ECLI:NL:RBGEL:2024:8124

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
08.292428.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag bij asielzoekerscentrum in Winterswijk met mes

Op 21 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 28-jarige man, verdachte van poging doodslag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 november 2023 in Winterswijk, samen met een medeverdachte, het slachtoffer met een mes heeft gestoken. Het slachtoffer, die in een asielzoekerscentrum verbleef, raakte ernstig gewond en moest worden geopereerd vanwege een darmperforatie. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging doodslag, maar sprak de verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging moord. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit standpunt. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier jaar op, wat lager was dan de geëiste negen jaar door de officier van justitie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoon van de verdachte. De uitspraak benadrukt de onaanvaardbare inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en de gevolgen daarvan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 08.292428.23
Datum uitspraak : 21 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. J.G.D. Rutten, advocaat in Hilversum.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Winterswijk , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] , één of meermalen met één of meerdere mes(sen), althans enig(e) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)
- in en/of op het hoofd, althans het gelaat, althans nabij het oor en/of
- in en/of op de rug en/of buik en/of (rechter) flank en/of (rechter) bovenarm en/of (rechter) onderarm, althans in en/of op het bovenlichaam en/of
- in en/of op het (linker) bovenbeen
althans in en/of op het lichaam
heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 november 2023 te Winterswijk , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
voornoemde [slachtoffer] , één of meermalen met één of meerdere mes(sen), althans enig(e) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)
- in en/of op het hoofd, althans het gelaat, althans nabij het oor en/of
- in en/of op de rug en/of buik en/of (rechter) flank en/of (rechter) bovenarm en/of (rechter) onderarm, althans in en/of op het bovenlichaam en/of
- in en/of op het (linker) bovenbeen
althans in en/of op het lichaam
heeft/hebben gestoken en/of geprikt en/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging moord.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, vanwege schending van artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De verdediging heeft geen behoorlijke en effectieve mogelijkheid gehad om ten aanzien van hen het ondervragingsrecht uit te oefenen. [slachtoffer] is naar het buitenland gevlucht en [getuige] heeft bij de rechter-commissaris een volstrekt ongeloofwaardige verklaring afgelegd. Er zijn geen compenserende maatregelen geboden om de verklaring van [getuige] te kunnen toetsen op betrouwbaarheid. In het verlengde daarvan heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de aangifte van [slachtoffer] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat de verdediging [slachtoffer] niet heeft kunnen horen. Deze aangifte is
decisive,omdat de getuigenverklaring van [getuige] onbetrouwbaar is. De verdediging heeft onvoldoende effectieve compenserende maatregelen gehad om die aangifte te toetsen op betrouwbaarheid. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat de verklaringen van [getuige] en [slachtoffer] niet betrouwbaar zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 5 november 2023 in de gezamenlijke ruimte van het AZC was. Omstreeks 21:00 à 22:00 uur werd hij aangevallen. Hij zat in de woonkamer toen er twee personen binnenkwamen. Allebei de personen staken aangever. Eén iemand viel van links aan en de andere van rechts. De jongen met de tatoeages, met wie aangever eerder die dag naar de supermarkt was geweest, liep als eerste de gezamenlijke woonruimte in. Aangever werd eerst door de jongen met de tatoeages bij zijn oor gestoken. Aangever stond op en werd toen ook in zijn rug gestoken. De jongens hebben aangever in zijn rug, arm en overal gestoken. [2] Op 5 november 2023 om 21.00 uur kwam een verbalisant ter plaatse bij het asielzoekerscentrum aan de [adres 2] in Winterswijk en zag in de woonkamer een man in een plas bloed liggen. [3]
Uit de letselrapportage volgt dat aangever meerdere steekwonden/snijwonden heeft opgelopen, waaronder een snijwond achter het oor van ongeveer 8 centimeter, een steekwond op de overgang van de rug naar de nek van ongeveer 1,5 centimeter, een steekwond ter hoogte van de onderzijde van de ribbenboog van circa 3 centimeter, steekwonden op de rechterbovenarm, een snijwond ter hoogte van de elleboogknobbel en een steekwond op de zijkant van het linker dijbeen. Vermoedelijk staat de wond op de onderzijde van de ribbenboog in relatie tot het darmletsel waarvoor een operatie nodig was. Aangever had de dag nadat hij is binnengebracht in het ziekenhuis een plankharde buik, waarop is besloten om een kijkoperatie uit te voeren. Hier is vastgesteld dat er darminhoud in de vrije buikholte zat. Hierop werd besloten om de hele buik open te maken. Tijdens de operatie werd ontdekt dat er een gat in de dunne darm zat, waardoor de darminhoud naar buiten was gestroomd. Het gat is gehecht. Een darmperforatie kan, mits niet adequaat (operatief) behandeld, fataal aflopen. [4]
Op de camerabeelden van 5 november 2023 van de Lidl aan de Misterweg 23 te Winterswijk zijn drie jongemannen te zien. Verbalisant [verbalisant 1] herkende twee van de drie personen. De persoon links in beeld herkende verbalisant als het slachtoffer [slachtoffer] . De persoon rechts in beeld herkende verbalisant als verdachte [verdachte] . [5]
Getuige [getuige] heeft op 5 november 2023 verklaard dat hij met [slachtoffer] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer] ) in de gezamenlijke ruimte van het AZC was. Hij zag dat er twee mannen binnenkwamen. Degene die als eerste binnenkwam, stak [slachtoffer] direct in zijn nek en bij zijn oor. Getuige zag dat de tweede persoon die binnenkwam ook op [slachtoffer] begon in te steken. [slachtoffer] werd door deze persoon gestoken in de rug. Beide mannen zeiden niets. De eerste man die binnenkwam heet Mohaymen (de rechtbank begrijpt: verdachte). [6] Op 27 december 2023 heeft [getuige] verklaard dat een Irakese jongen binnenkwam en kort daarna een tweede Irakese jongen. [slachtoffer] werd direct aangevallen door een jongen met een mes. Er vond daaraan voorafgaand geen woordenwisseling plaats. Hij werd meteen gestoken bij zijn oor en in zijn rug. [7]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft op 6 november 2023 verklaard dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. [verdachte] heeft ook gestoken. [8] Op 16 mei 2024 heeft medeverdachte [medeverdachte] verklaard dat eerst [verdachte] (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) naar binnen ging en dat hij daarna naar binnen ging. [9]
Verdachte [verdachte] heeft op 8 november 2023 verklaard dat hij samen met [medeverdachte] het slachtoffer, [slachtoffer] , heeft gestoken. [10]
Schending van artikel 6 EVRM
Op 16 mei 2024 heeft de rechtbank het verzoek van de verdediging tot het horen van de getuige [getuige] toegewezen en de rechter-commissaris de opdracht gegeven om een laatste zoekslag te doen naar aangever/getuige [slachtoffer] , teneinde te trachten die alsnog te horen.
Getuige [getuige]
Op 22 augustus 2024 is [getuige] gehoord bij de rechter-commissaris. Hier heeft hij verklaard dat op een gegeven moment twee mensen naar binnen kwamen en deze het slachtoffer hebben gestoken. [verdachte] kwam binnen, zei iets tegen het slachtoffer en begon direct te steken. Korte tijd daarna kwam de tweede persoon binnen. Op nadere vragen geeft [getuige] aan dat hij het niet meer weet en/of verklaart hij anders dan bij de politie. Nadat [getuige] onder ede is gesteld, verklaart [getuige] dat hij dit heeft gedaan in de hoop dat de verdachten vrij zouden komen. Vervolgens verklaart hij dat wat hij bij de politie heeft verteld hetgeen is wat hij heeft gezien. Uiteindelijk heeft de verdediging besloten om te stoppen met het stellen van vragen.
De rechtbank beoordeelt de verklaring van [getuige] bij de rechter-commissaris op onderdelen als leugenachtig. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om [getuige] te ondervragen. De verdediging heeft immers de mogelijkheid gehad om [getuige] te horen. Dat hij gedurende het verhoor bij de rechter-commissaris anders is gaan verklaren, doet daaraan niet af. De rechtbank heeft bij haar oordeel ook betrokken dat [getuige] aan het begin van het verhoor en nadat hij onder ede is gesteld een verklaring heeft afgelegd die in lijn is met hetgeen hij op de avond van het incident ten overstaan van de politie heeft verklaard. Het verweer van de verdediging dat er sprake is van een schending van artikel 6 EVRM wordt op grond van het voorgaande verworpen.
De rechtbank acht de verklaringen die [getuige] bij de politie heeft afgelegd ook betrouwbaar. [getuige] heeft bij de politie consistent verklaard en ook voldoende gedetailleerd. Zo komen de verklaringen van [getuige] op belangrijke delen overeen met de verklaring van [slachtoffer] , de letselrapportage en ook met de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] dat eerst verdachte de kamer is binnengekomen en korte tijd daarna medeverdachte [medeverdachte] . Dat degene die als eerste binnenkwam [slachtoffer] bij, onder andere, zijn oor stak, zoals [getuige] heeft verklaard, komt eveneens overeen met hetgeen aangever daarover heeft verklaard.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verklaringen van [getuige] kunnen worden gebezigd voor bewijs.
Aangever [slachtoffer]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 22 augustus 2024 blijkt dat [slachtoffer] volgens de politie mogelijk naar Duitsland is vertrokken, maar dat er van hem geen adres in Duitsland bekend is. Hij staat gesignaleerd voor het uitreiken van een gerechtelijk schrijven. Het adres van [slachtoffer] kan dus niet worden achterhaald. Hierop heeft de rechter-commissaris het onderzoek gesloten.
De vraag rijst of deze beperking in het ondervragingsrecht van de verdediging ten aanzien van deze getuige een ontoelaatbare beperking van de verdedigingsrechten oplevert, ten gevolge waarvan niet meer kan worden gesproken van een eerlijk proces, indien de rechtbank deze verklaring voor het bewijs zou bezigen.
De rechtbank stelt voorop dat indien de verdediging geen behoorlijke en effectieve gelegenheid heeft om het door artikel 6 lid 3, onder d, EVRM gewaarborgde ondervragingsrecht uit te oefenen, een veroordeling van de verdachte desondanks in overeenstemming kan zijn met de eisen van een eerlijk proces als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM. Bepalend is daarvoor, zo komt in de rechtspraak van het EHRM naar voren, de uiteindelijke evaluatie van ‘
the overall fairness of the trial’.
Bij de wijze van beoordeling of, in gevallen waarin de verdediging niet een behoorlijke en effectieve mogelijkheid heeft gehad om het ondervragingsrecht uit te oefenen, het proces als geheel eerlijk is verlopen, is het volgende van belang:
( i) de reden dat het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend met betrekking tot een getuige van wie de verklaring voor het bewijs wordt gebruikt,
(ii) het gewicht van de verklaring van de getuige, binnen het geheel van de resultaten van het strafvorderlijke onderzoek, voor de bewezenverklaring van het feit, en
(iii) het bestaan van compenserende factoren, waaronder ook procedurele waarborgen, die compensatie bieden voor het ontbreken van een ondervragingsgelegenheid.
De reden dat deze getuige niet is gehoord, is dat deze onvindbaar is. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat deze binnen een aanvaardbare termijn kan worden gehoord. De rechtbank constateert daarbij dat voldoende inspanningen zijn getroost om de verblijfplaats van de getuige te achterhalen, maar dat hij desondanks onvindbaar is gebleven.
Ten aanzien van het gewicht van de getuigenverklaring en de aanwezigheid van compenserende factoren, geldt dat de bewezenverklaring niet volledig of in beslissende mate (‘
sole or decisive’) steunt op de betreffende getuigenverklaring. Uit het bovenstaande blijkt immers dat de verklaring van [slachtoffer] wordt ondersteund door de letselrapportage, de verklaring van [getuige] - waarover de rechtbank heeft geoordeeld dat deze kan worden gebezigd voor bewijs - en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zelf. Zij verklaren namelijk dat zij [slachtoffer] hebben gestoken. [medeverdachte] verklaart daarbij nog dat eerst [verdachte] naar binnen ging en hijzelf een korte tijd later volgde. Hiermee vindt de verklaring van [slachtoffer] voldoende steun in andere bewijsmiddelen. Gelet daarop komt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van [slachtoffer] voor het bewijs mag worden gebruikt en dat de procedure in zijn geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op een eerlijk proces.
De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] ook betrouwbaar, omdat deze wordt ondersteund door de letselrapportage, de verklaringen van [getuige] en de verklaring van die [medeverdachte] die hij heeft afgelegd op de zitting van 16 mei 2024.
Medeplegen
Uit de bovenstaande bewijsmiddelen volgt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Beiden hebben [slachtoffer] gestoken.
Opzet op de dood
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of verdachte opzet op de dood van [slachtoffer] had. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gestoken. Hierdoor heeft [slachtoffer] meerdere steekwonden opgelopen, waaronder in zijn buik en achter zijn oor. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden bewezen dat verdachte vol opzet had op de dood van het [slachtoffer] . Wel komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet. Verdachten hebben, door [slachtoffer] op meerdere plekken op zijn lichaam te steken, waaronder in het bijzonder zijn buik, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daardoor zou kunnen komen te overlijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik belangrijke en kwetsbare organen bevinden. Dat verdachten ook met enige kracht hebben gestoken, leidt de rechtbank af uit het feit dat er door de kleding van [slachtoffer] is gestoken en met voldoende diepte het lichaam in is gegaan om zijn dunne darm te raken, met als gevolg een darmperforatie.
Voorbedachte raad
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Uit het dossier volgt dat verdachte mogelijk op 5 november 2023 om ongeveer 17.40 uur twee messen heeft weggenomen bij de Lidl in Winterswijk . Om 18.17 hebben verdachte en medeverdachte [medeverdachte] elkaar ontmoet bij het Esso tankstation in Winterswijk . Vervolgens is op camerabeelden te zien dat zij beiden om 19.54 uur bij de intercom van het politiebureau stonden om aangifte te doen van diefstal van een telefoon, kennelijk voorafgegaan door een confrontatie buiten het AZC tussen verdachten enerzijds en aangever anderzijds. Om 20.47 uur kwam bij de politie de melding binnen dat iemand zichzelf had gestoken bij het AZC. Later bleek dat [slachtoffer] meerdere malen met een mes is gestoken door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van deze feiten en omstandigheden onvoldoende worden vastgesteld dat bij verdachte sprake was van een doelbewust plan om [slachtoffer] van het leven te beroven. Voor dat oordeel is tevens van belang dat de rechtbank er, anders dan de officier van justitie, niet van uitgaat dat verdachten direct gelijktijdig zijn binnengekomen, maar dat eerst verdachte en daarna medeverdachte [medeverdachte] is binnengekomen. Voor zover zou komen vast te staan dat verdachte eerder op die dag twee messen heeft weggenomen bij Lidl, maakt dat het oordeel niet anders. De rechtbank zal verdachte dan ook van het bestanddeel voorbedachte raad vrijspreken.
Conclusie
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander, namelijk met medeverdachte [medeverdachte] , schuldig heeft gemaakt aan poging doodslag.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 november 2023 te Winterswijk ,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleenter uitvoering van het door verdachte en
/ofzijn mededader
(s)voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten radevan het leven te beroven, voornoemde [slachtoffer] ,
één ofmeermalen met één of meerdere mes(sen),
althans enig(e) scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en)
-
in en/of op het hoofd, althans het gelaat, althansnabij het oor en
/of
- in en
/ofop de rug en
/ofbuik en
/of(rechter) flank en
/of(rechter) bovenarm en
/of(rechter) onderarm,
althans in en/of op het bovenlichaamen
/of
- in en/of op het (linker) bovenbeen
althans in en/of op het lichaam
heeft/hebben gestoken
en/of geprikten/of gesneden
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een beroep op noodweer niet kan worden uitgesloten, gelet op de geconstateerde verwondingen bij verdachte en de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . De daarmee niet overeenstemmende verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] kunnen niet worden gebruikt om het beroep op noodweer te verwerpen. Verdachte moet dan ook worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweer moet worden verworpen, omdat de handelingen van verdachten, gewapend met messen, op een confrontatie waren gericht waarbij geweld niet zou worden geschuwd. Verdachte heeft als eerste fysiek geweld gebruikt tegen [slachtoffer] , namelijk het steken bij het oor.
De beoordeling door de rechtbank
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en [getuige] kunnen worden gebezigd voor het bewijs. Hieruit volgt dat eerst verdachte de woonkamer binnenkomt en direct [slachtoffer] steekt bij zijn oor. Korte tijd daarna komt ook medeverdachte [medeverdachte] de woonkamer binnen en hij heeft [slachtoffer] in ieder geval in zijn rug gestoken. Deze gedragingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden aangemerkt als verdedigend, maar moeten, naar de kern bezien, worden aangemerkt als aanvallend. Dit oordeel wordt niet anders wanneer wordt aangenomen dat [slachtoffer] een mes bij zich zou hebben gedragen waarmee [slachtoffer] letsel heeft toegebracht aan verdachte [verdachte] . Immers is gelet op de genoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk geworden dat [slachtoffer] met dat mes de aanval heeft gekozen in de richting van verdachten. Uit de bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte direct begon met steken toen hij de kamer binnenkwam. Er was dan ook geen sprake van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat vanwege het bepleitte ontslag van alle rechtsvervolging verdachte zo snel mogelijk in vrijheid moet worden gesteld.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met medeverdachte [medeverdachte] schuldig gemaakt aan een poging doodslag door het slachtoffer met messen op meerdere plekken te steken, waaronder in de buik, achter het oor en in de rug. Hierdoor is het slachtoffer ernstig gewond geraakt en heeft hij een operatie moeten ondergaan vanwege een darmperforatie. Dit alles vanwege een telefoon die het slachtoffer zou hebben gestolen van medeverdachte [medeverdachte] . Door dit handelen hebben verdachten een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft (blijvende) littekens overgehouden en zal hierdoor altijd herinnerd worden aan hetgeen is gebeurd. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen genomen. De rechtbank rekent verdachte dit zwaar aan.
Uit de justitiële documentatie van 15 augustus 2024 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt. Door een lichtere straf zou de ernst van het feit worden miskend. Bij het bepalen van de hoogte van de straf weegt de rechtbank mee dat verdachte ervoor heeft gekozen om voor eigen rechter te spelen en hierbij een steekwapen te gebruiken. De rechtbank heeft eveneens rekening gehouden met het feit dat verdachte, vanwege zijn verblijfsstatus, niet in aanmerking komt voor voorwaardelijke invrijheidstelling. Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar passend en geboden. Dit is een lagere straf dan is geëist door de officier van justitie. Dit verschil wordt verklaard door enerzijds een andere weging van de ernst en de omstandigheden van het feit en anderzijds doordat de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging moord;
 verklaart bewezen dat verdachte de (impliciet) subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag, vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) jarenen beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.J.I. Baauw (voorzitter), mr. M.M. Klaasen en mr. R.P.W. van de Meerakker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert en mr. D. van Doorn, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 november 2024.

Mr. Klaasen en mr. Van de Meerakker zijn buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202401301534.DOS, onderzoek Retort, gesloten op 13 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 173 en 174.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 154.
4.Letselrapportage, p. 464 t/m 481.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 226.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 185 en 186.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige] , p. 188 en 189.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 110 en 111.
9.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige kamer van 16 mei 2024 in de zaak van [medeverdachte] .
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , p. 53