreigd en
/of- (vervolgens) met dat (vuur)wapen een of meer klappen heeft gegeven op het
oog(lid) en/of(achter)hoofd van die [slachtoffer 1] en
/of- (vervolgens) heeft geëist
/gezegddat die [slachtoffer 1] een bedrag van in totaal
(ongeveer)10000 euro
, althans een geldbedragmoest betalen en
/of- (vervolgens) die [slachtoffer 1]
een ofmeer personen heeft laten bellen om geld te laten brengen terwijl dat (vuur)wapen tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] werd gehouden en
/of- dat (vuur)wapen (op enig moment)
meermaals, althans eenmaalheeft doorgeladen en
/of- (vervolgens) dat (vuur)wapen op (het hoofd van) die [slachtoffer 2] heeft
gericht/gericht gehouden en
/of- die [slachtoffer 2]
meermaals, althans eenmaal,de woorden heeft toegevoegd “waar is het geld”, “waar is de 10 kop” en
/of“waar is de 10 duku”, althans woorden van gelijke aard en strekking,
- en
/ofdie [slachtoffer 2] gesommeerd om op de grond te liggen en
/ofzijn zakken te legen, en
/of- die [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] heeft belet de woning verlaten terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
In de zaak met parketnummer 05/252575-24:
2.
hij
inop of omstreeksde periode van 4 april 2024 tot en met 5 april 2024 te [plaats 1] ,
althans in Nederlandeen vuurwapen van de categorie III onder 1, te weten een gaspistool van het merk Zoraki, type 914-P in het kaliber 9mm knal en
/ofdaarbij behorende munitie van cat. III, te weten 2 kogelpatronen in het kaliber 9x19mm voorhanden heeft gehad.
In de zaak met parketnummer 10/319343-23:
hij op
of omstreeks2 december 2023 te Rotterdam,
munitie in de zin van art. 1 onder 4º van de Wet wapens en munitie, te weten
munitie als bedoeld in art. 2 lid 2 van die wet, zijnde munitie die uitsluitend geschikt is voor vuurwapens van Categorie III van de Wet Wapens en Munitie, een kogelpatroon, 9mm (volmantel patroon) "S&B 9mm Br.C." voorhanden heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 05/117216-24 de feiten 1 en 2, telkens primair:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van gijzeling
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven;
en
medeplegen van poging tot afpersing, meermaals gepleegd;
in de zaak met parketnummer 05/252575-24 feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie
in de zaak met parketnummer 10/319343-23:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar met aftrek van het voorarrest.
Tevens is de maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr gevorderd voor de duur van 5 jaar, inhoudende een contactverbod met de slachtoffers en een locatieverbod ten aanzien van hun huisadressen. Per overtreding van dit verbod acht de officier van justitie 10 dagen hechtenis op zijn plaats. Daarbij heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de wapenfeiten af te doen met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, of een geheel voorwaardelijk geldboete. Bij zulke feiten is een maatregel ex artikel 38v Sr niet aan de orde, noch zijn er redenen om de dadelijke uitvoerbaarheid hiervan te gelasten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachte schuldig gemaakt aan gijzeling en poging tot afpersing van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is door verdachte en medeverdachte onder valse voorwendselen naar de woning van een andere, tweede medeverdachte gelokt. Daar is [slachtoffer 1] mishandeld en een aantal uur vastgehouden. Onder bedreiging van een vuurwapen werd [slachtoffer 1] duidelijk gemaakt dat hij een grote som geld moest betalen. [slachtoffer 1] benaderde hiervoor zijn zoon, die vervolgens - zonder het geld - naar de woning kwam en ook van zijn vrijheid werd beroofd. Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte ook geprobeerd die zoon af te persen. De politie maakte uiteindelijk een einde aan de gijzelingssituatie, nadat het [slachtoffer 1] en zijn zoon lukte om de politie te waarschuwen. Verdachte bracht het vuurwapen mee, had in de woning een aansturende rol en was diegene die [slachtoffer 1] mishandelde. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij vader en zoon, puur voor geldelijk gewin, zulke angstige momenten heeft laten doorstaan. In het bijzonder ten aanzien van [slachtoffer 1] heeft nog te gelden dat verdachte met het door hem uitgeoefende geweld inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, hetgeen de rechtbank hem zwaar aanrekent. Ook het voorhanden hebben van het vuurwapen en munitie, alsmede het voorhanden hebben van een kogelpatroon een paar maanden eerder, zijn strafbare feiten waarvoor verdachte straf verdient.
Gelet op de ernst van de feiten, acht de rechtbank in dit geval geen andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf straf passend.
De rechtbank heeft kennis genomen van de justitiële documentatie van verdachte van 3 oktober 2024. Hieruit blijkt dat dat verdachte eerder in aanraking met politie en justitie is geweest voor onder meer geweldsfeiten, hetgeen in het nadeel van verdachte werkt.
Alles afwegende, en gelet op de LOVS-oriëntatiepunten, zal de rechtbank een gevangenisstraf van 4 jaar opleggen met aftrek van het voorarrest. Deze straf is lager dan de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank de feiten in zijn geheel anders waardeert en sprake is van eendaadse samenloop.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Ter voorkoming van herhaling van de strafbare feiten door de verdachte zal de rechtbank een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen. Deze maatregel houdt in dat verdachte gedurende 5 jaren op geen enkele manier contact zal leggen of laten leggen met de slachtoffers en zich niet zal bevinden in de straat waar zij wonen.
De rechtbank zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis wordt toegepast voor iedere keer dat verdachte niet aan de maatregel voldoet. De vervangende hechtenis bedraagt één week hechtenis per overtreding, met een totale duur van maximaal zesentwintig weken. Toepassing van vervangende hechtenis heft de verplichtingen op grond van de maatregel niet op.
Geen dadelijke uitvoerbaarheid
Omdat de rechtbank onvoldoende concrete aanleiding heeft dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, ziet de rechtbank geen reden om de maatregel duidelijk uitvoerbaar te verklaren.
Ten aanzien van het beslag
De rechtbank zal beslissen dat de in beslag genomen voorwerpen:
- 1 STK Wapen, 1 STK Patroonhouder en 1 STK Munitie (parketnummer 05/117216-24);
- a1 STK Patroon ([parketnummer 10/319434-23),
waarmee de feiten zijn begaan worden onttrokken aan het verkeer omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De hieronder genoemde benadeelde partijen hebben zich met bijstand van mr. E.D. van Elst in deze procedure gevoegd ter verkrijging van een schadevergoeding ten aanzien van de feiten 1 en 2 onder parketnummer 05/117216-24.
[slachtoffer 1] , ter verkrijging van € 5.680,- aan materiële schade en € 10.000,- aan smartengeld en
[slachtoffer 2] , ter verkrijging van € 5.000,- aan smartengeld.
Deze bedragen worden gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om met betrekking tot de hoogte van de schadevergoeding van [slachtoffer 1] gebruik te maken van haar schattingsbevoegdheid en dit bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van [slachtoffer 2] kan volgens de officier van justitie in zijn geheel worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van beide vorderingen is gevorderd deze hoofdelijk op te leggen, met uitzondering van dat deel van de vordering van [slachtoffer 1] dat ziet op de diefstal.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen onvoldoende zijn onderbouwd en om die reden moeten de benadeelden partijen niet-ontvankelijk in de vorderingen worden verklaard.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Materieel
De benadeelde partij vordert de volgende bedragen:
  • leren jas: € 150,-;
  • trui Nike: € 80,-;
  • reiskosten oogkliniek: € 132,-;
  • portemonnee met geld: € 1.500,-;
  • diefstal geld: € 650,-;
  • gemiste inkomsten: € 3.300,-;
De verdediging heeft de betwisting van de schade aan de leren jas en Nike trui niet gemotiveerd. Uit het dossier volgt dat de benadeelde tot bloedens toe klappen op zijn ooglid heeft gekregen, waardoor het zonder meer aannemelijk is dat als gevolg daarvan de genoemde kledingstukken zijn beschadigd. De gevorderde bedragen van € 150,-, respectievelijk € 80,- komen de rechtbank redelijk voor. De rechtbank zal dan ook een bedrag van € 230,- toewijzen.
De gevorderde reiskosten à € 132,- vloeien blijkens de vordering voort uit de behandeling van het letsel in een oogkliniek. Op basis van de vordering kan de rechtbank echter niet vaststellen welke reiskosten er door de benadeelde precies zijn gemaakt en hoe deze zijn berekend. Het had op de weg van de benadeelde gelegen om hiertoe meer concrete gegevens aan te leveren. Bij het ontbreken van deze onderbouwing, zal de rechtbank de gevorderde schade afwijzen.
Door de benadeelde is gesteld dat sprake was van gederfde inkomsten voor een bedrag van
€ 3.300,-. De verdediging heeft de geleden schade betwist. De rechtbank constateert dat de benadeelde het bedrag niet nader heeft onderbouwd. Ook hier geldt dat het op zijn weg had gelegen om meer concrete gegevens aan te leveren, bijvoorbeeld in de vorm van een arbeidscontract en/of een overzicht van het aantal niet-gewerkte, maar wel overeengekomen uren in de genoemde periode. Bij het ontbreken van deze onderbouwing, zal de rechtbank de gevorderde schade afwijzen.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van de diefstal van het geld, zoals ten laste gelegd onder parketnummer 05/252575-24, feit 1, zal zij de benadeelde partij tot slot niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot vergoeding van de genoemde bedragen à € 650,- en € 1.500,-.
Smartengeld
De benadeelde partij vordert € 10.000,- aan smartengeld. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht op vergoeding van smartengeld onder meer in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarvan is hier onmiskenbaar sprake. Gesteld en niet (voldoende gemotiveerd) betwist is dat door het geweld dat op [slachtoffer 1] is toegepast, hij blijvend letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 1] heeft een litteken boven zijn oog en een zwarte vlek in zijn oog. Bovendien brengt de aard en de ernst van de normschending met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen (traumatische ervaring waarvoor hij therapie heeft gevolgd) daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij is immers uren onder bedreiging van een vuurwapen gegijzeld, mishandeld met het vuurwapen en heeft lijdzaam moeten zien hoe zijn zoon eveneens van zijn vrijheid werd beroofd onder bedreiging van een vuurwapen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen en komt zodoende uit op een naar billijkheid toe te wijzen bedrag van € 6.000,-.
[slachtoffer 2]
Smartengeld
De benadeelde partij vordert € 5.000,- aan smartengeld. De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 aanhef en onder b BW recht op vergoeding van smartengeld onder meer in het geval dat de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast. In dit geval brengt de aard en de ernst van de normschending met zich dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen (depressiviteits- en angst klachten, herbelevingen en paniekaanvallen waarvoor hij is doorverwezen naar een psycholoog) daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. De benadeelde partij is immers onder bedreiging van een vuurwapen van zijn vrijheid beroofd. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen en komt zodoende uit op een naar billijkheid toe te wijzen bedrag van € 2.500,-.
Conclusie
In totaal zal de rechtbank aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] toewijzen € 230,- aan materiële schade en € 6.000,- aan smartengeld en ten aanzien van [slachtoffer 2] € 2.500,- aan smartengeld.
De vorderingen van [slachtoffer 1] ter zake inkomensderving ten de vergoeding voor het totale geldbedrag van €3.300,- en reiskosten ten bedrage van € 132,- worden afgewezen.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen deze in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte is vanaf 4 april 2024 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
Ten aanzien van het toegewezen bedrag aan materiële schade (€ 230,-) overweegt de rechtbank dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 1] ieder voor het hele bedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Ten aanzien van de toegewezen bedragen aan smartengeld (€ 6.000,- respectievelijk € 2.500,-) geldt dat verdachte en zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachte(n) de schade heeft/hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9. De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38v, 38w, 45, 47, 55, 57, 63, 282, 282a en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het in parketnummer 05/252575-24 onder feit 1 ten laste gelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
vier (4) jaar;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht op, inhoudende dat verdachte gedurende een periode van 5 jaar:
- op geen enkele wijze (direct of indirect) contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 1] (geboortedatum [geboortedatum 2] 1969, wonende aan de [adres 3] ( [postcode 1] ) in [plaats 3] ) en [slachtoffer 2] (geboortedatum [geboortedatum 3] 1998, wonende aan het [adres 4] ( [postcode 2] ) in [plaats 1] );
- zich niet zal bevinden in de [adres 3] ( [postcode 1] ) in [plaats 3] en het [adres 4] ( [postcode 2] ) in [plaats 1] ;
 beveelt dat vervangende hechtenis van 7 dagen wordt toegepast voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een totale duur van ten hoogste zesentwintig weken;
 beveelt de onttrekking aan het verkeer van:
o parketnummer 05/117216-24: 1 STK Wapen, 1 STK Patroonhouder en1 STK Munitie;
o parketnummer 10/319434-23: 1 STK Patroon.
Beslissing op de civiele vordering van [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1 en 2 inzake parketnummer 05/117216-24, telkens primair, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 230,- aan materiële schade en € 6.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 wijst de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] voor € 3.432,- aan materiële schade af;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 230,- aan materiële schade en € 6.000,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 66 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Beslissing op de civiele vordering van [slachtoffer 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1 en 2 inzake parketnummer 05/117216-24, telkens primair, tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 2.500,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 2] , een bedrag te betalen van € 2.500,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 april 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan 35 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachte(n) (een deel van) het schadebedrag betaalt/betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Bonder (voorzitter), mr. M.M. Klaasen en mr. P.M. Goossens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 november 2024.
Mr. P.M. Goossens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer ON4R024045 (FLORENCE), gesloten op 30 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] , p. 108-112.
3.Proces-verbaal van verhoor [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris (aanvullend proces-verbaal).
4.Proces-verbaal van aanvullend verhoor aangever [slachtoffer 1] , p. 118-119.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 29.
6.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] , p. 135-141
7.Proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 1] , p. 146-147.
8.Proces-verbaal van aanhouding [verdachte] , p. 186
9.Proces-verbaal van aanhouding [medeverdachte 2] , p. 222.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p.122.
11.Geneeskundige verklaring d.d. 25 april 2024, p. 117.
12.Proces-verbaal van bevindingen, p. 83 en 85-96 en proces-verbaal van bevindingen, p. 99-106.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 131-133.
14.Proces-verbaal van bevindingen, p. 18-19.
15.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 2] , p. 247-250.
16.De verklaring van verdachte [medeverdachte 2] afgelegd ter terechtzitting van 13 november 2024.
17.Proces-verbaal van bevindingen, p. 254-255; bijlage 1 bij dit proces-verbaal van bevindingen, p 261.
18.Proces verbaal onderzoek wapen, p. 75-76.
19.Proces-verbaal van verhoor verdachte S.O.M. [verdachte] , p. 217.
20.De verklaring van [verdachte] afgelegd ter terechtzitting van 13 november 2024.
21.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 5] van de politie Eenheid Rotterdam, opgemaakte proces-verbaal, proces-verbaalnr. PL1700-2023387993, gesloten op 6 december 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
22.Proces-verbaal van bevindingen, p. 5.
23.Proces-verbaal omschrijving Wet Wapens en Munitie, p. 11-12.