ECLI:NL:RBGEL:2024:8106

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
1 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
443020
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting inbewaringstelling van wilsonbekwame betrokkene na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 1 november 2024 een beschikking gegeven inzake de voortzetting van de inbewaringstelling van een wilsonbekwame betrokkene, geboren in 1950. De rechtbank heeft op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) een machtiging verleend voor de duur van zes weken, na een eerdere afwijzing van een vergelijkend verzoek op 9 oktober 2024. De betrokkene verblijft in een accommodatie en is wilsonbekwaam ten aanzien van de zorg die zij thuis nodig heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene zichzelf overschat en niet in staat is om de gevolgen van haar thuissituatie te overzien. Er zijn zorgen over haar gezondheid, waaronder levensgevaar, ernstig lichamelijk letsel en verwaarlozing. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onmiddellijk dreigend ernstig nadeel is en dat de voortzetting van de inbewaringstelling noodzakelijk is om dit te voorkomen. De rechtbank heeft de termijn van de machtiging vastgesteld tot en met 13 december 2024, waarbij ook de mogelijkheid van een herbeoordeling van de thuissituatie is meegenomen. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Arnhem
Zaaknummer: C/05/443020 / FA RK 24-3553
Datum uitspraak: 1 november 2024
beschikking voortzetting inbewaringstelling
op het verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1950,
hierna te noemen betrokkene,
verblijvende bij [accommodatie] in [plaats] ,
advocaat mr. M.A. Smits in Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op grond van een beslissing van de burgemeester van West Maas en Waal van 29 oktober 2024 verblijft betrokkene met een inbewaringstelling bij [accommodatie] .
1.2.
De rechtbank heeft op 30 oktober 2024 het verzoekschrift met bijlagen ontvangen. Daarin verzoekt het CIZ de rechtbank een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken te verlenen.
1.3.
De advocaat van betrokkene heeft op 1 november 2024 een verweerschrift met bijlagen ingediend.
1.4.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
1 november 2024. Daarbij zijn gehoord:
  • betrokkene, bijgestaan door haar advocaat;
  • dhr. [naam] , als aios ouderengeneeskunde verbonden aan [accommodatie]
  • mw. [naam] , als verzorgende verbonden aan [accommodatie]

2.De beoordeling

2.1.
De rechtbank verleent de gevraagde machtiging voor de duur van zes weken. Zij legt hierna uit waarom zij deze beslissing neemt.
2.2.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat zij op 9 oktober 2024 een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling heeft afgewezen. Betrokkene heeft de kans gekregen om hulp in de thuissituatie te accepteren. Betrokkene is op 15 oktober 2024 zonder nazorg terug naar huis gegaan. Uiteindelijk heeft zij de politie gebeld nadat zij gevallen was en niet meer op kon staan. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel een nieuw verzoek gedaan kan worden op basis van gebeurtenissen die na 9 oktober 2024 hebben plaatsgevonden die dat rechtvaardigen.
2.3.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat er ten aanzien van betrokkene sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel, gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op:
- levensgevaar;
- ernstig lichamelijk letsel;
- ernstige psychische schade;
- ernstige verwaarlozing;
- maatschappelijke teloorgang.
2.4.
Betrokkene is in de afgelopen paar jaar meermaals (deels vrijwillig) opgenomen geweest. Telkens gaat het na opname beter met haar, maar na thuiskomst blijkt het ook vrij snel weer slechter te gaan, zo ook nadat betrokkene op 15 oktober 2024 thuis kwam. Er zijn zorgen over het eten en drinken van betrokkene, de hygiëne in de woning, doorligplekken, wondjes, alcoholgebruik en valgevaar. De wonden van betrokkene zijn tijdens haar verblijf in de instelling goed verzorgd, maar zodra zij er alleen voor staat lijkt zij niet in te zien hoe zij hiermee om moet gaan. Het is moeilijk om hierover met betrokkene in gesprek te gaan, omdat zij er lichtvaardig over denkt of eroverheen praat. De verpleging ziet dat betrokkene veel zorg nodig heeft. Betrokkene heeft tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat dit niet het geval is en dat zij deze zorg alleen maar accepteert omdat ze nu tegen haar zin is opgenomen. Zij heeft zo de pest in dat de verpleging dan maar voor haar moet zorgen, terwijl dit in wezen niet nodig is. Het vermoeden is echter dat betrokkene deze houding aanneemt om te verhullen dat de zelfzorg haar niet meer lukt. De advocaat van betrokkene heeft uitdrukkelijk betwist dat de woning bevuild was; volgens betrokkene zelf was deze hooguit stoffig. Dit is echter niet het enige (en ook niet het belangrijkste) gevaar. Gelet op de hoeveelheid zorgen die er zijn, is de rechtbank van oordeel dat er op de andere hiervoor genoemde zorgpunten sprake is van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel.
2.5.
Vermoed wordt dat het ernstige nadeel wordt veroorzaakt door gedrag dat voortvloeit uit een psychogeriatrische aandoening. Uit de medische verklaring blijkt dat de belangrijkste vermoede diagnose Korsakov is. De diagnostiek is atypisch, maar wijst toch op Korsakov. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de medische verklaring, te meer omdat de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling heeft toegelicht dat er een MRI-scan heeft plaatsgevonden waaruit volgt dat er sprake is van vaatschade en schade in hersendelen (wat duidt op een mengbeeld van Korsakov en vasculaire dementie).
2.6.
Het ernstige nadeel is zodanig onmiddellijk dreigend dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht. Dat de huidige accommodatie na de afwijzing van de inbewaringstelling te weinig heeft geregeld voor de thuissituatie kan op zich geen reden voor (her)opname zijn, maar de feitelijke situatie is wel dat er thuis onvoldoende zorg is.
2.7.
Voortzetting van de inbewaringstelling is noodzakelijk en geschikt om het onmiddellijk dreigende ernstige nadeel te voorkomen of af te wenden. Betrokkene verzet zich hiertegen. Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij terug wil naar haar woning.
2.8.
Er zijn geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben. Gezien de medische verklaring is betrokkene wilsonbekwaam ten aanzien van de beslissing welke zorg zij nodig heeft thuis en zij lijkt de gevolgen in de thuissituatie niet te overzien. Betrokkene overschat zichzelf, juist als gevolg van haar stoornis. Zij heeft op dit moment meer zorg nodig dan haar in de thuissituatie geboden kan worden. Zo zijn de Wmo-voorzieningen (traplift, een alarmknop, huishoudelijke hulp, vervoersvoorziening lokaal) beëindigd. Betrokkene heeft zelf wel enige zorg geregeld, maar doordat zij niet overziet wat zij nodig heeft, is dat niet voldoende. Dat volgt al uit het feit dat zij volgens de verzorgende in de twee weken thuis weer zichtbaar achteruit is gegaan. Binnen de zorginstelling kan haar basale zelfzorg, zoals eten en drinken, worden aangeboden en krijgt zij ondersteuning bij haar persoonlijke verzorging, waaronder de verzorging van haar doorligplekken en wondjes.
2.9.
Hoewel de rechtbank het betrokkene gunt dat opnieuw bekeken wordt of zij met meer ondersteuning terug naar huis kan, ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding om de machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling in duur te bekorten. Het is nodig dat de komende periode goed wordt onderzocht of het verantwoord is om betrokkene naar huis te laten gaan en wat hiervoor ingezet moet worden. Dit kost tijd, voor zover het al haalbaar is, waarbij ook meeweegt dat de broer van betrokkene zich heeft teruggetrokken. De rechtbank vindt daarom een termijn van zes weken passend.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor:
[betrokkene] ,geboren op [geboortedatum] 1950;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 13 december 2024.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2024 door mr. R.A. Eskes, rechter, in aanwezigheid van J.H. van den Brink, griffier en op schrift gesteld op 5 november 2024.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel cassatie open.