In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 20 november 2024, hebben eisers, bestaande uit twee eiseressen, een kort geding aangespannen tegen de curator van het failliete bedrijf [bedrijf 1]. De eisers vorderden de curator te veroordelen om mee te werken aan de verkoop van twee onroerende zaken, kadastraal bekend als [perceel 1] en [perceel 2]. De curator had eerder de verkoop van [perceel 2] aan [naam 1] vernietigd op grond van de actio pauliana, waardoor de eisers geen hypotheekrecht op dit perceel konden claimen. De rechtbank oordeelde dat de eisers geen rechtsgrond hadden voor hun vordering en wees deze af. De eisers werden veroordeeld in de proceskosten van de curator, die in totaal € 1.934,00 bedroegen.
In reconventie vorderde de curator een verbod op de executoriale verkoop van de onroerende zaken door de eisers, wat de rechtbank toewijsde onder voorwaarden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de curator niet verplicht was om mee te werken aan de verkoop, gezien de belangen van de failliete boedel en de schuldeisers. De eisers werden verboden om de executie van [perceel 2] voort te zetten totdat er een onherroepelijk vonnis was dat de curator niet kon tegenwerpen dat de overdracht van [perceel 2] aan [naam 1] vernietigd was. De rechtbank legde een dwangsom op van € 10.000 per dag voor het geval de eisers niet aan deze veroordeling voldeden, tot een maximum van € 150.000.
De uitspraak benadrukt de rol van de curator in faillissementen en de bescherming van de belangen van de schuldeisers, evenals de voorwaarden waaronder executie van onroerende zaken kan plaatsvinden.