ECLI:NL:RBGEL:2024:8098

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
21 november 2024
Zaaknummer
05/175706-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en vernieling door verdachte in Elst

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en vernieling. De zaak vond plaats in Zutphen, waar de verdachte werd aangeklaagd door de officier van justitie voor meerdere feiten die zich op 10 januari 2024 in Elst, gemeente Overbetuwe, zouden hebben voorgedaan. De tenlastelegging omvatte onder andere het mishandelen van [slachtoffer 1] door haar te duwen en aan de haren te trekken, het openbaar maken van een afbeelding van seksuele aard van [slachtoffer 1], en het opzettelijk vernielen van goederen die toebehoorden aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens de zitting heeft de raadsvrouw van de verdachte vrijspraak bepleit voor alle feiten, onderbouwd met argumenten over het gebrek aan bewijs en de omstandigheden rondom de aangiften.

De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokkenen en getuigen zorgvuldig gewogen. Voor feit 1, de mishandeling, heeft de rechtbank geoordeeld dat er voldoende bewijs was dat de verdachte [slachtoffer 1] daadwerkelijk heeft mishandeld. De rechtbank achtte de verklaringen van [slachtoffer 1] en getuige [slachtoffer 2] overtuigend. Voor feit 2 kon de rechtbank echter niet vaststellen of de openbaar gemaakte foto daadwerkelijk als seksuele afbeelding kon worden gekwalificeerd, waardoor de verdachte voor dit feit werd vrijgesproken. Evenzo werd de verdachte vrijgesproken van de feiten 3 en 4, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij de telefoon van [slachtoffer 1] had vernield en dat hij de auto van [slachtoffer 2] had beschadigd.

De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een geldboete van € 750,-- voor de bewezenverklaarde mishandeling en vernieling van de auto van [slachtoffer 2]. Daarnaast is de benadeelde partij [slachtoffer 1] gedeeltelijk in haar vordering tot schadevergoeding ontvangen, met een toewijzing van € 250,-- aan smartengeld. De rechtbank heeft rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte en de aard van de feiten bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/175706-24
Datum uitspraak : 19 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. M.J.R. Roethof, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meerdere malen te duwen en/of aan de haren te trekken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe, van een persoon, [slachtoffer 1] ,
een afbeelding van seksuele aard, te weten een foto, waarop deze [slachtoffer 1] vrijwel naakt te zien is, openbaar heeft gemaakt, terwijl hij, verdachte, wist dat die openbaarmaking voor die persoon nadelig kon zijn;
( art 139h lid 2 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht )
3
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe opzettelijk en wederrechtelijk een telefoon, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
4
hij op of omstreeks 10 januari 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt
( art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle hem ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1. Verdachte ontkent het feit te hebben gepleegd. Er is wel onenigheid geweest tussen verdachte en aangeefster, maar er is geen sprake geweest van fysiek geweld. De moeder van verdachte, die volgens aangeefster deels getuige zou zijn geweest van het door haar gestelde geweld, is niet gehoord. Bovendien zijn in het dossier geen medische stukken opgenomen die de door aangeefster gestelde toedracht onderbouwen. Hetgeen getuige [slachtoffer 2] heeft waargenomen, namelijk dat aangeefster aan het huilen was en overstuur was, acht de verdediging niet voldoende. Het sluit niet uit dat aangeefster overstuur was omdat verdachte haar confronteerde met een door haarzelf verzonden foto.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 2. Uit het dossier blijkt niet of de openbaar gemaakte foto een afbeelding van seksuele aard is, als bedoeld in artikel 139h lid2 onder b van het Wetboek van Strafrecht. Ook blijkt niet dat aangeefster herkenbaar in beeld is waardoor het compromitterend voor haar zou zijn. Ook kan niet vastgesteld worden dat verdachte degene is geweest die de afbeelding openbaar heeft gemaakt.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 3. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs hoe de schade aan de telefoon is ontstaan en of er een bewijsbare relatie is tussen de schade en eventueel handelen door verdachte.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 4. Anders dan de aangifte is er geen bewijs dat er schade is veroorzaakt aan de auto. Het dossier bevat geen foto’s of ander bewijsmateriaal waaruit dit zou kunnen blijken.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 10 januari 2024 bij verdachte was. Tijdens de ruzie die ontstond, trok verdachte aan haar lange loshangende haren en gooide hij haar aan die haren door de slaapkamer. Zij kwam op bed terecht en viel met haar achterhoofd en rug tegen de muur aan. Zij was heel bang en is opgestaan. Vervolgens zag en voelde zij dat verdachte haar nogmaals hard aan haar haren trok. Zij voelde veel pijn aan haar hoofd. Zij was in paniek, is weggerend en heeft op straat keihard geschreeuwd dat zij hulp nodig had. Zij is naar een geparkeerde auto gerend waar iemand in zat en is daar ingestapt. [2]
Verdachte heeft verklaard dat aangeefster en hij onenigheid hadden, dat aangeefster op dat moment hoog in haar emotie zat en riep dat ze weg wilde. [3]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij op woensdag 10 januari 2024 in haar auto zat. Net voordat zij wilde wegrijden, klopte er een meisje op het raam aan de passagierszijde. Het meisje was aan het huilen en was erg overstuur. Het meisje vroeg aan haar of zij 112 wilde bellen, want het meisje zei dat zij zojuist was mishandeld. Zij heeft het meisje laten instappen. Toen het meisje in de auto zat hoorde zij haar zeggen dat zij was mishandeld door haar vriend. Later hoorde zij dat het meisje " [slachtoffer 2] " heette. [4]
Uit deze bewijsmiddelen blijkt dat er een ruzie/onenigheid is geweest tussen verdachte en aangeefster. De verklaring van de getuige van hetgeen zij kort na het voorgevallene heeft gehoord en waargenomen, steunt de rechtbank in de overtuiging dat verdachte aangeefster zoals zij heeft verklaard tijdens die ruzie heeft mishandeld door haar meerdere keren te duwen en aan de haren te trekken. De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank kan aan de hand van de inhoud van het dossier niet vaststellen of de in de tenlastelegging bedoelde foto inderdaad een foto betreft als bedoeld in artikel 139h lid 2 ahf/ond b van het Wetboek van Strafrecht. In het dossier bevindt zich geen processtuk waaruit dit blijkt.
Reeds hierom kan het ten tenlastegelegde niet worden bewezen.
Verdachte zal voor dit feit vrijgesproken worden.
Feiten 3 en 4
Verdachte heeft ontkend dat hij de telefoon van aangeefster [slachtoffer 1] tegen een wegrijdende auto heeft gegooid. Hetgeen waarmee hij gooide betrof volgens verdachte zijn eigen telefoon. [5]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat de persoon een onbekend voorwerp haar kant op gooide en dat zij vervolgens een harde klap hoorde aan de passagierszijde van haar auto. Later zag zij een flinke deuk in de deur aan de passagierszijde zitten. [6]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een voorwerp tegen de auto van [slachtoffer 2] heeft gegooid waardoor deze auto is beschadigd, zoals onder feit 4 ten laste is gelegd.
Er is echter onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat het de telefoon van aangeefster was die verdachte tegen de auto aangooide en dus evenmin dat haar telefoon daardoor is beschadigd. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 3 ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij op
of omstreeks10 januari 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meerdere malen te duwen en
/ofaan de haren te trekken;
4
hij op
of omstreeks10 januari 2024 te Elst, gemeente Overbetuwe opzettelijk en wederrechtelijk een auto,
in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 2] ,
in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft
vernield,beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
mishandeling;
feit 4:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor alle hem ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken waarvan 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met daaraan verbonden de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden meldplicht, meewerken aan diagnostiek en zo nodig ambulante behandeling en/of begeleiding;
- een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat verdachte zich gedurende een periode van 5 jaar dient te onthouden van contact met [slachtoffer 1] ; dat het verdachte verboden is om te komen op het adres [adres 2] te [plaats] en de directe omgeving daarvan, zulks voor een periode van 5 jaar, met dien verstande dat voor elke overtreding van de maatregel vervangende hechtenis van één week kan worden tenuitvoergelegd, met als maximum in totaal 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezen verklaring mocht komen,
verdachte ten aanzien van feit 4 schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Verdachte is met aangeefster een schadevergoeding overeengekomen en heeft het hele bedrag inmiddels betaald. Voor de overige feiten – indien bewezen - heeft de raadsvrouw verzocht
rekening te houden met het taakstrafverbod en het feit dat de reclassering onderschrijft dat een gevangenisstraf van invloed zal zijn op de recent door verdachte verkregen werkzaamheden. Verzocht wordt een eventuele straf te beperken tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Ook zou gedacht kunnen worden aan een taakstraf in combinatie met een gevangenisstraf, waarvan slechts één dag ten uitvoer wordt gelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zijn toenmalige - veel jongere - vriendin mishandeld door haar te duwen en aan de haren te trekken. Daarnaast heeft verdachte een auto beschadigd door een voorwerp hard tegen die auto te gooien. Verdachte is eerder met politie en justitie in aanraking geweest voor mishandeling en vernieling.
De rechtbank heeft er ook rekening gehouden dat zij minder en ook minder ernstige feiten bewezen heeft verklaard dan waarop de officier van justitie zijn eis heeft gebaseerd.
Alles overwegende zal de rechtbank verdachte voor de bewezenverklaarde feiten veroordelen tot een geldboete van € 750,--. Daarbij is ook rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feiten 1, 2 en 3 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 200,-- aan materiële schade en € 1.700,-- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij gelet op de bepleite vrijspraak niet-ontvankelijk verklaard dient te worden.
Indien de vernieling van de telefoon bewezen verklaard zou worden, kan het gevorderde bedrag van € 200,-- worden toegewezen. De gevorderde immateriële schade is bij bewezenverklaring slechts gedeeltelijk toewijsbaar. Uit de door de benadeelde aangehaalde uitspraken blijkt dat er een bedrag van € 300,-- zou zijn toegekend voor een mishandeling. Ten aanzien van feit 2 dient het bedrag gematigd te worden tot € 500,--. Hoewel is aangegeven dat er sprake zou zijn geweest van psychische gevolgen, blijkt niet dat deze dusdanig ernstig waren dat de hulp van deskundigen moest worden ingeschakeld. Subsidiair blijkt uit de door de benadeelde partij aangehaalde uitspraak dat een bedrag van € 1.000,-- zou zijn toegekend.
Overweging van de rechtbank
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld in het geval dat:
  • verdachte het oogmerk had het nadeel toe te brengen,
  • de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen,
  • de benadeelde partij in zijn eer of goede naam is geschaad, of
  • de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen één van de hiervoor genoemde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door dit feit heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 250,-- stellen. De rechtbank zal de benadeelde partij, mede gelet op de vrijspraak voor feit 2, voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 23, 24c, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een geldboete van € 750,--, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 15 dagen hechtenis;
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 250,-- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade/smartengeld.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. van Breevoort-de Bruin, voorzitter, mr. A.A.M. Bögemann en mr. J.S.W. Lucassen, rechters, in tegenwoordigheid van A.B.M. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 november 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-4024033511, gesloten op 28 februari 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 6
3.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p 23
4.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 10
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting
6.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 10