ECLI:NL:RBGEL:2024:8227

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
25 november 2024
Zaaknummer
C/05/435559
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrechtelijke aansprakelijkheid van een manege na een ongeval met een pony

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een manege en Achmea Schadeverzekeringen N.V. De eiser, een manege, werd aangesproken voor schade door een ruiter die in 2008 van een pony was gevallen. De eiser had in 2011 een verzekering afgesloten bij Achmea, maar Achmea weigerde dekking te verlenen voor de schade, omdat zij stelde dat de eiser op het moment van het ongeval niet verzekerd was. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet had hoeven verwachten dat zij in 2016 nog aangesproken zou worden door de ruiter, en dat er geen sprake was van een schending van de mededelingsplicht. De rechtbank concludeerde dat Achmea dekking moest verlenen onder de aansprakelijkheidsverzekering van de eiser, omdat de aansprakelijkstelling pas in 2016 had plaatsgevonden en de eiser dit tijdig bij Achmea had gemeld. De rechtbank heeft Achmea veroordeeld om de schade te vergoeden en de proceskosten te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435559 / HZ ZA 24-160
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.M. Claase,
tegen
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
te Apeldoorn,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Achmea,
advocaat: mr. E.H. Verweij.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 juli 2024
- de mondelinge behandeling van 24 september 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tijdens een paardrijles op 16 januari 2008 is een (destijds minderjarige) ruiter van een pony van [eiser] gevallen.
2.2.
[eiser] heeft vanaf 1 oktober 2011 een verzekering onder de naam ToplandLandbouwPolis afgesloten bij Achmea. De toepasselijke verzekeringsvoorwaarden (productie 1 bij dagvaarding) luiden onder meer als hierna volgt.
2.3. “6.2.1.
6.2.1. Bedrijfsaansprakelijkheid
Verzekerd is:
A.
De aansprakelijkheid van verzekerde voor schade van derden mits:
1.
de aanspraak terzake daarvan voor de eerste maal tegen verzekerde is ingesteld tijdens de geldigheidsduur van de verzekering en tevens tijdens deze geldigheidsduur schriftelijk bij Avéro Achmea is aangemeld of de aanspraak voortvloeit uit een omstandigheid, die tijdens de geldigheidsduur van de verzekering voor de eerste maal bekend is geworden bij de verzekerde en schriftelijk bij Avéro Achmea is aangemeld en
2.
de aanspraak respectievelijk de omstandigheid voor de ingangsdatum van de verzekering bij de verzekeringnemer of de aansprakelijk gestelde verzekerde niet bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn.
2.4. “7.
7. Rechtsbijstand
(…)
7.3
Bedrijf
Verzekerd is:
Het verlenen van rechtsbijstand door de Rechtshulporganisatie naar aanleiding van gebeurtenissen die verzekerde treffen in het kader van het in de polis omschreven bedrijf”.
2.5. “9.1.1.
9.1.1. Algemeen
(…)
Rechten:
  • Het recht vervalt om een beroep op deze verzekering te doen, nadat drie jaren zijn verstreken sinds een gebeurtenis heeft plaatsgevonden, waaruit verzekerde redelijkerwijs had moeten concluderen, dat verzekerde een beroep op de verzekering had kunnen doen, tenzij melding van de gebeurtenis aan Avéro Achmea binnen deze drie jaren heeft plaatsgevonden.
  • (…)
  • De kosten van de schaderegeling zijn voor rekening van Avéro Achmea”.
2.6. “10.
10. algemene voorwaarden
De bepalingen in dit onderdeel 10 zijn van toepassing op de hoofdstukken 2 t/m 9 van deze verzekeringsvoorwaarden.
10.1
Onzeker voorval
Door middel van de verzekering komen u en Avéro Achmea overeen dat Avéro Achmea een schadevergoeding verleend als een verzekerde schade lijdt als gevolg van een gebeurtenis waarvan op het moment van het sluiten van de verzekering voor de verzekerde en voor Avéro Achmea onzeker was dat zij zich al heeft voorgedaan of dat zij zich naar de normale loop van de omstandigheden zou voordoen. Als op het moment van het sluiten van de verzekering aan een verzekerde bekend was dat zich een gebeurtenis heeft voorgedaan leidt dit ertoe dat de verzekering ten aanzien van die gebeurtenis niet van kracht is.”.
2.7.
Op 1 september 2016 is [eiser] aansprakelijk gesteld door (de ouders van) de ruiter. Dit heeft [eiser] op 10 november 2016 bij Achmea gemeld.
2.8.
Achmea heeft [eiser] bij e-mail van 18 november 2016 laten weten dat zij geen dekking biedt voor het ongeval van de ruiter.
2.9.
In een deelgeschilprocedure tussen de (inmiddels meerderjarige) ruiter en [eiser] heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (in hoger beroep) bij arrest van 20 augustus 2024 “
bepaalt dat [eiser] (volledig) aansprakelijk is voor alle materiële en immateriële(…)
schade(…)
welke schade wordt gemaximeerd op het hoogste bedrag waarvoor [eiser](…)
verzekerd zou zijn geweest”.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat – dat de rechtbank bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Achmea zal veroordelen dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidspolis die [eiser] bij haar heeft en dientengevolge de schaderegeling met het slachtoffer mevrouw [naam 1] over te nemen;
Achmea zal veroordelen dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidspolis die [eiser] bij haar heeft en dientengevolge de door [eiser] aan het slachtoffer mevrouw [naam 1] betaalde bedragen aan [eiser] te betalen;
Achmea zal veroordelen dekking te verlenen onder de rechtsbijstandspolis die [eiser] bij haar heeft en dientengevolge de door [eiser] gemaakte kosten van de gevoerde en nog te voeren procedures tegen het slachtoffer [naam 1] aan [eiser] te vergoeden, waaronder advocaatkosten (zowel in rechte als buitengerechtelijke), de griffierechten en de proceskostenveroordelingen;
Achmea zal veroordelen om aan [eiser] te betalen de buitengerechtelijke kosten voor de onderhavige zaak conform rapport Voorwerk II;
Achmea zal veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Achmea voert verweer. Achmea concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Achmea weigert dekking te verlenen voor de kosten van [eiser] als gevolg van het ongeval van de ruiter. Ten eerste voert Achmea aan dat [eiser] op de datum van het ongeval niet bij Achmea verzekerd was. Dit heeft volgens Achmea tot gevolg dat niet wordt toegekomen aan de vraag of sprake is van een verzekerd voorval (art. 6.2.1. polisvoorwaarden, r.o. 2.3). Deze redenering is te kort door de bocht. Artikel 6.2.1. van de polisvoorwaarden bepaalt namelijk dat – onder voorwaarden – dekking mogelijk is voor schadevoorvallen voor de ingangsdatum van de verzekering. Kort gezegd is dekking mogelijk voor schade van derden als de
aanspraakvoor het eerst tegen de verzekerde is ingesteld tijdens de looptijd van de verzekering en de
aanspraakrespectievelijk
omstandigheidvoor de ingangsdatum van de verzekering bij de verzekerde niet bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn. Het verweer van Achmea dat geen dekking wordt verleend alleen omdat het ongeval in 2008 heeft plaatsgevonden, slaagt daarom niet. Tenzij een van de andere verweren van Achmea slaagt, zal daarom beoordeeld moeten worden of sprake is van een verzekerd voorval in de zin van artikel 6.2.1 van de polisvoorwaarden. De rechtbank gaat eerst in op de overige verweren van Achmea.
4.2.
Achmea beroept zich op artikel 10 van de polisvoorwaarden, op grond waarvan de verzekering niet van kracht is ten aanzien van een
gebeurtenisdie bij het aangaan van de verzekering bij de verzekerde bekend was (zie r.o. 2.6). Het artikel is zowel van toepassing op de aansprakelijkheidsverzekering (hoofdstuk 6) als de rechtsbijstandverzekering (hoofdstuk 7). Achmea betoogt dat [eiser] bij het aangaan van de verzekering bekend was met het ongeval van de ruiter, zodat de verzekering ten aanzien van dat ongeval niet van toepassing is. Het standpunt van de [eiser] is dat de
gebeurtenisdie wordt bedoeld in artikel 10 van de polisvoorwaarden, de gebeurtenis is die leidt tot de schadelijke gevolgen waartegen de verzekering dekking biedt. Volgens [eiser] was haar bij het aangaan van verzekering niet bekend dat een dergelijke gebeurtenis zich had voorgedaan of zou voordoen, omdat zij pas in 2016 voor het eerst aansprakelijk is gesteld voor het ongeval van de ruiter.
4.3.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke uitleg aan artikel 10 van de polisvoorwaarden moet worden gegeven. Op basis van dit artikel is er wel dekking voor gebeurtenissen waarvan het onzeker was dat deze zich hadden voorgedaan of zouden voordoen, maar niet voor gebeurtenissen die op het moment van het aangaan van de verzekering bekend waren bij de verzekerde. Nu niet in geschil is dat over dit artikel tussen partijen niet is onderhandeld, is de uitleg met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (vgl. Hoge Raad 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, Chubb/Dagenstaed).
4.4.
Een gebeurtenis is volgens de begripsomschrijving in de polisvoorwaarden: “
Eén schadevoorval of een reeks met elkaar verband houdende schadevoorvallen die dezelfde schadeoorzaak hebben.”. De schade waarvan [eiser] vergoeding vordert, vloeit voort uit de aansprakelijkstelling door de ruiter voor diens, als gevolg van de val in 2008, geleden schade. Als de ruiter [eiser] niet had aangesproken tot vergoeding van diens schade, dan had [eiser] (ook) geen schade gehad en geen beroep op haar verzekering gedaan. Daarbij komt dat een kenmerkend aspect van een verzekeringsovereenkomst is dat bij het aangaan daarvan onzeker is of en tot welk bedrag door de verzekeraar een uitkering zal moeten worden gedaan (art. 7:925 BW). Ook schrijft een senior acceptant van Achmea over inloopdekking: “
wij geven alleen inloop dekking af voor schades die gemeld worden waarvan verzekerden niet op de hoogte zijn / waren bij het afsluiten van een aansprakelijkheidsverzekering” (productie 4 van Achmea). Gelet op voorgaande factoren gaat het er om of [eiser] bekend was met de schade van de ruiter en dat zij daarvoor mogelijk aansprakelijk gesteld zou worden. Achmea kan niet gevolgd worden in haar stelling dat zij geen dekking hoeft te verlenen omdat [eiser] bekend was met het ongeval.
4.5.
Beoordeeld moet daarom worden of [eiser] bekend was met de schade van de ruiter en dat zij daar mogelijk aansprakelijk voor zou worden gehouden. [eiser] betwist dat dit het geval is. Dat heeft [eiser] als volgt toegelicht. Volgens [eiser] leek het op het moment van de val op 16 januari 2008 te gaan om een geneesbare breuk. Er is een ambulance gebeld. De ruiter is vervolgens in het ziekenhuis geopereerd. Na de operatie heeft [eiser] de ouders van de ruiter gesproken en te horen heeft gekregen dat de operatie goed was gelukt. Daarna heeft [eiser] tot 2016 niets meer van de ruiter gehoord, aldus [eiser] . Daarom is [eiser] ervan uit gegaan dat de botbreuk goed was hersteld. [eiser] stelt dat ook de ziektekostenverzekeraar van de ruiter zich nooit bij haar heeft gemeld om kosten te verhalen. Als [eiser] eerder was aangesproken door de ouders of de ziektekostenverzekeraar van de ruiter, zou [eiser] dat hebben gemeld bij haar toenmalige verzekeraar.
4.6.
Achmea betoogt dat [eiser] wist dat de ruiter ernstig letsel had opgelopen bij de val van de pony. Achmea wijst op het verslag van de operatie, waaruit volgt dat de slagader in de bovenarm was gerupteerd en een zenuw die aan de binnenzijde van de bovenarm loopt, was beschadigd. In het verslag staat ook dat de ruiter over vijf tot zes maanden opnieuw geopereerd zal moeten worden. Achmea acht het ongeloofwaardig dat de ouders van de ruiter slechts tegen [eiser] zouden hebben gezegd dat de operatie goed was gelukt. Ook blijkt uit het verzoekschrift dat de ruiter heeft ingediend in haar procedure tegen [eiser] (r.o. 2.9) dat een afgevaardigde van de manege haar in het ziekenhuis heeft bezocht. Achmea gaat ervan uit dat de ouders van de ruiter die afgevaardigde op de hoogte hebben gesteld van hetgeen tijdens de operatie werd ontdekt. Uit het verzoekschrift van de ruiter blijkt verder dat een getuige heeft verklaard dat de ruiter “
op de grond lag met een mega gat in haar arm”.
4.7.
De stelling van Achmea dat [eiser] wist van de ernst van de schade van de ruiter en dat zij dus rekening had moeten houden met een aansprakelijkstelling, kan niet worden gevolgd. Achmea baseert dit met name op de ernst van het letsel welke volgt uit het operatieverslag. [eiser] heeft echter onbetwist aangevoerd dat zij de medische stukken pas in de deelgeschilprocedure onder ogen heeft gekregen. Dat tijdens de operatie is gebleken dat er een slagader en zenuw (ernstig) beschadigd waren, betekent nog niet dat dit ook voor [eiser] ten tijde van het ongeval duidelijk had moeten zijn. Ter zitting heeft de eigenaresse van [eiser] , die na het ongeval ter plaatste kwam, verklaard dat de ruiter stil op de grond lag maar aanspreekbaar was. Er was niet veel bloed zichtbaar, de kleding was iets vochtig. Vervolgens is de ruiter meegenomen door de ambulance. Op basis van deze omstandigheden was er naar het oordeel van de rechtbank geen reden om ernstig letsel te verwachten. [eiser] ontkracht hiermee de getuigenverklaring dat de ruiter op de grond lag “
met een mega gat in haar arm”. Ook betwist [eiser] dat een afgevaardigde van de manage de ruiter in het ziekenhuis heeft bezocht. Dat zal iemand van de rijvereniging zijn geweest, aldus [eiser] ter zitting. Alles overziend heeft Achmea aan haar stelling dat [eiser] wist van de ernst van het letsel met name haar eigen opvatting ten grondslag gelegd dat een andere conclusie ongeloofwaardig is. Concrete aanwijzingen daarvoor heeft zij echter niet. Bovendien heeft Achmea niet duidelijk gemaakt waarom [eiser] , ook als ervan wordt uitgegaan dat zij wist dat niet slechts sprake was een eenvoudige breuk, had moeten verwachten dat zij aansprakelijk gesteld zou worden, aangezien [eiser] heeft aangevoerd dat ook de ziektekostenverzekeraar van de ruiter zich niet bij haar gemeld heeft na de operatie. De rechtbank ziet bovendien niet in waarom [eiser] het niet bij haar toenmalige verzekeraar zou hebben gemeld als zij was aangesproken voor de schade van de ruiter. Bij deze stand van zaken heeft Achmea in het licht van het verweer van [eiser] niet voldaan aan haar stelplicht, zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen. Het beroep van Achmea op de uitsluiting in artikel 10 van de polisvoorwaarden faalt.
4.8.
Achmea betoogt verder dat [eiser] de mededelingsplicht van artikel 7:928 BW heeft geschonden door het ongeval van de ruiter voorafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst niet te melden. Achmea stelt dat [eiser] dit ongeval had moeten melden in het antwoord op de vraag “
Heeft u verder iets mee te delen omtrent de te verzekeren risico’s, de belanghebbende personen of uzelf, dat voor het beoordelen van deze aanvraag van belang kan zijn?
.
4.9.
Op grond van artikel 7:928 BW is de verzekeringnemer verplicht voor het sluiten van een verzekeringsovereenkomst aan de verzekeraar alle feiten mee te delen die hij kende of behoort te kennen en waarvan de verzekeringnemer weet of behoort te begrijpen dat daarvan de beslissing van de verzekeraar afhangt of kan afhangen of, en zo ja, op welke voorwaarden, hij de verzekering zal willen sluiten.
4.10.
[eiser] voert aan dat bij het aanvragen van de verzekering in 2011 niet door Achmea is gevraagd naar alle ongevallen van de laatste jaren. Er is slechts een standaard vragenlijst aan haar voorgelegd die bij iedere verzekering moet worden ingevuld. Voor [eiser] was er geen aanleiding om bij de bedoelde vraag het ongeval uit 2008 te melden.
4.11.
De rechtbank oordeelt als volgt. Door in de vragenlijst niet te vragen naar ongevallen die niet hebben geleid tot een aansprakelijkstelling, heeft Achmea de suggestie gewekt dat deze ongevallen voor haar niet van belang zijn. De toevoeging van de algemene vraag neemt die suggestie niet weg. Ter zitting heeft Achmea ook toegelicht dat zij bij maneges alleen geclaimde schades opvraagt, maar niet de ongevallenmap die veel maneges bijhouden. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de mededelingsplicht in de zin van artikel 7:928 lid 1 BW, omdat het niet voor [eiser] kenbaar was dat Achmea had willen weten van het ongeval in 2008.
4.12.
Achmea onderbouwt haar standpunt dat zij geen dekking hoeft te verlenen daarnaast met een beroep op artikel 9.1.1. van de polisvoorwaarden, waarin is opgenomen dat het recht om een beroep op de verzekering te doen drie jaar nadat een gebeurtenis heeft plaatsgevonden, vervalt. Achmea kan echter geen beroep doen op deze vervaltermijn, omdat niet ten nadele van de verzekeringnemer mag worden afgeweken van de regeling van artikel 7:942 BW, welke regeling inhoudt dat een rechtsvordering tegen de verzekeraar tot het doen van een uitkering verjaart door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop de tot uitkering gerechtigde met de opeisbaarheid daarvan bekend is geworden. [eiser] heeft dan ook terecht een beroep gedaan op de vernietigbaarheid van deze bepaling. Dat betekent dat de regeling van art. 7:942 BW geldt en de vraag moet worden beantwoord op welk moment [eiser] met de opeisbaarheid van haar rechtsvordering tegen Achmea bekend is geworden. In dat kader is van belang dat de verzekering ziet op (bedrijfs)aansprakelijkheid. [eiser] is dus verzekerd voor aansprakelijkheid voor door derden geleden schade als gevolg van een aanspraak (zie de tekst van art. 6.2.1., r.o. 2.3). Een “
aanspraak” is blijkens de begripsomschrijving: “
uitsluitend een tegen de verzekerde schriftelijk ingestelde vordering, waarbij degene die haar instelt uitdrukkelijk aanspraak maakt op vergoeding van schade(…)”. Derhalve kan zolang [eiser] niet is aangesproken door de ruiter nog geen sprake zijn van een opeisbare vordering van haar op Achmea. Achmea heeft op zichzelf niet weersproken dat [eiser] pas voor het eerst op 1 september 2016 een aansprakelijkstelling van de ruiter heeft ontvangen. Vast staat dat [eiser] dit op 10 november 2016 en daarmee dus tijdig bij Achmea heeft gemeld.
4.13.
Nu geen van hiervoor besproken verweren van Achmea slaagt, wordt toegekomen aan de beoordeling of sprake is van een gedekt evenement in de zin van artikel 6.2.1. van de polisvoorwaarden. Zoals overwogen onder r.o. 4.1 staat in dat artikel dat de aansprakelijkheid van verzekerde voor de schade van derden is verzekerd mits;
1) de
aanspraakvoor het eerst tegen de verzekerde is ingesteld tijdens de looptijd van de verzekering en;
2) de
aanspraakrespectievelijk
omstandigheidvoor de ingangsdatum van de verzekering bij de verzekerde niet bekend was of redelijkerwijs had kunnen zijn. Achmea betoogt dat niet is voldaan aan de tweede voorwaarde.
Niet in geschil is dat [eiser] pas voor het eerst op 1 september 2016 een aansprakelijkstelling van de ruiter heeft ontvangen. Aan de eerste voorwaarde is daarom voldaan. Een omstandigheid is volgens de begripsomschrijving: “
Een handelen of nalaten waardoor schade kan ontstaan, waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat deze zal leiden tot een (gedekte) aanspraak(…)”. Mede gelet op hetgeen dat is overwogen onder r.o. 4.7, had [eiser] niet hoeven verwachten dat het ongeval in 2008 zou leiden tot een gedekte aanspraak. In geval van een manege, waar vaker kinderen van paarden vallen, hoeft men niet bij iedere val aansprakelijkheid te verwachten. Dat betekent dat ook aan de tweede voorwaarde is voldaan. Dat betekent dat Achmea de schade van de ruiter waarvoor [eiser] aansprakelijk is, moet vergoeden. Gesteld en niet betwist is dat de kosten van de schaderegeling, waaronder de proceskosten en advocaatkosten in de procedure tegen de ruiter, op grond van art. 9.1.1. (r.o. 2.5) van de polisvoorwaarden voor rekening van Achmea komen en dat [eiser] tevens een rechtsbijstandsverzekering heeft onder de ToplandLandbouwPolis (art. 7.3, r.o. 2.4).
Voor de vorderingen van [eiser] betekent dit dat de vorderingen onder A. B. en C, toewijsbaar zijn.
4.14.
[eiser] vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Deze vordering zal worden afgewezen. [eiser] heeft, mede gelet op de betwisting door Achmea, nagelaten een voldoende gespecificeerde omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. Zij hebben ook niet gespecificeerd tot welk bedrag zij buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt, zodat niet kan worden beoordeeld of de gestelde kosten redelijk zijn en in redelijkheid gemaakt zijn. De kosten waarvan [eiser] vergoeding vordert, moeten worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.15.
Achmea is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
112,37
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2 punten × € 614,00)
Totaal
2.028,37

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt Achmea dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidspolis die [eiser] bij haar heeft onder de ToplandLandbouwPolis en dientengevolge de schaderegeling met het slachtoffer mevrouw [naam 1] over te nemen,
5.2.
veroordeelt Achmea dekking te verlenen onder de aansprakelijkheidspolis die [eiser] bij haar heeft en dientengevolge de door [eiser] aan het slachtoffer mevrouw [naam 1] betaalde bedragen aan [eiser] te betalen,
5.3.
veroordeelt Achmea dekking te verlenen onder de rechtsbijstandspolis die [eiser] bij haar heeft onder de ToplandLandbouwPolis en dientengevolge de door [eiser] gemaakte kosten van de gevoerde en nog te voeren procedures tegen het slachtoffer [naam 1] aan [eiser] te vergoeden waaronder advocaatkosten (zowel in rechte als buitengerechtelijke) de griffierechten en de proceskostenveroordelingen,
5.4.
veroordeelt Achmea in de proceskosten van € 2.028,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Achmea niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
ES/FB