ECLI:NL:RBGEL:2024:827

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
10668690 \ CV EXPL 23-5876
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding en ontruiming van huurovereenkomst wegens niet hebben hoofdverblijf en ingebruikgeving gehuurde

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 21 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting Vivare en twee gedaagden, [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2], over de ontbinding van een huurovereenkomst en ontruiming van een woning. Vivare vorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, omdat de gedaagden volgens haar hun hoofdverblijf niet in de woning hadden en de woning in gebruik hadden gegeven aan een derde. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [Gedaagde 2] al geruime tijd niet meer in het gehuurde verblijft en heeft de ontbindingsvordering ten aanzien van haar toegewezen. De vordering tot ontruiming is echter afgewezen, omdat Vivare geen belang had bij de ontruiming van [Gedaagde 2].

Ten aanzien van [Gedaagde 1] heeft de kantonrechter geoordeeld dat deze wel degelijk zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft, ondanks dat hij ook een woning aan de [Adres 1] bezit. De kantonrechter heeft de stelling van Vivare dat [Gedaagde 1] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde heeft, niet kunnen vaststellen. Daarnaast is de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst op grond van ingebruikgeving aan een derde afgewezen, omdat de gedaagden een verzoek tot medehuurderschap hadden ingediend, wat de ontbindingsbevoegdheid van Vivare tijdelijk uitsloot. De kantonrechter heeft Vivare in de proceskosten veroordeeld, aangezien zij als de in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van huurders om zich als goede huurders te gedragen en de voorwaarden waaronder een huurovereenkomst kan worden ontbonden. De bescherming van huurders onder artikel 7:267 lid 2 BW speelt een cruciale rol in deze zaak, waarbij de kantonrechter de belangen van de huurders heeft gewogen tegen de vorderingen van de verhuurder.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10668690 \ CV EXPL 23-5876
Vonnis van 21 februari 2024
in de zaak van
STICHTING VIVARE,
statutair gevestigd te Arnhem,
eisende partij,
hierna te noemen: Vivare,
gemachtigde: mr. N.H.M.M. Janssen,
tegen

1.[Gedaagde 1] ,

wonende te [Plaats] ,
procederend in persoon,
2.
[Gedaagde 2],
wonende te [Plaats] ,
niet verschenen,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] (mannelijk enkelvoud) en apart: de [Gedaagde 1] en [Gedaagde 2]

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 september 2023;
- de mondelinge behandeling van 22 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
De dagvaarding is op de bij de wet voorgeschreven wijze betekend aan het adres van [gedaagden] [Gedaagde 2] is niet verschenen in de procedure, zodat tegen haar verstek wordt verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen [gedaagden] als huurders en Vivare als verhuurder, is per 18 november 2014 een huurovereenkomst tot stand gekomen ten aanzien van de woning staande en gelegen aan het adres [Adres] in [Plaats] (hierna: de woning).
2.2.
De [Gedaagde 1] is samen met zijn broer, eigenaar van de woning aan de [Adres 1] in [Plaats] .
2.3.
[Gedaagde 2] heeft zicht vanaf eind januari 2021 ingeschreven op het adres aan de [Adres 1] in [Plaats] . Zij woont hier samen met haar twee kinderen en de broer van de [Gedaagde 1] .
2.4.
[Betrokkene] (de neef van de [Gedaagde 1] ) woont sinds 31 januari 2021 met zijn gezin bij de [Gedaagde 1] in.
2.5.
De [Gedaagde 1] en [Betrokkene] hebben een verzoek tot medehuurderschap voor [Betrokkene] ingediend bij Vivare. Dit verzoek is door Vivare afgewezen.
2.6.
De [Gedaagde 1] en [Betrokkene] hebben een vordering op grond van artikel 7:267 lid 1 BW ingediend bij de rechtbank Gelderland. Deze zaak staat bekend onder zaaknummer: 10628103 \ CV EXPL 23-5203. Laatstgenoemde zaak is tezamen met deze procedure rolgevoegd behandeld. De kantonrechter wijst in beide zaken vandaag vonnis.

3.Het geschil

3.1.
Vivare vordert - samengevat en bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis - de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [gedaagden] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
De [Gedaagde 1] voert verweer. Hij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van Vivare, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van Vivare, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van Vivare in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Ontbinding en ontruiming
4.1.
De kantonrechter stelt het volgende voorop. Een huurder is verplicht zich ten aanzien van het gebruik van de gehuurde zaak als een goed huurder te gedragen. Een huurder dient als goed huurder voor de gehuurde woning te zorgen. Iedere tekortkoming in de nakoming van een overeenkomst geeft aan de wederpartij de bevoegdheid de overeenkomst te ontbinden, tenzij de tekortkoming gelet op haar bijzondere aard of geringe betekenis deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt (artikel 6:265 BW).
4.2.
Vivare heeft twee vermeende tekortkomingen aan haar vorderingen ten grondslag gelegd. Die zullen hierna afzonderlijk worden besproken. De overige twee grondslagen (schending van artikel 4 lid 4 van de huurovereenkomst en artikel 6 lid 1 van de algemene voorwaarden) heeft Vivare ter zitting ingetrokken. Die zullen daarom verder buiten beschouwing blijven.
Hoofdverblijf
4.3.
Vivare stelt dat [gedaagden] zijn hoofdverblijf niet in de woning heeft. [Gedaagde 2] woont al sinds begin 2021 in een andere woning (aan de [Adres 1] in [Plaats] , waarvan de [Gedaagde 1] deels eigenaar is) en staat daar volgens de Basisregistratie personen ook ingeschreven. De [Gedaagde 1] staat weliswaar ingeschreven op het adres van het gehuurde, maar woont feitelijk samen met zijn vrouw en kinderen aan de [Adres 1] , aldus nog steeds Vivare.
4.4.
Vaststaat dat [Gedaagde 2] niet in het gehuurde woont en haar hoofdverblijf elders heeft. Dit is door de [Gedaagde 1] ook expliciet ter zitting benoemd. De gevorderde ontbinding ten aanzien van haar zal dan ook worden toegewezen. Aangezien [Gedaagde 2] al geruime tijd niet meer in het gehuurde verblijft, heeft Vivare geen belang bij toewijzing van de gevorderde ontruiming. Die vordering zal dan ook worden afgewezen.
4.5.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de [Gedaagde 1] aangevoerd dat hij wel zijn hoofdverblijf in het gehuurde heeft. Hij slaapt en eet daar. Na zijn werk nuttig hij eerst zijn avondeten in het gehuurde en daarna gaat hij (bijna) iedere dag een paar uur naar de woning aan de [Adres 1] om daar tijd door te brengen met zijn kinderen totdat zij naar bed gaan. Daarna gaat hij weer naar het gehuurde om aldaar te gaan slapen. Vivare heeft deze gang van zaken niet weersproken. Dat [Gedaagde 1] wel zijn hoofdverblijf aan de [Adres 1] moet hebben omdat hij deels eigenaar is van die woning heeft Vivare weliswaar gesteld, maar dit is door de [Gedaagde 1] betwist en niet nader door Vivare onderbouwd. Dit komt dus niet vast te staan.
4.6.
Met het voorgaande heeft de [Gedaagde 1] de stelling van Vivare dat hij zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde zou hebben voldoende weersproken. Op dit punt neemt de kantonrechter daarom geen tekortkoming aan de zijde van de [Gedaagde 1] aan.
Ingebruikgeving
4.7.
De neef van de [Gedaagde 1] (de heer [Betrokkene] ) woont samen met zijn gezin sinds januari 2021 in het gehuurde. Vivare stelt dat dit in strijd is met de huurovereenkomst.
4.8.
De kantonrechter overweegt als volgt. Vaststaat dat de [Gedaagde 1] de woning (mede) in gebruik heeft gegeven aan [Betrokkene] en zijn gezin. In dit kader is door de [Gedaagde 1] en [Betrokkene] ook een vordering op grond van artikel 7:267 lid 1 BW - tot het verkrijgen van medehuurderschap voor [Betrokkene] - ingediend bij de rechtbank Gelderland (zie r.o. 2.6.) Artikel 7:267 lid 2 BW bepaalt dat nadat een verzoek aan de verhuurder als bedoeld in lid 1 is gedaan, een vordering tot ontbinding van de huur op de grond dat de huurder in strijd met hetgeen overeengekomen is met een andere in de woonruimte een gemeenschappelijke huishouding heeft, niet meer kan worden toegewezen. Uit de wetsgeschiedenis van dit artikel volgt echter wel dat de ontbindingsbevoegdheid - om de huurovereenkomst op grond van ongeoorloofde medehuurderschap te ontbinden - als het ware herleeft nadat de kantonrechter een vordering op grond van artikel 7:267 lid 1 BW heeft afgewezen.
4.9.
In de zaak met zaaknummer 10628103 \ CV EXPL 23-5203 heeft de kantonrechter de [Gedaagde 1] en [Betrokkene] niet-ontvankelijk verklaard. De vordering op zichzelf is niet inhoudelijk behandeld en aldus ook niet afgewezen. De kantonrechter is van oordeel dat het verbod van artikel 7:267 lid 2 BW thans nog geldt. Een ander oordeel strookt niet de beschermingsgedachte van artikel 7:267 lid 2 BW. Pas als een vordering tot medehuurderschap na een inhoudelijke toets onherroepelijk is afgewezen, zal het verbod van artikel 7:267 lid 2 BW niet meer gelden. De vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde op grond van ingebruikgeving kan dus niet worden toegewezen.
4.10.
De conclusie is dat de vorderingen ten aanzien van de [Gedaagde 1] worden afgewezen.
Proceskosten
4.11.
De kantonrechter is van oordeel dat Vivare geldt als de in het ongelijk gestelde partij. Vivare wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Aan de zijde van [gedaagden] worden die begroot op nihil. Bij dit oordeel heeft de kantonrechter de omstandigheid betrokken dat Vivare [gedaagden] rauwelijks heeft gedagvaard. Voor dit handelen is geen rechtvaardiging te vinden. Het is de kantonrechter namelijk niet gebleken dat van Vivare niet verlangd kon worden eerst contact te zoeken met [gedaagden] om e.e.a. aan te kondigen. Mogelijk had deze procedure t.a.v. de [Gedaagde 1] voorkomen kunnen worden.

5.De beslissing

De kantonrechter
ten aanzien van [Gedaagde 2]
5.1.
ontbindt de tussen Vivare en [Gedaagde 2] bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde aan het adres [Adres] in [Plaats] , met ingang van heden;
5.2.
veroordeelt Vivare in de proceskosten, aan de zijde van [Gedaagde 2] begroot op nihil;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
ten aanzien van de [Gedaagde 1]
5.4.
wijst de vorderingen van Vivare af;
5.5.
veroordeelt Vivare in de proceskosten, aan de zijde van de [Gedaagde 1] begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2024.