ECLI:NL:RBGEL:2024:8237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
C/05/436307 / JE RK 24-556 en C/05/443501 / FA RK 24-3684
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • mr. dr. E.L. de Jongh
  • mr. T. Hermans
  • mr. M.A.M. Kools- de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verlenging machtiging uithuisplaatsing en wijziging hoofdverblijfplaats minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 november 2024 uitspraak gedaan over de verzoeken tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige en wijziging van zijn hoofdverblijfplaats. De rechtbank heeft het verzoek van de gecertificeerde instelling, Jeugdbescherming Brabant, om de machtiging tot uithuisplaatsing van het kind te verlengen, afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de huidige situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het kind, dat in een gezinshuis verblijft, zich daar niet gelukkig voelt en dat er zorgen zijn over zijn emotionele welzijn. De moeder van het kind heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van het kind bij haar te bepalen, wat de rechtbank heeft toegewezen. De rechtbank heeft daarbij benadrukt dat de zorgen over de opvoedsituatie bij de moeder niet zwaarder wegen dan de negatieve gevolgen van de uithuisplaatsing voor het kind. De rechtbank heeft ook aangegeven dat de moeder moet werken aan haar samenwerking met de betrokken hulpverleners en aan zelfreflectie. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat het onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/436307 / JE RK 24-556 (verlenging machtiging uithuisplaatsing) en C/05/443501 / FA RK 24/3684 (wijziging hoofdverblijfplaats)
Datum uitspraak: 19 november 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een (resterend) verzoek verlenging machtiging tot uithuisplaatsing en een verzoek wijziging hoofdverblijfplaats
in de zaak van
C/05/436307 / JE RK 24-556
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Brabant,
gevestigd te Tilburg,
over
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [kind] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F.B. Flooren te Arnhem,
[naam vader],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk.
en in de zaak van
C/05/443501 / FA RK 24/3684
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. F.B. Flooren te Arnhem,
tegen
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat mr. S. van Reeven-Özer te Waalwijk.
De rechtbank merkt aan als informant:
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Brabant,
hierna te noemen de GI,
gevestigd te Tilburg.

1.Het (verdere) verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
In de zaak C/05/436307 / JE RK 24-556
  • de (tussen)beschikking van 12 juli 2024;
  • de schriftelijke update met bijlagen van de GI, ontvangen op 7 november 2024;
  • het e-mailbericht met bijlagen van de vader, ontvangen op 11 november 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen van mr. F.B. Flooren, ontvangen op 11 november 2024.
In de zaak C/05/443501 / FA RK 24/3684
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 8 november 2024;
  • het verweerschrift met bijlagen, ontvangen op 13 november 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren van beide zaken heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
  • twee vertegenwoordigsters van de GI;
  • een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
[kind] heeft op 13 november 2024 een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzitter samengevat wat [kind] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.Het verzoek

In de zaak C/05/436307 / JE RK 24-556
2.1.
Aan de rechtbank ligt nog voor het verzoek van de GI om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] te verlengen voor de (resterende) duur van acht maanden, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
In de zaak C/05/443501 / FA RK 24/3684
2.2.
De moeder verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beslissing van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2024 te wijzigen in die zin dat het hoofdverblijf van [kind] bij haar wordt bepaald, dan wel te beslissen zoals de rechtbank in goede justitie vermeent te behoren.

3.Het nadere standpunt van de GI

3.1.
Volgens de GI zijn de zorgen over [kind] nog onverminderd aanwezig. Zo kan de moeder [kind] nog steeds geen emotionele toestemming geven om te ontdekken wie de vader is. Hierdoor zit [kind] nog altijd in een loyaliteitsconflict. De GI heeft ook zorgen over de draagkracht van de moeder. De moeder is intens verdrietig over de situatie. Zij blijft spreken over een misverstand en deelt dit voortdurend met [kind] . Daardoor wordt [kind] in het contact met de moeder emotioneel belast. Het lukt de GI niet om hier met de moeder over in gesprek te gaan. De GI vraagt zich dan ook (nog steeds) af of de moeder in staat is te reflecteren op zichzelf, de opvoedsituatie die zij creëert en het effect hiervan op [kind] .
3.2.
Door het verblijf van [kind] in het gezinshuis komt er steeds meer zicht op zijn ontwikkeling. Volgens de GI ontwikkelt [kind] zich in het gezinshuis positief. Hij vertoont leeftijdsadequaat gedrag. Zo heeft hij deelgenomen aan een kinderkamp en speelt hij bijvoorbeeld graag met Lego. Er wordt in de multidisciplinaire overleggen (MDO’s) wel een disharmonisch stuk gezien. Zo weet [kind] niet goed hoe hij zich diep van binnen voelt en lukt het hem niet goed dit te benoemen. [kind] is teleurgesteld en wil graag terug naar de moeder en zijn vriendjes, wat begrijpelijk is, maar [kind] spreekt bijvoorbeeld niet over een verlangen naar zijn grootouders.
3.3.
De GI heeft op dit moment nog geen zicht op het perspectief van [kind] . Activerende Zorgcoach Foliant kan hier mogelijk onderzoek naar doen. In dat kader heeft er op 4 november een intakegesprek plaatsgevonden voor de moeder en op 6 november voor de vader. Verder onderzoek heeft echter nog niet plaatsgevonden.

4.Het nadere standpunt van de moeder

4.1.
De moeder stelt dat uit het verslag van zowel de systeemtherapeut, als van Vigere Jeugdzorg blijkt dat [kind] niet gelukkig is in het gezinshuis. Hij heeft bovendien nog steeds heel veel moeite zich open te stellen voor contact met de vader. Ook dalen zijn schoolresultaten. Volgens de moeder is dan ook duidelijk dat de beoogde doelen vanuit de huidige situatie niet zullen worden bereikt, waardoor een uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk en in het belang van [kind] is.
4.2.
Volgens de moeder is het van groot belang dat [kind] weer bij haar komt wonen. De moeder stelt dat de uithuisplaatsing van [kind] en de wijziging van zijn hoofdverblijfplaats op een groot misverstand berusten. Het raadsrapport naar aanleiding waarvan er een machtiging uithuisplaatsing is verleend en de hoofdverblijfplaats van [kind] is gewijzigd, bevat volgens de moeder tal van onjuistheden, aannames en veronderstellingen die niet kloppen. Tot het meest recente raadsrapport was er al langdurig sprake van bemoeienis van de jeugdbescherming, maar zijn er nooit eerder zorgen geweest over [kind] en de opvoedsituatie bij de moeder. [kind] had het goed bij de moeder en voor zover er al kan worden gesproken van een symbiotische relatie, is deze relatie uitsluitend positief omdat zowel de moeder als [kind] gelukkig waren en [kind] zich positief ontwikkelde. Dit is volgens de moeder door meerdere psychologen aan haar bevestigd. Dat er langdurig geen sprake was van contact tussen [kind] en de vader is volgens de moeder niet aan haar te wijten. In 2018 heeft er een contactmoment tussen [kind] en de vader plaatsgevonden en [kind] stond daar nadien niet nogmaals voor open. De moeder heeft daar naar eigen zeggen geen invloed op gehad. Wel heeft zij de wens van [kind] gerespecteerd. Volgens de moeder is dwang namelijk per definitie schadelijk. De moeder sluit niet uit dat er op termijn alsnog kan worden toegewerkt naar contactherstel met de vader, maar zij vindt het op dit moment in het belang van [kind] dat hij het psychische letsel kan verwerken dat door de uithuisplaatsing aan hem is toegebracht.
4.3.
Tot slot is door en namens de moeder naar voren gebracht dat de moeder in de samenwerking met de GI in het kader van de ondertoezichtstelling tot best veel bereid is, maar dat zij zich niet veilig voelt in het contact met de GI. Volgens de moeder toont de GI onvoldoende empathie op momenten dat zij zich kwetsbaar opstelt.

5.Het nadere standpunt van de vader

5.1.
De vader staat achter het verzoek van de GI om de uithuisplaatsing te verlengen. De vader heeft de indruk dat [kind] open staat voor contact met hem, maar [kind] is bang wat het gevolg is voor zijn contact met de moeder. De vader heeft al jaren zorgen over de situatie bij de moeder. De moeder blijft [kind] belasten en overtreedt regels. Volgens de vader heeft [kind] wèl stappen gemaakt in zijn beeldvorming over de vader en in de omgang met hem. In zijn huidige vaderbeeld geeft [kind] aan dat hij de vader niet kent en zich geen voorstelling kan maken van een leven met zijn vader of van een leven met omgang met beide ouders. Dit is volgens de vader een positieve verandering ten opzichte van het eerdere beeld dat hij over de vader had. Dat was immers een beeld van een agressief en gevaarlijk persoon. In tegenstelling tot de systeemtherapeut is de vader van mening dat het een proces is waar [kind] nu in zit en dit proces heeft tijd nodig. De vader begrijpt ook heel goed dat [kind] nu in een moeilijke periode zit en het liefst terug zou willen naar zijn moeder, maar het moet volgens de vader allemaal in de juiste context geplaatst worden. De verwachting was immers ook dat de uithuisplaatsing bij [kind] zou leiden tot veel stress, verdriet, boosheid, onbegrip en weerstand. Het belang van [kind] om los te kunnen komen van de symbiotische relatie met de moeder, om zijn vader te kunnen ontmoeten en te leren kennen en het belang om zijn eigen keuzes te kunnen maken, weegt echter zwaarder. Dit heeft de Raad eerder ook al aangegeven.
5.2
Voor de vader staat het herstel van het contact op de voorgrond en niet het terugkeren van [kind] bij hem. Wel moet het doel van de uithuisplaatsing uiteindelijk zijn dat er wordt toegewerkt naar een plaatsing bij de vader. Volgens de vader is het hoofdverblijf van [kind] niet alleen gewijzigd door de rechtbank vanwege het contact met de vader, maar ook vanwege de zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Het niet hebben van zicht op de ontwikkeling van [kind] was ook een reden voor de wijziging van de hoofdverblijfplaats.
5.3.
Tot slot merkt de vader op dat hij sturing van de GI mist in het gedrag van de moeder. Er moeten consequenties verbonden worden die maken dat moeder haar gedrag aanpast. De moeder heeft volgens de vader geen besef van haar aandeel in het geheel en de vader is ervan overtuigd dat de moeder hem niet toe zal laten in het leven van [kind] . Het is belangrijk dat er een duidelijke opdracht ligt waarin staat dat de contacten moeten worden uitgebreid en opgebouwd en dat er wordt toegewerkt naar een verblijf van [kind] bij de vader.

6.Het advies van de Raad

6.1.
De Raad adviseert de rechtbank om de verzoeken aan te houden in afwachting van de uitkomst van het perspectiefonderzoek. Een andere optie is dat opnieuw door de Raad wordt onderzocht wat op dit moment in het belang is van [kind] .

7.De beoordeling

7.1.
De rechtbank is van oordeel dat het het meest in het belang van [kind] is dat hij weer bij de moeder kan gaan wonen. Dat betekent dat de rechtbank het resterende verzoek over de machtiging tot uithuisplaatsing afwijst en het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [kind] weer bij haar te bepalen toewijst. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
7.2.
Uit de beschikking van 21 juli 2023 blijkt dat het doel van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing is om toe te werken naar een verblijf van [kind] bij de vader. In het verlengde daarvan is ook zijn hoofdverblijfplaats gewijzigd. De bedoeling was dat [kind] in een pleeggezin zou worden geplaatst. Dit is niet gelukt. Bij beschikking van 1 februari 2024 is vervolgens een machtiging verleend om [kind] in een gezinshuis te plaatsen. [kind] verblijft tot op heden in dit gezinshuis. De GI probeert sindsdien het contact tussen de vader en [kind] te herstellen.
7.3.
Uit het evaluatieverslag van de systeemtherapeut van [kind] van 4 juli 2024 blijkt dat zij zich zorgen maakt over de toestand van [kind] . [kind] maakt een sombere indruk en ervaart geen enkel perspectief. Hij voelt zich gevangen in het gezinshuis en geeft aan dat hij terug wil naar zijn moeder. Hoewel [kind] ervoor open heeft gestaan om via beeldbellen contact te hebben met zijn vader en dit contact rustig is verlopen, blijft [kind] het contact met de vader ervaren als onveilig en krijgt hij geen fijn gevoel bij zijn vader. De systeemtherapeut merkt daarbij op dat [kind] lijkt te dissociëren en dat de huidige situatie op de lange termijn niet goed is voor zijn ontwikkeling. De systeemtherapeut maakt zich zorgen over het welzijn van [kind] als er voor hem geen perspectief komt waarin er ruimte is voor contact met de moeder en ook voor de opbouw van het contact met de vader, zodat hij een eigen beeld van de vader kan vormen en nieuwe veilige ervaringen met hem kan opdoen. Tegen die achtergrond heeft de kinderrechter bij beschikking van 12 juli 2024 de verzochte verlenging van de machtiging uithuisplaatsing voor beperkte duur verleend en het verzoek voor het overige aangehouden. De kinderrechter heeft daarbij opgemerkt dat het van groot belang is dat de GI op korte termijn onderzoekt wat het perspectief is van [kind] , waarbij ook onderzocht moet worden of het uitbreiden van het contact tussen [kind] en de moeder mogelijk is en welke mogelijkheden er zijn voor contactherstel tussen [kind] en de vader.
7.4.
Voorafgaand aan de zitting van 14 november 2024 heeft de rechtbank van de GI aanvullende stukken ontvangen, waaronder een nieuw verslag van de systeemtherapeut en een verslag van Vigere Jeugdzorg. Uit het verslag van de systeemtherapeut blijkt dat de contacten met de moeder de afgelopen periode zijn uitgebreid en dat er eenmalig een contactmoment met de vader heeft plaatsgevonden. De systeemtherapeut beschrijft [kind] als een jongen die zich aanpast aan de situatie en in een overleefstand blijft staan. Zij geeft in het verslag aan dat zij de behandeling en de huidige situatie als zeer complex en zorgelijk ervaart voor de ontwikkeling van [kind] . [kind] zit nog erg in zijn hoofd en lijkt zijn gevoel uit te schakelen. Daarnaast toont hij weinig emoties. Uit een vragenlijst die de systeemtherapeut bij [kind] heeft afgenomen komt naar voren dat [kind] zijn leven niet leuk vindt, hij vaak last heeft van buikpijn en het gevoel heeft dat hij nare dingen meemaakt. Daarnaast komt ook een beeld naar voren van een jongen met een positief zelfbeeld, die hard werkt, blij is met zichzelf en zichzelf leuk vindt. Gezien wordt dat [kind] de situatie ondergaat. Hij doet het en hoopt dat er dan meer contact komt met de moeder en hij sneller naar huis kan. Daarbij spreekt [kind] uit dat hij bang is dat het contact met de vader verder wordt uitgebreid als hij laat blijken dat hij het op welke manier dan ook wel leuk zou vinden met de vader. Hij staat niet open voor het verkennen van de relatie met de vader en is niet nieuwsgierig naar hem. De systeemtherapeut stelt daarbij de vraag wat een aanvaardbare termijn is om de huidige situatie in deze vorm voort te zetten in verband met de ontwikkeling van [kind] en de bedreiging die deze situatie met zich brengt voor zijn sociaal emotionele ontwikkeling en identiteitsontwikkeling. De bevindingen van de systeemtherapeut worden ondersteund door Vigere Jeugdzorg. In de overgelegde visie over de huidige ontwikkeling van [kind] binnen Vigere Jeugdzorg geeft de gedragswetenschapper van Vigere Jeugdzorg aan dat zij ziet dat het contactherstel tussen [kind] en de vader zeer verwarrende en negatieve gevoelens bij [kind] teweegbrengt en dat hij steeds meer in een loyaliteitsconflict terechtkomt naarmate het contact tussen hem en de vader wordt uitgebreid. Vigere Jeugdzorg voorspelt dat [kind] op termijn stopt met het zich openstellen naar de vader vanwege zijn loyaliteit naar de moeder, zijn belangrijkste hechtingsfiguur. De gedragswetenschapper merkt daarbij op dat de vraag vanuit Vigere Jeugdzorg is óf en op welke manier de machtiging uithuisplaatsing bijdraagt aan contactherstel tussen vader en [kind] . Hoewel de wens vanuit de hulpverlening is dat [kind] met beide ouders onbelast contact mag ervaren, lijkt dit in het contact met vader op dit moment onvoldoende haalbaar en is er sprake van een vergroot loyaliteitsconflict. Vigere Jeugdzorg adviseert om aandacht te hebben voor het proces van de moeder en om na te gaan óf en in hoeverre de moeder in staat is om emotionele toestemming aan [kind] te geven voor contactherstel met de vader.
7.5.
De rechtbank concludeert uit deze informatie dat voortzetting van de huidige situatie schadelijk is voor de ontwikkeling van [kind] . Daarnaast is het maar zeer de vraag of het belangrijkste doel van de uithuisplaatsing, namelijk contactherstel met de vader, ooit bereikt kan worden. Sinds de uithuisplaatsing, nu inmiddels ruim 9 maanden geleden, heeft er slechts één fysieke ontmoeting tussen [kind] en de vader plaatsgevonden. [kind] is niet nieuwsgierig naar de vader en staat niet open voor het verder verkennen van een relatie met hem. Bovendien voorspelt Vigere Jeugdzorg dat [kind] op enig moment stopt met het zich openstellen voor contact met de vader. De rechtbank heeft zodoende niet de verwachting dat binnen afzienbare termijn het contact zodanig kan worden uitgebreid dat toegewerkt kan worden naar een plaatsing van [kind] bij de vader. Dit betekent dus dat de hoofdverblijfplaats van [kind] niet bij de vader kan blijven, omdat niet de verwachting is dat het zwaartepunt van zijn leven bij de vader zal zijn.
7.6.
Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, kleven aan de uithuisplaatsing van [kind] forse nadelen voor zijn ontwikkeling. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of deze nadelen opwegen tegen de zorgen die er zijn over de opvoedsituatie bij de moeder. De rechtbank is van oordeel dat dit niet het geval is. Hoewel er duidelijk zorgen bestaan over de opvoedvaardigheden van de moeder, de verhouding tussen [kind] en de moeder en de ruimte die zij hem biedt om een netwerk te onderhouden buiten het gezin, blijkt uit de overgelegde stukken niet concreet dat dit duidelijke negatieve gevolgen heeft gehad voor de ontwikkeling van [kind] . De vader heeft bij zijn verweerschrift een gespreksverslag van een gesprek met de mentor van [kind] overgelegd waaruit blijkt dat er geen bijzonderheden worden gezien in zijn gedrag, dat hij sociaal vaardig is en makkelijk contact maakt met anderen en dat ook door de buitenschoolse opvang geen bijzonderheden worden gezien. Weliswaar wordt hierin ook beschreven dat [kind] weinig vertelt over thuis, maar de rechtbank leidt uit dit verslag ook af dat [kind] zich hiervoor niet geheel afsluit. In de brief staat namelijk ook dat [kind] niet gestrest is op momenten dat andere kinderen vertellen over thuis of als hem gevraagd wordt hoe zijn vakantie was. Hij vertelt verder vrolijk over zijn dieren en het komt niet over alsof hij moeite doet om vragen te ontwijken.
7.7.
De rechtbank wijst daarom het resterende deel van de verzochte machtiging uithuisplaatsing af. Daarnaast wijst zij het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [kind] bij haar te bepalen toe.
7.8.
Het voorgaande neemt niet weg dat de rechtbank ernstige zorgen heeft over de opstelling van de moeder, onder andere in de samenwerking met de betrokken hulpverlenende instanties, waaronder de GI. De moeder stelt zich afwerend en zeer kritisch op en laat anderzijds geen enkele vorm van zelfreflectie zien en dat is zorgelijk. Ook tijdens de zitting is het niet gelukt om op dit punt tot de moeder door te dringen. De rechtbank begrijpt dat de situatie op dit moment bijzonder stressvol is en dat het daardoor lastig is voor de moeder om zich kwetsbaar op te stellen en kritisch te kijken naar haar eigen handelen. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat de moeder zich ook vóór de uithuisplaatsing van [kind] al zo opstelde. Dit moet veranderen. De rechtbank wijst erop dat de ondertoezichtstelling voortduurt. Van de moeder wordt verwacht dat zij aan de uitvoering daarvan haar volledige medewerking geeft. Van haar wordt verwacht dat zij bereikbaar is voor de GI, informatie deelt met de GI en ook dat zij de GI in staat stelt om contact te hebben met [kind] , school, de huisarts en andere betrokken hulpverleners. Daarnaast vindt de rechtbank het belangrijk dat de moeder gaat reflecteren op haar eigen handelen en wat dit (op de langere termijn) voor effect heeft op [kind] . Het is belangrijk dat de moeder gaat inzien dat zij een voorbeeldfunctie heeft voor [kind] en dat hij gedrag en opvattingen van haar (onbewust) kan overnemen. Zoals de Raad eerder ook al heeft overwogen is het voor [kind] belangrijk dat hij zijn eigen beeld van de wereld en de mensen om hem heen mag en kan vormen, ook als dit afwijkt van het beeld van de moeder. Ook is het belangrijk dat hij leert om de impact en gevolgen van zijn gedrag op anderen in te schatten. Door de voorbeeldfunctie die de moeder heeft, is het voor [kind] nodig dat zij hem dit voorleeft. Daar is hulpverlening voor nodig en van de moeder wordt verwacht dat zij daaraan meewerkt. In het kader van de ondertoezichtstelling kan de GI hierop toezien en zo nodig maatregelen treffen.
7.9.
Doordat de rechtbank het resterende deel van het verzoek van de GI afwijst, eindigt de uithuisplaatsing van [kind] per 21 november 2024. De rechtbank vindt het belangrijk dat de moeder, anders dan bij de uithuisplaatsing, in overleg met de GI bespreekt hoe en wanneer [kind] door de moeder kan worden opgehaald bij het gezinshuis. Op die manier wordt [kind] niet de mogelijkheid ontnomen om deze ingrijpende periode goed af te sluiten en afscheid te nemen van zijn vriendjes en het gezinshuis.
7.10.
De rechtbank begrijpt dat deze beslissing voor de vader een grote teleurstelling is. Voor de rechtbank staat in deze procedure echter het belang van [kind] voorop. Hoewel de rechtbank het belangrijk vindt dat kinderen contact hebben met beide ouders, is gebleken dat het afdwingen daarvan voor [kind] schadelijk is. Voor [kind] vindt de rechtbank het belangrijk dat er rust komt. De rechtbank hoopt dat er vanuit die rust bij [kind] op termijn ruimte ontstaat om contact te hebben met de vader.
7.11.
De rechtbank zal de beslissing over het hoofdverblijf uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat deze beslissing geldt, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld. Nu de rechtbank het resterende verzoek van de GI afwijst, eindigt de uithuisplaatsing immers per 21 november 2024. Als de rechtbank de beslissing over het hoofdverblijf niet uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren zou dit betekenen dat [kind] vanaf die datum bij de vader moet gaan wonen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen is dat niet mogelijk. Daarom vindt de rechtbank het belangrijk dat de beslissing dat [kind] bij de moeder gaat wonen direct geldt om zijn verblijf bij haar te borgen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst het resterende verzoek van de GI met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing af;
6.2.
wijzigt de beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 januari 2024 voor zover die betrekking heeft op de hoofdverblijfplaats en bepaalt dat het minderjarige kind:
-
[naam kind], geboren op [geboortedatum] 2011 in [geboorteplaats] ,
zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder;
6.3.
verklaart de beslissing onder 6.2. uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. E.L. de Jongh, voorzitter, mr. T. Hermans en mr. M.A.M. Kools- de Vries, (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van P.F.R. Brekelmans als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.