ECLI:NL:RBGEL:2024:8238

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
425696
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van mediator in echtscheidingsprocedure en toebedeling van woning

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 27 november 2024, staat de zorgplicht van een mediator centraal in het kader van een echtscheidingsprocedure. De eiser, [eiser], heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagden, waaronder VPVA Notarissen B.V. en de mediator [gedaagde 1], wegens vermeende schending van de zorgplicht. De zaak betreft de toebedeling van de echtelijke woning en de financiële gevolgen van de verkoop daarvan. De eiser en zijn ex-partner, [naam 1], waren in een mediationtraject verwikkeld, waarbij afspraken zijn gemaakt over de afwikkeling van hun echtscheiding. De eiser stelt dat de mediator niet heeft voldaan aan zijn zorgplicht door niet in het echtscheidingsconvenant op te nemen wat de financiële gevolgen zouden zijn bij verkoop van de woning aan derden. De rechtbank oordeelt dat de mediator, gezien zijn rol en de omstandigheden van de zaak, niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht. De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft aangetoond dat de mediator had moeten voorzien in de financiële risico's van de verkoop van de woning. De rechtbank wijst de vorderingen van de eiser af en veroordeelt hem in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 5.443,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.D. Leen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/425696 / HA ZA 23-435
Vonnis van 27 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. R.C.H. Bruinier,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

te [woonplaats] ,
2.
VPVA NOTARISSEN B.V.,
te Ede,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. V.R. Pool.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024; en
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 30 augustus 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
VPVA exploiteert een notariskantoor. [gedaagde 1] is in de periode 1983 tot en met 2018 bij VPVA werkzaam geweest als notaris. [gedaagde 1] was tevens werkzaam als mediator.
2.2.
In de periode mei 1990 tot en met april 2018 is [eiser] gehuwd geweest met [naam 1] . Uit dit huwelijk zijn twee kinderen geboren.
2.3.
Bij [eiser] en [naam 1] ontstond het voornemen tot scheiden. In maart 2014 heeft [eiser] samen met [naam 1] een mediationovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] die zag op de afwikkeling van de echtscheiding en het maken van afspraken over de kinderen.
2.4.
In mei 2014 hebben [eiser] en [naam 1] een vaststellingsovereenkomst gesloten. In deze vaststellingsovereenkomst is (samengevat) opgenomen dat tot het vermogen behoort de onverdeelde helft van de echtelijke woning en een perceel, en dat partijen deze onverdeeld willen laten voor een periode van vijf jaar.
2.5.
[eiser] en [naam 1] hebben daarna geprobeerd om in onderling overleg definitieve afspraken te maken. Omdat dit niet lukte, hebben zij in 2017 opnieuw een mediationovereenkomst gesloten met [gedaagde 1] om de onderlinge geschillen op te lossen via mediation.
2.6.
Tussen [eiser] , [naam 1] en [gedaagde 1] is gedurende het mediationtraject gecorrespondeerd over de toedeling van de echtelijke woning en het perceel. [eiser] was op dat moment financieel niet in staat om [naam 1] te ontslaan uit de hypothecaire schulden aan de bank. De echtelijke woning stond op dat moment ook “onder water”. Tussen partijen is gecorrespondeerd over een onherroepelijke volmacht van [naam 1] voor een toekomstige levering van de echtelijke woning en het perceel of economische overdracht van het aandeel van [naam 1] in de echtelijke woning en het perceel.
2.7.
Bij deze correspondentie waren derden betrokken: [naam 2] aan de zijde van [eiser] , en [naam 3] en [naam 4] aan de zijde van [naam 1] .
In het e-mailbericht van 4 juli 2017 van [naam 4] aan [naam 2] staat geschreven:
“ (…) Met betrekking tot het woonhuis gaat het er denk ik met name om dat [eiser] , toevoeging rechtbank] in het woonhuis blijft wonen, de volledige hypotheekrente betaalt en deze (volledig) betaalde hypotheekrente in de aangifte inkomstenbelasting in aftrek kan blijven brengen. Omdat uit de wet volgt dat de eigenwoningregeling ook van toepassing is bij een economisch eigendom stel ik voor om (onderhands) 50% van het economische eigendom over te dragen van [naam 1] , toevoeging rechtbank] aan [eiser] , daarbij wel aangevuld met een onherroepelijke volmacht van [naam 1] aan [eiser] , voor levering van het juridisch eigendom voor de toekomst. (…)”
In het e-mailbericht van later op diezelfde dag van [gedaagde 1] aan [naam 2] staat vermeld:
“(…) Ik zie echter de volgende bezwaren. Als de helft van [naam 1] economisch aan [eiser] wordt overgedragen dan wordt de hypotheekschuld opeisbaar. Dat is in ieder geval niet wat partijen willen. Als notaris mag en kan ik daaraan ook niet meewerken. Een oplossing zou kunnen zijn dat er alleen een onherroepelijke volmacht getekend wordt onder de voorwaarde van ontslag aansprakelijkheid. Dat laatste is te adviseren maar als dat niet kan en partijen zijn het erover eens dan hoeft die voorwaarde niet opgenomen te worden. Voor [naam 1] een wezenlijk risico. Gaat het mis met [eiser] dan blijft zij aansprakelijk. Daar zal ze goed over geïnformeerd moeten worden. De vraag blijft dan ook, is fiscaal het voldoende als er alleen een onherroepelijke volmacht wordt getekend maar niet wordt overgedragen, ook niet economisch. (…) ”
2.8.
Tussen [eiser] en [naam 1] is vervolgens afgesproken dat [eiser] een overlijdensrisicoverzekering zou afsluiten.
Bij e-mailbericht van 23 januari 2018 heeft [eiser] aan [gedaagde 1] het volgende toegezonden:
“Ik zal voor het bedrag dat het pand onder water staat (inschatting van 4 ton) een overlijdens risico verzekering afsluiten. Dit zal ik zelf doen zodat bij uitkeren het bedrag in de erfenis valt en het ten goede komt aan mijn kinderen. Hierdoor is [naam 1] gevrijwaard”.
2.9.
Op 22 februari 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden, waarbij aanwezig waren [eiser] , [gedaagde 1] , [naam 1] en [naam 3] . Na deze bespreking heeft [gedaagde 1] een
e-mailbericht gezonden aan de aanwezigen, waarin hij (onder meer) heeft bericht: “(…)
In vertrouwen heeft [eiser] medegedeeld dat hij voornemens is de woning te verkopen. Zoals eerder is afgesproken is het risico voor hem. Dus als de woning minder dan de schuld op zou brengen dan zal [eiser] het verschil bij betalen. Bij een meer opbrengst is die natuurlijk ook voor [eiser] . (…)”
2.10.
[gedaagde 1] heeft op 28 februari 2018 een e-mailbericht verzonden met als bijlage “1. akte echtscheidingsconvenant”. Dit e-mailbericht is verzonden aan het e-mailadres van [eiser] .
2.11.
Op 2 maart 2018 hebben [eiser] en [naam 1] een echtscheidingsconvenant gesloten. In het echtscheidingsconvenant wordt (onder meer) verwezen naar de vaststellingsovereenkomst uit 2014, waarin de echtelijke woning voor een periode van vijf jaar onverdeeld wordt gelaten. Daarbij staat (onder andere) vermeld dat de echtelijke woning te zijner tijd zal worden toebedeeld aan de man onder de uitdrukkelijke voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de aansprakelijkheid van hypotheek.
In het echtscheidingsconvenant uit 2018 is het volgende opgenomen:
“(…)
Huisvesting
Artikel 3
(...)
De echtelijke woning zal te zijner tijd worden toegedeeld aan de man onder de uitdrukkelijke voorwaarde van ontslag van de vrouw uit de aansprakelijkheid van de hypotheek. De vrouw heeft inmiddels andere woonruimte gevonden. Alle kosten en lasten ten aanzien van de woning, waaronder begrepen de hypotheeklasten komen ten laste van de man zonder nadere verrekening. De man vrijwaart de vrouw terzake van alle schulden met betrekking tot de woning.
Partijen zijn voornemens de onverdeeldheid te laten voortbestaan ingeval de eerder gemelde periode is verstreken.
Verdeling van de gemeenschappelijke goederen
Artikel 4
(...)
- De echtelijke woning zal, onder de voorwaarde van ontslag door de hypotheeknemer van de vrouw, worden toegedeeld aan de man zulks met inachtneming van hetgeen is overeengekomen met betrekking van het onverdeeld laten van de woning. (...)
2, Terzake van de samenstelling en verdeling van de gemeenschap van goederen zien partijen af van een nadere vaststelling aangezien op voormelde aandelen en woning na alles is verdeeld naar volkomen genoegen.
(…).”
2.12.
Het echtscheidingsconvenant is aan de echtscheidingsbeschikking gehecht. Het huwelijk van [eiser] en [naam 1] is op 12 april 2018 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 5 april 2018 in de registers van de burgerlijke stand.
2.13.
Het aandeel van [naam 1] in de echtelijke woning en het perceel zijn feitelijk niet aan [eiser] geleverd, maar uiteindelijk zijn de woning en het perceel verkocht en op 1 juni 2022 geleverd aan derden voor een bedrag van € 1.500.000,00.
2.14.
Tussen [eiser] en [naam 1] is een geschil ontstaan over de toedeling van de overwaarde van € 133.795,00 van de echtelijke woning en het perceel. In een procedure bij deze rechtbank heeft [naam 1] (onder meer) gevorderd een bedrag van € 66.897,50, te weten de helft van de overwaarde. Ter discussie stond in die procedure of de echtelijke woning en het perceel al was toebedeeld aan [eiser] en zo nee, of tussen hen was afgesproken dat bij verkoop aan een derde er geen verrekening tussen partijen hoefde plaats te vinden.
2.15.
Deze rechtbank heeft op 11 januari 2023 bij tussenvonnis (samengevat) geoordeeld dat er nog geen toedeling had plaatsgevonden en [naam 1] in beginsel de helft van de overwaarde van de echtelijke woning en het perceel kon vorderen. De rechtbank heeft bij tussenvonnis [eiser] opgedragen te bewijzen dat [gedaagde 1] met partijen uitdrukkelijk heeft gesproken dat indien de echtelijke woning en het perceel niet aan [eiser] zouden worden toebedeeld, maar zouden worden verkocht, de financiële gevolgen ten goede dan wel ten last van alleen [eiser] zouden komen.
2.16.
[gedaagde 1] is in deze procedure als getuige gehoord. [gedaagde 1] heeft (onder meer) het volgende verklaard:
“Ik weet niet zeker wat in 2014 of 2018 over de woning is besproken, maar in elk geval werd niet op korte termijn een plus verwacht terwijl beide partijen geen restschuld wilden. (…)
Dat in 2014 al is vermeld dat de bedoeling is dat de woning op enig moment aan de man wordt toegedeeld, zal ermee te maken hebben dat de vrouw deze sowieso niet kon overnemen en de man de last in principe kon betalen en hij ook degene was die er uiteindelijk wilde blijven wonen. Ik weet dat niet precies meer. (…) Voorafgaand aan het echtscheidingsconvenant in 2018 hebben opnieuw gesprekken plaatsgevonden. Uit mijn aantekeningen van het gesprek op 22 februari 2018 en het gespreksverslag dat ik dezelfde dag per e-mail heb toegezonden, blijkt dat dit een gesprek was in aanwezigheid van de vrouw, haar advocaat, de man en mij. Ik weet niet meer wat ik op dat moment heb bedoeld met “in vertrouwen”. De vrouw was immers bij het gesprek aanwezig. Dit zou ook op derden, zoals buren, betrekking kunnen hebben. U vraagt mij of het de bedoeling was dat de woning dan eerst aan de man zou worden geleverd en hij hem daarna zelf zou doorverkopen. Dat zou kunnen. Er is nog een discussie geweest over de toebedeling aan de man. Ik had bedacht om de vrouw een volmacht tot economische levering te laten tekenen, maar in overleg met de accountant van de man is dat niet gebeurd. (…) Ik wilde als notaris ook niet iets doen wat niet klopte. Bovendien zouden partijen een probleem kunnen hebben als de bank dit zou zien als een overdracht. Mr. Bruinier heeft mij nog gevraagd waarom ik dan geen sideletter heb gemaakt. Dat doen wij notarissen niet.
In uw vonnis schrijft u dat de vrouw mijn e-mail van 22 februari 2018 niet heeft bevestigd. Ik wacht nooit op dergelijke bevestigingen. Ik zal daar normaal gesproken ook niet om vragen. Of de weergave in de e-mail louter het standpunt van de man weergeeft, zoals u mij vraagt, weet ik niet meer. Het staat in de e-mail, en in mijn aantekeningen, dus het moet besproken zijn, in de aanwezigheid van de accountant van de vrouw. Ik schrijf ook dat “eerder is afgesproken” dat het risico voor de man is. Dat moet dan in 2014 zijn geweest. Toen was er niet de verwachting dat er bij toedeling of verkoop iets over zou blijven. Er is in de vaststellingsovereenkomst opgenomen dat alle kosten en lasten ten aanzien van de woning ten laste van de man komen, zonder nadere verrekening. Of dat ook een eventuele overwaarde impliceert laat ik aan u. Dat in het echtscheidingsconvenant toch weer over toedeling aan de man en niet over verkoop is gesproken, kan denk ik verklaard worden uit het feit dat de man tot 2018 daar nog niet op had ingezet en daar in 2018 ook nog niet mee bezig was. (…) Ik kan mij niet herinneren dat in 2018 opnieuw over de waarde van de woning is gesproken. In artikel 4 lid 6 van het echtscheidingsconvenant staat dat de verdeling plaatsvindt zonder enige verrekening. De woning werd nog niet verdeeld, dus daar kan dit geen betrekking op hebben. Ik kan mij niet herinneren dat is gesproken over rechtstreekse verkoop, door partijen samen. Er moet wel gesproken zijn over verkoop, gezien mijn aantekeningen en de e-mail van 22 februari 2018, maar de details daarvan weet ik niet meer. (…)
Voor de vraag wat de gevolgen zouden zijn bij verkoop, verwijs ik naar mijn e-mail van 22 februari 2018. Het was een complexe zaak waar emoties een rol speelden. Nu komt iets naar boven waar toen misschien niet voldoende bij is stilgestaan omdat het niet speelde. Verkoop speelde nog niet concreet, ook in 2018. Ik kan mij het gesprek en de letterlijke bewoordingen niet meer voor de geest halen. (…)
we hebben uitgebreid onderzocht wat de mogelijkheden voor de woning waren.
2.17.
Bij eindvonnis van 2 augustus 2023 heeft de rechtbank geoordeeld dat [eiser] niet is geslaagd in het bewijs dat indien de echtelijke woning en het perceel niet aan [eiser] zouden worden toebedeeld, maar zouden worden verkocht, de financiële gevolgen ten goede dan wel ten last van alleen [eiser] zouden komen. De rechtbank heeft de vorderingen van [naam 1] toegewezen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert na wijziging van eis – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 85.750,62 ter vergoeding van schade met wettelijke rente;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 1.975,33 inclusief btw ter vergoeding van buitengerechtelijke kosten;
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten met wettelijke rente; en
[gedaagden] hoofdelijk veroordeelt in de nakosten met wettelijke rente.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde 1] heeft als mediator en notaris zijn zorgplicht geschonden. Als gevolg van dit handelen heeft [eiser] schade geleden die bestaat uit de niet verkregen helft van de overwaarde van de echtelijke woning en het perceel (€ 66.897,50), de proceskostenveroordeling in de procedure met [naam 1] (€ 6.646,13) en de kosten van de eigen advocaat in de procedure met [naam 1] (€ 15.019,92). Voor deze schade met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten is ook VPVA aansprakelijk, nu [gedaagde 1] daar praktijk hield.
3.3.
[gedaagden] voert verweer. [gedaagden] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Omvang zorgplicht
4.1.
De tussen [eiser] en [naam 1] enerzijds en [gedaagde 1] anderzijds gesloten mediationovereenkomst is een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW. Op grond van artikel 7:401 BW is de opdrachtnemer gehouden om bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. De norm waaraan de gedragingen van de vrije beroepsbeoefenaar, zoals een mediator, moet worden getoetst is die van de ‘redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot’. De norm is niet dat foutloos is gehandeld, maar of een behoorlijk handelend vakgenoot (in dit geval mediator) op eenzelfde wijze zou hebben gehandeld.
4.2.
[gedaagde 1] was bij het sluiten van de mediationovereenkomst tevens werkzaam als notaris. Dit heeft niet tot gevolg dat de omvang van de zorgplicht van een notaris één op één van toepassing is. De door [gedaagde 1] aangehaalde jurisprudentie die ziet op de zorgplicht van een notaris of advocaat is zodoende niet toepasbaar. De mediator heeft (en had in dit geval) een andere rol, namelijk het bemiddelen bij het maken van afspraken over de afwikkeling van de echtscheiding. Met [gedaagde 1] is de rechtbank van oordeel dat het feit dat [gedaagde 1] tevens notaris was, wel van belang is voor de wijze waarop de zorgplicht van mediator nader moet worden ingekleurd. Onder omstandigheden mag van een mediator een bepaalde alertheid worden verwacht ten aanzien van de juridisch aspecten van het middels mediation te beslechten geschil. Dit kan ertoe leiden dat aangenomen moet worden dat de mediator ten behoeve van partijen een informatieplicht heeft.
Verwijt: financiële gevolgen bij verkoop woning aan derden.
4.3.
Het eerste verwijt dat [eiser] , [gedaagden] maakt is dat [gedaagde 1] ten onrechte niet in het echtscheidingsconvenant uit 2018 heeft opgenomen wat de financiële gevolgen zouden zijn bij verkoop van de echtelijke woning en het perceel aan derden. [eiser] meent in het bijzonder dat in het echtscheidingsconvenant opgenomen had moeten worden dat wanneer de woning en het perceel niet aan [eiser] zouden worden toebedeeld, maar zouden worden verkocht aan een derde, alle financiële gevolgen van verkoop uitsluitend ten goede dan wel ten laste van [eiser] zouden komen.
4.4.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de zorgplicht de volgende feiten en/of omstandigheden van belang:
  • Uit de hiervoor opgenomen correspondentie tussen partijen volgt dat tussen [eiser] , [naam 1] en [gedaagde 1] is stilgestaan bij de toedeling van de echtelijke woning en het perceel.
  • Uit de correspondentie volgt dat toedeling van de echtelijke woning en het perceel aan [eiser] op het moment van het sluiten van de echtsscheidingsconvenant niet aan de orde was. [eiser] kon de echtelijke woning en het perceel niet overnemen. De echtelijke woning en het perceel stonden op dat moment ook onder water.
  • Tussen partijen is gecorrespondeerd over de optie van een onherroepelijke volmacht dan wel overdacht van economisch aandeel. Voor deze twee opties is niet gekozen, omdat dan sprake zou zijn van economische overdracht, hetgeen niet wenselijk was voor [naam 1] of [eiser] , omdat daarmee de volledige hypotheekschuld ineens opeisbaar zou zijn.
  • Juist [gedaagde 1] heeft – door zijn achtergrond als notaris – partijen op dat moment geïnformeerd en gewezen op de risico’s. De rechtbank verwijst daarbij ook naar het e-mailbericht van 4 juli 2017, waarin [gedaagde 1] aan [naam 2] heeft bericht: “
  • Een doel dat partijen voor ogen stond was te voorkomen dat de hypotheekschuld opeisbaar zou worden en zij met een restschuld geconfronteerd zouden worden.
- Zowel [eiser] en [naam 1] werden in deze discussie bijgestaan door derden, [eiser] in het bijzonder door [naam 2] . [eiser] heeft in dit kader ter zitting aangevoerd dat [naam 2] als financieel adviseur/accountant niet juridisch onderlegd was. Voor zover juist is dat [naam 2] niet kon adviseren over de echtelijke woning en het perceel, overweegt de rechtbank dat het niet op de weg van [gedaagde 1] als mediator ligt, om ervoor zorg te dragen dat de persoon die bijstand verleent, bekwaam is. Nog daargelaten dat [eiser] niet gemotiveerd heeft toegelicht dat als hij bijvoorbeeld juridische bijstand zou hebben gehad – bijvoorbeeld door een advocaat – dit tot een ander resultaat zou hebben geleid.
4.5.
Tussen [eiser] en [naam 1] is vervolgens gekozen voor het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering. [eiser] heeft hiermee ingestemd. De rechtbank verwijst daarbij naar het e-mailbericht van 23 januari 2018 van [eiser] , waarin hij akkoord gaat met het afsluiten van een overlijdensrisicoverzekering.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] en [naam 1] welbewust hebben afgezien van opties die zouden leiden tot economisch overdracht van de echtelijke woning en het perceel, omdat daarmee de volledige hypotheekschuld opeisbaar zou zijn. Tegen deze achtergrond, heeft [gedaagde 1] zijn zorgplicht niet geschonden door niet in het echtscheidingsconvenant op te nemen dat bij verkoop aan een derde de financiële gevolgen volledig voor [eiser] zouden komen. Als hij dit wel had opgenomen, zou dit onweersproken leiden tot economische overdracht, waarvan [eiser] en [naam 1] juist afzagen. De enkele (niet onderbouwde) stelling van [eiser] dat als deze bepaling was neergelegd in het echtscheidingsconvenant de mogelijkheid dat de hypotheekverstrekker tot opeising zou overgaan er niet was dan wel veel kleiner zou zijn, doet aan de conclusie niet af dat partijen geen economische overdracht wensten.
4.7.
[eiser] heeft verwezen naar het e-mailbericht van 22 februari 2018, waarin [gedaagde 1] (samengevat) heeft opgenomen dat [eiser] heeft medegedeeld dat hij voornemens is de woning te verkopen. In dat e-mailbericht staat ook vermeld dat het risico bij verkoop voor [eiser] is. Volgens [eiser] kan uit dit e-mailbericht worden afgeleid dat tussen [eiser] en [naam 1] de afspraak is gemaakt dat bij verkoop (zonder voorafgaande toedeling) winst en/of verlies voor rekening van [eiser] zouden komen.
4.8.
De rechtbank is van oordeel dat – mede gelet op de hiervoor aangehaalde correspondentie – dit niet uit het e-mailbericht kan worden afgeleid. Uit die correspondentie volgt niet dat verkoop aan een derde (zonder voorafgaande toedeling en zonder verrekening van de opbrengst) aan de orde was. De rechtbank verwijst in aanvulling naar de volgende feiten en/of omstandigheden:
  • De echtelijke woning en het perceel behoorden tot het vermogen van beide partijen. [eiser] kon de echtelijke woning en het perceel niet zonder [naam 1] verkopen. In deze procedure heeft [gedaagden] er (onweersproken) op gewezen dat [eiser] daarvan op de hoogte was, nu hij een deel van het perceel in 2020 niet kon verkopen zonder toestemming van [naam 1] .
  • In de procedure tussen [eiser] en [naam 1] , heeft [naam 1] erop gewezen dat in het echtscheidingsconvenant een dergelijke afspraak (dat bij verkoop de winst/het verlies volledig voor [eiser] zou komen) tussen partijen niet is gemaakt. Voor haar adviseur was er daarom geen reden om terug te komen op het e-mailbericht van 22 februari 2018 (zie het vonnis van 11 januari 2023 en rechtsoverweging 4.13). Het feit dat zij niet op het e-mailbericht heeft gereageerd, betekent zodoende niet dat zij instemde met een dergelijke afspraak.
  • Uit de gegeven verklaring van [gedaagde 1] in de procedure tussen [eiser] en [naam 1] volgt evenmin dat [eiser] en [naam 1] een dergelijke afspraak hadden gemaakt. Juist uit deze verklaring volgt – ook naar mening van [eiser] – dat [gedaagde 1] het niet meer weet. Dit wordt door [eiser] in deze procedure ook niet weersproken.
4.9.
Gelet op het voorgaande, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam 1] niet heeft dan wel niet zou hebben ingestemd met de afspraak dat bij verkoop de winst / het verlies voor risico van [eiser] zou blijven. [gedaagde 1] heeft om die reden zijn zorgplicht niet geschonden door een dergelijke bepaling niet op te nemen in het echtscheidingsconvenant.
Verwijt: geen concept en toelichting
4.10.
Ten tweede verwijt [eiser] [gedaagde 1] dat voorafgaand aan de ondertekening van het echtscheidingsconvenant geen concept is toegezonden met een nadere toelichting.
4.11.
De rechtbank acht bij de beoordeling van de zorgplicht de volgende feiten en/of omstandigheden van belang:
  • [gedaagde 1] heeft als productie 2 overgelegd een e-mailbericht van 28 februari 2018 van [gedaagde 1] aan (onder meer) [eiser] , waarin als bijlage wordt toegezonden “1. akte echtscheidingsconvenant”. [eiser] stelt dat hij dit e-mailbericht niet heeft ontvangen. [eiser] heeft echter niet weersproken dat het e-mailbericht is verzonden naar zijn e-mailadres. Dit is gelijk aan het e-mailadres dat [eiser] heeft gebruikt bij verzending van het (hiervoor aangehaalde) e-mailbericht van 23 januari 2018 aan [gedaagde 1] . Gelet op het voorgaande, heeft [eiser] onvoldoende onderbouwd gesteld dat [gedaagde 1] niet in concept de echtscheidingsconvenant heeft toegezonden.
  • Uit de hiervoor aangehaalde correspondentie blijkt dat tussen [eiser] , [naam 1] en [gedaagde 1] – en de personen die hen bijstonden – is gecorrespondeerd over de echtelijke woning en het perceel. Tussen partijen zijn verschillende opties besproken. [gedaagde 1] heeft – gelet op zijn kennis als notaris – partijen toen geïnformeerd.
4.12.
Anders dan [eiser] heeft gesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat wel een concept is toegezonden en dat een toelichting is verstrekt op het echtscheidingsconvenant. Zo volgt ook uit de hiervoor aangehaalde correspondentie. [eiser] heeft nagelaten om toe te lichten welke nadere toelichting van [gedaagde 1] mocht worden verwacht. Daarbij merkt de rechtbank op dat – toen de discussie tussen partijen speelde over de echtelijke woning en het perceel – [eiser] werd bijgestaan door [naam 2] . Voor zover juist dat [eiser] zich bij het sluiten van het convenant niet of niet deskundig liet bijstaan, was dit zijn keuze.
4.13.
In het licht van het voorgaande heeft [gedaagde 1] zijn zorgplicht niet geschonden.
Verwijt: vermogensrechtelijke risico’s levering aan derden
4.14.
Ter zitting heeft [eiser] het aanvullende verwijt gemaakt dat VPVA (in het bijzonder mr. Vriens) in 2022 [eiser] niet heeft gewezen op de vermogensrechtelijke risico’s als direct tot levering aan derden zou worden overgegaan in plaats van voorafgaande toedeling aan hem. [eiser] verwijst daarbij naar de afspraken gemaakt in het echtscheidingsconvenant en dat VPVA op de hoogte was van deze afspraken. [gedaagden] heeft als verweer gevoerd dat het niet aan een notaris is om partijen te adviseren.
4.15.
[eiser] heeft onvoldoende onderbouwd gesteld dat een notaris – gelet op zijn zorgplicht – gehouden is om één van de partijen te adviseren bij transport van onroerend goed op basis van eerder gemaakte afspraken. Op voorhand lijkt dit ook niet te stroken met de onpartijdige positie die een notaris bekleedt bij het transport van onroerend goed.
4.16.
De betrokken notaris van VPVA heeft zodoende bij de levering van de echtelijke woning en het perceel in 2022 zijn zorgplicht niet geschonden.
Tussenconclusie
4.17.
Nu [gedaagden] zijn zorgplicht niet heeft geschonden, wijst de rechtbank de vorderingen van [eiser] af. De overige verweren van [gedaagden] waaronder het beroep op de exonoratieclausule behoeven daarom geen bespreking.
Proceskosten
4.18.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagden] worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00
4.19.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.D. Leen en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2024.
1889