ECLI:NL:RBGEL:2024:8315

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
AWB - 24_6951 & 24_6998
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning voor tijdelijke huisvesting van oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld met betrekking tot de opvang van oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne op een voormalige camping. De voorzieningenrechter heeft op 27 november 2024 het verzoek afgewezen en de eerder getroffen ordemaatregel opgeheven, omdat het beroep van de verzoekers geen redelijke kans van slagen heeft. De zaak betreft de omgevingsvergunning die op 15 februari 2024 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe is verleend voor het plaatsen van 35 chalets op de percelen in [plaats 1]. Deze vergunning is verleend voor een periode van maximaal 5 jaar, met als doel tijdelijke huisvesting voor ongeveer 140 Oekraïense vluchtelingen. Verzoekers, die in de nabijheid van de percelen wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning en verzochten om schorsing van de omgevingsvergunning. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er onvoldoende gronden zijn om aan te nemen dat de vergunning in strijd is met de wet, en dat de zorgen van de verzoekers over brandveiligheid en parkeernormen niet voldoende onderbouwd zijn. De voorzieningenrechter concludeert dat de beroepsgronden van de verzoekers geen redelijke kans van slagen hebben, en heft de ordemaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 24/6951 & ARN 24/6998

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaken tussen

[verzoeker 1]

[verzoeker 2],
[verzoeker 3],
[verzoeker 4],
[verzoeker 5],
[verzoeker 6],
[verzoeker 7], allen uit [plaats 1], verzoekers 1
(gemachtigde: mr. R.S. Wertheim)
en

[verzoeker 8] uit [plaats 2];

[verzoeker 9]uit [plaats 2];
[verzoeker 7]uit [plaats 1]
[verzoeker 10]uit [plaats 1], verzoekers 2
tegen

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Epe

(gemachtigde: mr. J.H. Meier en mr. P.C.T. Bijveld).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] uit [plaats 2] (vergunninghouder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van 35 chalets op de percelen [locatie] in [plaats 1], kadastraal bekend gemeente [plaats 1], [sectie], [nummer 1] en [nummer 2] (hierna: de percelen) ten behoeve van de tijdelijke huisvesting voor een periode van maximaal 5 jaar.
1.1.
Bij besluit van 15 februari 2024 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend. Bij besluit van 22 augustus 2024 heeft het college de verleende omgevingsvergunning met enkele wijzigingen (er zijn vergunningvoorschriften voorschriften toegevoegd, gewijzigd en geschrapt) en onder aanvulling van de motivering in stand gelaten. Bij besluiten van 10 oktober 2024 en 17 oktober 2024 heeft het college het bestreden besluit gewijzigd. Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht is het beroep dat is ingesteld tegen het bestreden besluit van rechtswege mede gericht tegen de besluiten van 10 oktober 2024 en 17 oktober 2024.
1.2.
Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook hebben zij de voorzieningenrechter hangende beroep verzocht om de omgevingsvergunning te schorsen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 16 oktober 2024 op zitting behandeld. Namens verzoekers zijn [verzoeker 8], [verzoeker 5], [persoon A] en mr. R.S. Wertheim verschenen. Het college heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door [persoon B], [persoon C], [persoon D], [persoon E], [persoon F] en zijn gemachtigden. Vergunninghouder heeft per mail aan de voorzieningenrechter kenbaar gemaakt dat hij niet aan de zitting deel kan nemen.

Waar gaat deze zaak over?

2. Vergunninghouder is eigenaar van de percelen waar vroeger camping [naam camping] geëxploiteerd werd. Op 30 oktober 2023 heeft vergunninghouder voor deze locatie een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor het tijdelijk huisvesten van oorlogsvluchtelingen uit Oekraïne. Bij besluit van 15 februari 2024 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten ‘het bouwen van een bouwwerk’, [1] ‘het uitvoeren van een werk of werkzaamheden’ [2] en ‘het handelen in strijd met het bestemmingsplan’. [3] De omgevingsvergunning is verleend voor de duur van maximaal 5 jaar en ziet op maximaal 35 te bouwen chalets. In de chalets zullen in totaal ongeveer 140 Oekraïense vluchtelingen worden opgevangen. Na het verstrijken van deze termijn mogen de geplaatste chalets niet meer worden gebruikt voor de opvang van vluchtelingen uit Oekraïne en moeten de chalets overeenkomstig de geldende bestemming – dat is recreatief verblijf – worden gebruikt. Vergunninghouder is weliswaar eigenaar van de percelen, maar de huisvesting van de Oekraïners zal feitelijk verzorgd worden door de gemeente. De gemeente heeft met vergunninghouder inmiddels een huurovereenkomst gesloten op grond waarvan de gemeente de chalets gedurende een termijn van maximaal 5 jaar huurt.
2.1.
Verzoekers wonen nabij de percelen waar de chalets op gerealiseerd worden en hebben bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning. Daarnaast hebben zij hangende bezwaar verzocht om een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 26 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter de omgevingsvergunning bij wijze van voorlopige voorziening geschorst tot 6 weken na de beslissing op bezwaar. [4] De voorzieningenrechter was namelijk van oordeel dat er dusdanig veel gebreken aan de omgevingsvergunning kleefden, dat dit wel tot een schorsing moest leiden. Dat kwam ook omdat een aantal van de geconstateerde gebreken volgens de voorzieningenrechter niet relatief eenvoudig hersteld konden worden in de beslissing op bezwaar. Zo moest er volgens de voorzieningenrechter bijvoorbeeld eerst een verkeersbesluit genomen worden en moesten er mogelijk extra parkeerplaatsen gerealiseerd worden om te zorgen dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
3. Voordat het college een beslissing op bezwaar heeft genomen, heeft het advies ingewonnen bij de bezwaarschriftencommissie. Bij besluit van 22 augustus 2024 heeft het college naar aanleiding van de bezwaargronden, het advies van de commissie en de uitspraak van de voorzieningenrechter het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning heroverwogen. Die heroverweging heeft er — kort gezegd — toe geleid dat de verleende omgevingsvergunning (weliswaar gewijzigd en onder aanvulling van de motivering) in stand is gebleven. Aan de omgevingsvergunning zijn bijvoorbeeld voorschriften toegevoegd, maar er zijn ook enkele voorschriften gewijzigd en geschrapt.
4. Bij besluiten van 10 oktober 2024 en 17 oktober 2024 heeft het college het bestreden besluit gewijzigd. Bij uitspraak van 17 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen en het bestreden besluit, enkel voor zover dat besluit betrekking heeft op de activiteit ‘het handelen in strijd met het bestemmingsplan, geschorst.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter beoordeelt of er aanleiding bestaat om de ordemaatregel te handhaven, op te heffen of te wijzigen. In dat kader beoordeelt de voorzieningenrechter of het beroep van verzoekers een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan namelijk een reden zijn om de opgelegde ordemaatregel te handhaven of te wijzigen. Of het beroep een redelijke kan van slagen heeft, beoordeelt de voorzieningenrechter aan de hand van de beroepsgronden. Daar merkt de voorzieningenrechter op voorhand bij op dat een voorlopige voorzieningenprocedure een spoedprocedure is, waarin maar beperkte ruimte is voor een diepgravende beoordeling van de (in deze zaak) uitgebreide beroepsgronden die de rechtmatigheid van het bestreden besluit raken. Op zitting heeft de voorzieningenrechter dit ook toegelicht en aan partijen gevraagd wat hun voornaamste punten zijn. De voorzieningenrechter zal zich in het kader van deze spoedprocedure dan ook beperken tot de voornaamste beroepsgronden van verzoekers en beoordelen of die een redelijke kans van slagen hebben.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af en heft de bij uitspraak van 17 oktober 2024 getroffen ordemaatregel op. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Toetsing aan het Bouwbesluit
7. Verzoekers 1 wijzen erop dat in het bestreden besluit is gemotiveerd dat de chalets vanwege hun tijdelijke karakter niet hoeven te voldoen aan de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 die gelden voor nieuwbouw, maar enkel aan de (minder strenge) brandveiligheidseisen voor bestaande bouw. Verzoekers 1 voeren kort samengevat aan dat, anders dan het college meent, wel voldaan moet worden aan de brandveiligheidseisen voor nieuwbouw en niet aan de brandveiligheidseisen voor bestaande bouw. Verzoekers 1 hebben op zitting toegelicht dat zij (vooralsnog) niet kunnen motiveren aan welke specifieke normen niet voldaan wordt, maar zij vrezen in de kern voor brandoverslag omdat onvoldoende geborgd is dat zich 5 meter tussen de chalets bevindt.
7.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat zij, gelet op het relativiteitsvereiste, niet op voorhand overtuigd is dat deze beroepsgrond in de beroepsprocedure inhoudelijk beoordeeld zal worden. Tussen partijen is niet in geschil dat de dichtstbijzijnde opstal (een schuur) van één van de verzoekers zich op ongeveer 16 meter van één van de chalets bevindt. De voorzieningenrechter is gelet op deze (relatief grote) afstand niet overtuigd dat de brandveiligheidseisen uit het Bouwbesluit 2012 strekken ter bescherming van de belangen van verzoekers. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter, ook als aangenomen zou worden dat het college ten onrechte niet heeft getoetst aan nieuwbouweisen uit het Bouwbesluit 2012, niet is gebleken van een brandveiligheidsnorm uit het Bouwbesluit 2012 waaraan niet voldaan wordt. De voornaamste vrees van verzoekers bestaat uit brandoverslag. Zelfs als getoetst zou worden aan artikel 2.84, tiende lid van het Bouwbesluit 2012, dan zouden de chalets voldoen aan die norm. Uit die bepaling volgt dat bij nieuwbouw de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment ten minste 30 minuten moet zijn
of de afstand tussen de brandcompartimenten ten minste 5 meter. Zoals het college terecht heeft gesteld blijkt uit de indelingstekening van de chalets dat deze zich op een afstand
van ten minste 5 meter van elkaar bevinden. Daarmee wordt dus ook voldaan aan de
nieuwbouweisen voor woonfuncties op dit punt.
De beroepsgrond heeft geen redelijke kans van slagen.
Parkeren
8. In het bestreden besluit heeft het college voor wat betreft de parkeernorm aangesloten bij een grondgebonden woning in het segment sociale huur in het buitengebied. Daarvoor geldt 1,3 parkeerplaats per woning. Verzoekers 1 stellen dat de vergelijking met "grondgebonden woningen in het sociale huursegment" in ieder geval niet opgaat voor de maximaal 8 chalets waar geen gezinnen zullen wonen. Daar kunnen theoretisch immers, per chalet, vier personen wonen die elk een baan en elk een auto hebben. Ook om andere redenen is de vergelijking met woningen in het sociale huursegment onterecht, aldus verzoekers. Zulke woningen mogen doorgaans immers door slechts één huishouden bewoond worden, terwijl voor de 26 chalets waar gezinnen gehuisvest worden in de vergunningvoorschriften niet is uitgesloten dat er twee gezinnen (en daarmee: twee huishoudens) per chalet zullen wonen. Ook wijzen verzoekers 1 erop dat het college in de beslissing op bezwaar in principe rekening mag houden met de inmiddels geldende (beleids)regels, mits deze zelf voldoende draagkrachtig gemotiveerd zijn en getuigen van een evenwichtige belangenafweging. De versoepeling in de Nota Parkeernormen 2024 is op dit punt echter niet gemotiveerd en ook niet goed te begrijpen volgens verzoekers 1.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het college aansluiting heeft gezocht bij de Nota Parkeernormen 2024. Daarin is geen norm opgenomen voor de opvang van ontheemden, maar het college heeft aanleiding gezien om aan te sluiten bij de parkeernorm voor sociale huurwoningen in het buitengebied. De voorzieningenrechter acht dit op voorhand niet onbegrijpelijk, omdat niet valt in te zien waarom de opvang van Oekraïense gezinnen in chalets een wezenlijk andersoortige ruimtelijke uitstraling (in ieder geval voor wat betreft het benodigd aantal parkeerplaatsen) heeft dan ‘reguliere gezinnen’ in (kleine) sociale huurwoningen. Zoals het college ook aangeeft, wordt geadviseerd door Goudappel op haar website om voor Oekraïense vluchtelingen aansluiten te zoeken bij de parkeerbehoefte van sociale huurders. [5] Weliswaar betreft dit algemene informatie op een website en geen concreet advies, maar de voorzieningenrechter acht het begrijpelijk dat het college hier naar heeft gekeken, omdat er nog niet veel informatie beschikbaar over het autobezit van deze groep en Goudappel een deskundige is op het gebied van parkeren.
8.2.
Ten aanzien van de stelling van verzoekers 1 dat er twee gezinnen per chalet gehuisvest kunnen worden (en dat daarom de parkeernorm te laag is) overweegt de voorzieningenrechter nog als volgt. Het college heeft op zitting toegelicht en bevestigd dat er slechts één gezin per chalet gehuisvest zal worden. De voorzieningenrechter heeft geen reden om hieraan te twijfelen en acht het ook niet waarschijnlijk dat er meerdere gezinnen in één chalet gehuisvest worden. Voor zover verzoekers 1 menen dat de parkeernorm te laag is vanwege de 8 chalets waar geen gezinnen gehuisvest worden, overweegt de voorzieningenrechter dat die grond niet slaagt. Ook bij bijvoorbeeld sociale huurwoningen in het buitengebied is het mogelijk dat deze woningen niet bewoond worden door een gezin, maar door huisgenoten die geen gezin vormen, maar wel een woning delen. Ook in zoverre is het aansluiten bij de norm voor bewoning van de sociale huurwoningen niet op voorhand onbegrijpelijk of onjuist.
8.3.
Verzoekers 1 hebben nog aangevoerd dat de parkeernota ná het primaire besluit is gewijzigd en dat in het beleid niet goed gemotiveerd is waarom de parkeernorm naar beneden is bijgesteld. Het uitgangspunt is echter dat een bestuursorgaan in bezwaar ex nunc heroverweegt. Dat een norm in de parkeernota tussen het primaire besluit en de beslissing op bezwaar is gewijzigd ten gunste van de aanvrager, maakt dit uitgangspunt niet anders. Het voert in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te ver om dit beleid rechtstreeks en/of exceptief te toetsen.
8.4.
Nu het college heeft aangesloten bij de geldende parkeernota en de daarin opgenomen parkeernorm voor sociale huurwoningen in het buitengebied en inhoudelijk ter zitting, onder verwijzing naar rechtspraak, heeft toegelicht dat het hanteren van een parkeernorm van 1,3 voor de opvang van ontheemden niet ongebruikelijk laag is, ziet de voorzieningenrechter hierin geen aanleiding voor het handhaven van de ordemaatregel.
De beroepsgrond heeft geen redelijke kans van slagen.
De groenstrook
9. Verzoekers 1 en 2 stellen dat onvoldoende duidelijk geborgd is dat de haag in stand gehouden moet worden en hoe die eruit moet zien. Er had een plattegrond opgenomen moeten worden waarop de haag was ingetekend of er had in de vergunning expliciet bepaald moeten worden dat de groenstrook 5 meter breed dient te zijn. Ook hebben verzoekers 2 op zitting toegelicht dat er -sinds het ‘snoeien’- gaten in de haag zitten en dat je er dwars doorheen kan kijken.
9.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat in het bestreden besluit een voorschrift is opgenomen omtrent de groenstrook, dat inhoudt dat de ‘groenstrook rondom de locatie in stand moet worden gehouden, nadat de werkzaamheden hebben plaatsgevonden als bedoeld in de kapvergunning van 16 januari 2024 (kenmerk [nummer 3])’. De voorzieningenrechter acht dit voorschrift op zichzelf voldoende duidelijk, nu de groenstrook zoals die aanwezig was op de locatie ongewijzigd in stand moet blijven. Op zitting hebben partijen afgestemd dat, ter verduidelijking, in deze uitspraak wordt bevestigd dat de groenstrook 5 meter breed moet zijn. Dat bevestigt de voorzieningenrechter bij dezen.
9.2.
Ten aanzien van de stelling dat de haag niet goed onderhouden wordt en dat er gaten tussen zitten, overweegt de voorzieningenrechter dat dit (eventueel) een handhavingskwestie is. Niet is gebleken dat het voorschrift om deze reden onrechtmatig is.
De beroepsgrond heeft geen redelijke kans van slagen.
De propaantank
10. Verzoekers 2 stellen dat de melding die is gedaan voor de propaantank niet juist is en dat het college zich daarvan had behoren te vergewissen (in die zin dat het college de melding niet had mogen accepteren). Verzoekers 2 stellen dat het gebruik van aardgas gemiddeld 1820 m3 per jaar per vierpersoonshuishouden zal zijn. De propaantank zou daarom in plaats van 5 keer, 15 keer moeten worden gevuld, zodat er andere afstanden voor het brand- en explosieaandachtsgebied zouden gelden. Dat brengt grotere risico’s met zich mee, aldus verzoekers 2.
10.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat het accepteren van de betreffende melding geen besluit is in de zin van Awb en in deze procedure dus niet voorligt. Er staat dus geen bestuursrechtelijk rechtsbescherming open tegen het accepteren van een melding. Daar komt bij dat de voorzieningenrechter, net als het college, geen reden heeft om uit te gaan van een hogere bevoorrading van 5 maal per jaar. De cijfers waar verzoekers 2 mee rekenen gaan uit van een gemiddelde vrijstaande woning voor een gezin van vier personen, waarbij niet is gecorrigeerd voor het recente bouwjaar van de chalets en het vele malen kleinere gebruiksoppervlak ten opzichte van een gemiddelde vrijstaande woning. De vrees voor een groter extern veiligheidsrisico als gevolg van het vaker moeten bijvullen van de propaantank deelt de voorzieningenrechter dus niet.
De beroepsgrond heeft geen redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen hebben naar voorlopig oordeel geen redelijke kans van slagen. De voorzieningenrechter heft de getroffen ordemaatregel daarom op. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter heft de bij uitspraak van 17 oktober 2024 getroffen ordemaatregel op.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Bruinse-Pot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo.
3.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
4.Rb. Gelderland (vz.) 26 maart 2024, ECLI:NL:RBGEL:2024:1669.
5.