ECLI:NL:RBGEL:2024:8249

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
443409
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot nakoming van een concept koopovereenkomst in kort geding

Op 20 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem een mondelinge uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee stichtingen en een gedaagde. De eisende partijen, de stichtingen, vorderden nakoming van een concept koopovereenkomst voor de verkoop van een perceel grond aan de gedaagde, die eigenaar is van een aangrenzend perceel. De stichtingen stelden dat er eind 2019 overeenstemming was bereikt over de verkoop, maar dat de notaris had aangegeven dat de overdracht moest wachten op toestemming van de gemeente Zevenaar vanwege een kadastrale erfdienstbaarheid. De gedaagde had het perceel reeds in gebruik genomen, maar de stichtingen stelden dat dit onrechtmatig was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen definitieve koopovereenkomst tot stand was gekomen, omdat het bestuur van de stichtingen de verkoop had opgeschort en het dossier in 2022 was gesloten. Hierdoor konden de stichtingen geen nakoming vorderen. De vorderingen werden afgewezen en de stichtingen werden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.605,00 werden begroot. De uitspraak benadrukte dat de stichtingen niet konden terugkomen op de verkoopovereenkomst, gezien de omstandigheden en het gebrek aan toestemming van de gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/443409 / KG ZA 24-375
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding gedaan op 20 november 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,[eiser 2] ,

(rechtsopvolger van de stichting Woonbelangen Rhedermeer)
statutair gevestigd te Zevenaar,
kantoorhoudende te Lathum,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: de stichtingen,
advocaat: mr. A. van Oosten,
tegen
[gedaagde],
wonende te Lathum,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. J. Kamphuis.
Het kort geding wordt gehouden in het gebouw van de rechtbank in Arnhem.
Tegenwoordig zijn mr. K. van Vlimmeren-van Ommen, voorzieningenrechter, en mr. L. Boersma, griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen:
- [secretaris stichtingen] , secretaris van de stichtingen, bijgestaan door mr. Van Oosten voornoemd,
- [gedaagde] , bijgestaan door mr. Kamphuis voornoemd.
Partijen hebben op de zitting hun standpunten toegelicht, mede aan de hand van spreekaantekeningen.
Vervolgens is de mondelinge behandeling gesloten en heeft de voorzieningenrechter op de zitting in aanwezigheid van partijen mondeling uitspraak gedaan.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
[gedaagde] is eigenaar van een woning aan de [adres eigendom gedaagde] , kadastraal bekend gemeente [kadastraal nummer gedaagde] . Aan dat perceel grenst een perceel grond, kadastraal bekend gemeente [kadastraal nummer grenzend aan perceel gedaagde] (hierna: [kadastraal nummer grenzend aan perceel gedaagde] ).
1.2.
De stichtingen stellen zich op het standpunt dat partijen eind 2019 overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van [kadastraal nummer grenzend aan perceel gedaagde] aan [gedaagde] voor een koopprijs van € 11.700,00 en vorderen nakoming van die overeenkomst en onvoorwaardelijke medewerking van [gedaagde] aan de notariële levering van het perceel, op straffe van een dwangsom.
1.3.
Op grond van de overgelegde stukken staat vast dat de notaris de toenmalige voorzitter van de stichtingen ( [voormalig voorzitter stichtingen] ) en [gedaagde] bij brief van 24 januari 2020 een concept-koopovereenkomst heeft toegestuurd, met de vraag of zij met de inhoud daarvan akkoord kunnen gaan. Ook staat vast dat [voormalig voorzitter stichtingen] namens de stichtingen de notaris bij e-mailbericht van 30 januari 2020 heeft bericht dat moet worden gewacht met de overdracht totdat er formele toestemming is ontvangen van het college van burgemeester en wethouders, omdat op de grond een kadastrale erfdienstbaarheid en kwalitatieve verplichting ten behoeve van de gemeente Zevenaar rust. De stichtingen hebben verder bericht dat als deze toestemming is ontvangen, zij deze aan de notaris zullen doen toekomen, tegelijk met eventuele commentaren op de koopovereenkomst. Dat is nadien niet gebeurd en het is niet tot ondertekening van de koopovereenkomst en levering van het perceel gekomen.
1.4.
De huidige voorzitter van de stichtingen ( [voorzitter stichtingen] ) heeft [gedaagde] bij e-mail van 13 juni 2024 bericht dat sprake is van onrechtmatig gebruik van [kadastraal nummer grenzend aan perceel gedaagde] door [gedaagde] . Hij schrijft dat in overleg met het voorgaande bestuur een voorgenomen verkoop van het perceel is overeengekomen en dat de koop destijds door het voormalige bestuur is opgeschort. Hij schrijft verder dat het dossier in 2022 door de notaris is gesloten en dat [gedaagde] ervan op de hoogte was dat het dossier vanaf dat moment “geen actief vervolg” meer had. Verder staat in die e-mail dat [gedaagde] zelf heeft aangegeven dat hij de grond destijds reeds in gebruik heeft genomen in afwachting van de toestemming van de gemeente en levering van het perceel, dat hij niet heeft bestreden dat de grond niet zijn eigendom is en dat hij heeft erkend dat de grond eigendom is van de stichtingen, hetgeen betekent dat het gebruik ervan door [gedaagde] formeel onrechtmatig is. In de e-mail wordt vervolgens een aantal oplossingen voorgesteld, waarbij [voorzitter stichtingen] namens de stichtingen een verkoop van de grond aan [gedaagde] gelet op de conceptovereenkomst die door het voormalige bestuur is opgemaakt nog steeds ”een bespreekbare optie” noemt. Andere oplossingen zouden zijn: verhuur van de grond aan [gedaagde] of herstel in de oorspronkelijk staat, aldus de stichtingen.
1.5.
De voorzieningenrechter concludeert op grond van het voorgaande dat partijen het eind 2019/begin 2020 weliswaar eens waren over een voorgenomen verkoop van [kadastraal nummer grenzend aan perceel gedaagde] door de stichtingen aan [gedaagde] , maar dat het toenmalige bestuur van de stichtingen de verkoop zelf heeft opgeschort en dat zij daar vervolgens geen gevolg meer aan heeft gegeven, waarna het dossier in 2022 is gesloten, waarmee de stichtingen dus zelf hebben afgezien van de verkoop van het perceel aan [gedaagde] . Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat tussen partijen destijds een definitieve koopovereenkomst tot stand is gekomen, waarvan nakoming kan worden gevorderd. En voor zover er al sprake zou zijn geweest van een perfecte koopovereenkomst, zoals de stichtingen betogen, dan kunnen de stichtingen daarvan gelet op het voorgaande in redelijkheid geen nakoming meer vorderen, nog daargelaten dat ook nu niet is gebleken dat voor de verkoop toestemming zou zijn verleend door de gemeente Zevenaar.
Het voorgaande betekent dat, nog daargelaten of sprake is van een voldoende spoedeisend belang, de vorderingen van de stichtingen niet toewijsbaar zijn. De overige stellingen van partijen, waaronder de stelling van [gedaagde] dat hij eigenaar is (geworden) van het perceel op grond van verkrijgende verjaring, behoeven in dat geval geen bespreking.
1.6.
De stichtingen worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) van [gedaagde] betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
320,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.605,00
1.7.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
wijst de vorderingen van de stichtingen af,
2.2.
veroordeelt de stichtingen hoofdelijk in de proceskosten, in die zin dat indien en voor zover de ene partij betaalt de andere partij daardoor zal zijn bevrijd, welke proceskosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 1.605,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de stichtingen niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
2.3.
veroordeelt de stichtingen hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
2.4.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Hiervan is dit proces-verbaal opgemaakt.