ECLI:NL:RBGEL:2024:8086

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
435538
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van verzekeringsuitkeringen wegens schending van informatieplicht en opzet tot misleiding

In deze zaak vordert Goudse Schadeverzekeringen N.V. (hierna: De Goudse) terugbetaling van verzekeringsuitkeringen van gedaagden, die gezamenlijk eigenaar zijn van een pand dat door brand is verwoest. De Goudse stelt dat de gedaagden hun informatieplicht hebben geschonden door niet te melden dat zij het pand hadden verkocht, terwijl zij eerder hadden aangegeven te willen herbouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden op 19 juni 2023 een koopovereenkomst met de gemeente hebben gesloten, maar dit niet tijdig aan De Goudse hebben gemeld. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden opzettelijk hebben geprobeerd De Goudse te misleiden om een hogere uitkering te verkrijgen dan waar zij recht op hadden. De rechtbank concludeert dat het recht op uitkering is vervallen op grond van artikel 7:941 lid 5 BW, omdat de gedaagden opzettelijk de informatieplicht hebben geschonden. De Goudse heeft recht op terugbetaling van de ontvangen uitkeringen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank wijst de vorderingen van De Goudse toe en legt de gedaagden de proceskosten op.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/435538 / HZ ZA 24-155
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
GOUDSE SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Gouda,
eiseres in conventie,
verweerster in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: De Goudse,
advocaat: mr. A.C. van der Salm,
tegen

1.[ged in conv/eis in reconv sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[ged in conv/eis in reconv sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in voorwaardelijke reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden in conv/eisers in reconv] en afzonderlijk van elkaar [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] ,
advocaat: mr. D.B. Dubach.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 oktober 2024
- de akte overlegging producties van De Goudse, ingediend bij bericht van 17 oktober 2024
- de mondelinge behandeling van 28 oktober 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] zijn op 24 januari 2022 gezamenlijk eigenaar geworden van het zalencentrum aan de [ adres zalencentrum] (hierna: het pand).
2.2.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] heeft voor het pand een bedrijfsgebouwenverzekering afgesloten bij De Goudse, op grond waarvan De Goudse vanaf 20 januari 2022 voorlopige dekking heeft verleend onder voorbehoud van onder meer technische inspectie binnen 6 maanden (productie 1 van De Goudse). Daarbij is uitgegaan van een verzekerde herbouwwaarde van € 750.000,00.
2.3.
Op 1 februari 2022 is het pand afgebrand.
2.4.
De Goudse heeft vervolgens onderzoek laten doen naar de oorzaak van de brand en naar de omvang van de schade. Op 31 augustus 2022 heeft [bedrijf 1] gerapporteerd dat de totale schade € 1.572.703,00 inclusief btw bedraagt en dat sprake is van onderverzekering (productie 5 van De Goudse).
2.5.
Bij brief van 14 september 2022 heeft [naam 5] , destijds advocaat van [gedaagden in conv/eisers in reconv] , aan De Goudse bericht dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] tot herbouw van het pand wil overgaan (productie 7 van De Goudse).
2.6.
Bij e-mailbericht van 7 oktober 2022 (productie 8 van De Goudse) heeft De Goudse aan [naam 5] bericht dat – rekening houdend met de onderverzekering – de totale vergoeding op basis van herbouw € 903.677,86 bedraagt en op basis van verkoopwaarde € 340.368,05. Daarbij is meegedeeld dat, in afwachting van de herbouw, eerst een bedrag van 50% zal worden vergoed, dat wordt berekend op een bedrag van € 351.838,94 gelet op een al eerder betaald voorschot van € 100.000,00. Daarbij is het volgende meegedeeld:
“De uitkering van 50% op basis van herbouw is € 111.370,80 hoger dan de uitkering op basis van verkoopwaarde. In het geval dat verzekerde toch niet gaat herbouwen en/of niet voldoet aan de in de Productvoorwaarden gestelde eisen hiervoor, dan heeft verzekerde alleen recht op uitkering op basis van verkoopwaarde. Mocht hier sprake van zijn, dan heeft verzekerde € 111.370,80 te veel ontvangen. Wij behouden ons dan ook het recht voor om in dat geval € 111.370,80 terug te vorderen.”
Op 7 oktober heeft De Goudse het bedrag van € 351.838,94 aan [gedaagden in conv/eisers in reconv] overgemaakt en daarnaast nog een (nagenoeg) gelijk bedrag, dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] na verzoek van De Goudse heeft terug betaald.
2.7.
Bij brief van 2 maart 2023 (productie 34 van De Goudse) heeft [de gemeente] (hierna: de gemeente) naar aanleiding van gesprekken in het half jaar daarvoor en het door [gedaagden in conv/eisers in reconv] ingediende ontwerp aan [ged in conv/eis in reconv sub 2] onder meer als volgt meegedeeld:
“(…)
Reacties en handtekeningen uit de buurt
(…) De buurt ziet graag dat er op de locatie geen partycentrum wordt teruggebouwd. Zeker niet in de omvang die het had. (…)
Herbouw
U gaf aan te willen herbouwen op de locatie. We hebben aangegeven dat het bestemmingsplan dit toelaat. Nadrukkelijk hebben wij daarbij opgemerkt dat bij herbouw uitgegaan moet worden van de dan geldende voorschriften.
(…)
Wij hebben opgemerkt te verwachten dat de voorschriften voor het aantal parkeerplaatsen een probleem gaan zijn omdat u grote feesten wilt geven waar veel bezoekers met de auto op af komen.
Andere locatie
U gaf aan dat u ook wel wilt herbouwen op een andere locatie in de gemeente (…) waar meer ruimte beschikbaar is en dat u hoopt dat de gemeente hierin meedenkt. We hebben gezegd op dit moment geen geschikte locaties te hebben en dat we er ook niet naar op zoek gaan.
(…)
Ik heb u voorgesteld om een deskundige over bouwen en ruimtelijke ordening in de arm te nemen die u kan begeleiden bij de planvorming voor herbouw op de locatie en om samen met deze deskundige een (voor)overleg aan te vragen bij de gemeente om te bepalen wat op de locatie de (on)mogelijkheden zijn.
(…)”
Op 21 maart 2023 heeft de Welstandsadviescommissie van de gemeente negatief geadviseerd over het ontwerp dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] had ingediend met als toelichting
“Meer architectonische kwaliteit en uitstraling is hier gewenst”.
2.8.
Op enig moment daarna is [gedaagden in conv/eisers in reconv] met de gemeente in gesprek geraakt over verkoop van de grond waarop het pand stond (hierna: de grond) aan de gemeente.
2.9.
Op 7 juni 2023 heeft [naam 5] aan De Goudse gemaild dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] voornemens is met de bouwwerkzaamheden conform een meegestuurd ontwerp verder te gaan. Hij heeft daarbij meegedeeld dat het, voordat de concrete herbouwactiviteiten gaan starten, wellicht nog zinvol is om met elkaar van gedachten te wisselen over het alternatief van een minnelijke regeling zonder verplichting van herbouw en dat hij daarover telefonisch contact zal opnemen (productie 10 van De Goudse).
2.10.
Op 16 juni 2023 heeft [naam 5] telefonisch contact opgenomen met de heer [naam 1] van De Goudse. In het transcript van het gesprek (productie 11) is onder meer opgenomen dat [naam 5] heeft verklaard dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] met de voorbereiding van de bouw bezig is maar ook een andere optie in gedachten heeft en dat hij tegen [gedaagden in conv/eisers in reconv] heeft gezegd dat hij een alternatief zonder de herbouwverplichting wil bekijken waarover De Goudse mee wil denken. [naam 1] heeft daarop gereageerd dat hij dat hij
“hem al had verwacht”en dat [naam 5] maar met een voorstel moet komen, waarop [naam 5] [naam 1] heeft gevraagd om met een voorstel te komen om tot een oplossing te komen, waarna [naam 1] heeft gezegd dat hij het intern gaat overleggen en dat ze daarna weer contact zullen hebben.
2.11.
Op 19 juni 2023 hebben [ged in conv/eis in reconv sub 1] , [ged in conv/eis in reconv sub 2] en de heren [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] namens de gemeente een gesprek gevoerd over de verkoop van de grond aan de gemeente. Tijdens dat gesprek is mondeling overeenstemming over die verkoop bereikt tussen [gedaagden in conv/eisers in reconv] en de gemeente (productie 34 van De Goudse).
2.12.
Op 21 juni 2023 hebben [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] de koopovereenkomst (hierna: de koopovereenkomst) getekend (productie 15 van De Goudse) waarin is opgenomen dat zij het pand voor € 800.000,00 aan de gemeente verkopen.
2.13.
Op 28 juni 2023 heeft [naam 5] onder meer als volgt aan [naam 1] gemaild (productie 12 van De Goudse):
“(…)
Onlangs heb ik met u gesproken over de voortgang van de zaak (…). Uiteindelijk heb ik met u afgesproken dat ik namens cliënten een voorstel tegen finale kwijting zou doen, waarbij de herbouwverplichting zou komen te vervallen.
Op grond van uw berekening in de e-mail van 7 oktober 2022 hebben cliënten recht op een vergoeding van € 903.677,87 op basis van herbouw. Als voorschot is in totaal een bedrag van € 451.838,94 verstrekt.
Namens cliënten stel ik voor om de zaak af te sluiten tegen een bedrag van € 587.390,61 tegen finale kwijting en zonder herbouwverplichting. Gelet op het reeds uitgekeerde bedrag zou de Goudse alsdan nog een bedrag van € 135.551,67 aan cliënten dienen te voldoen.
Cliënten hopen u hiermee een passend voorstel te hebben gedaan en vernemen graag uw reactie op hun voorstel.
In afwachting en onder voorbehoud van alle rechten en weren.
(…)”
2.14.
De burgemeester van [de gemeente] heeft de koopovereenkomst op 12 juli 2023 getekend, nadat de gemeenteraad op 29 juni 2023 had ingestemd met aankoop van de grond. In het raadsvoorstel van 29 juni 2023 (productie 14 van De Goudse) is opgenomen dat de koopprijs tot stand is gekomen op basis van de onteigeningswaarde na herbouw, waarbij onder meer rekening is gehouden
“met de door verzekeraar aan de eigenaren uit te betalen kostenvergoeding als zij afzien van herbouw ter plaatse”.
2.15.
Op 17 juli 2023 heeft [naam 5] telefonisch contact met [naam 1] opgenomen om te informeren wat de stand van zaken is (productie 13 van De Goudse).
2.16.
Bij brief van 21 juli 2023 (productie 20 van De Goudse) heeft De Goudse [naam 5] bericht dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] zijn verplichting tot het verstrekken van informatie niet is nagekomen. De Goudse heeft meegedeeld dat haar voorlopige standpunt is dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan met het doel om De Goudse te misleiden om een hogere uitkering (op basis van herbouwwaarde) te krijgen dan waar recht op is (op basis van verkoopwaarde). [gedaagden in conv/eisers in reconv] is in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. Ten slotte heeft De Goudse erop gewezen dat het recht op uitkering op grond van haar algemene voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW komt te vervallen als zij definitief het standpunt inneemt dat de informatieplicht opzettelijk niet is nagekomen en dat het bedrag van € 451.838,94 dan als onverschuldigd betaald terugbetaald dient te worden.
2.17.
Op 23 augustus 2023 is de koopovereenkomst vastgelegd in een notariële akte (productie 15 van De Goudse). Op 6 september heeft De Goudse c.s. het pand aan de gemeente overgedragen.
2.18.
Bij brief van 21 september 2023 heeft [naam 5] De Goudse bericht dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] te goeder trouw is, alle medewerking heeft verleend aan terugbetaling van het per abuis betaalde bedrag in het najaar van 2022 en op geen enkele wijze heeft geprobeerd om De Goudse te benadelen, laat staan opzettelijk te misleiden. [naam 5] heeft daartoe (samengevat) aangevoerd dat, anders dan De Goudse concludeert, tot 6 september 2023 onzekerheid bestond over de vraag of [gedaagden in conv/eisers in reconv] zou herbouwen en dat juist met het oog op de onzekerheid over herbouw over alternatieven is gesproken met De Goudse.
2.19.
Bij brief van 23 november 2023 (productie 21 van De Goudse) heeft De Goudse aan [naam 5] bericht en dat zij haar standpunt, dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] opzettelijk de op hem rustende mededelingsplicht heeft geschonden, handhaaft gelet op de (chronologie van) gebeurtenissen. Daarbij heeft De Goudse bericht dat zij de gedane uitkeringen terugvordert, dat de verzekeringsovereenkomst is beëindigd en dat zij zal overgaan tot verwerking van de persoonsgegevens van [gedaagden in conv/eisers in reconv] in haar Intern Verwijzingsregister, haar Intern Incidentenregister en het Extern Verwijzingsregister en tot het informeren van het Centrum Bestrijding Verzekeringscriminaliteit.
2.20.
Op 27 november 2023 heeft [naam 5] De Goudse bericht dat de verkoop definitief is, dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] daardoor geen recht heeft op uitbetaling van de vergoeding op basis van herbouwwaarde en dat hij daarom het verschil tussen het uitgekeerde bedrag en de uitkering op basis van verkoopwaarde zal terugbetalen, zijnde € 111.370,80 (productie 23 van De Goudse). Eind december 2023 heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] het bedrag van € 111.370,80 aan De Goudse terugbetaald.
2.21.
Op 17 april 2024 heeft De Goudse, na verkregen verlof van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, beslag gelegd op het aandeel van zowel [ged in conv/eis in reconv sub 1] als van [ged in conv/eis in reconv sub 2] in de onroerende zaak kadastraal bekend [plaats, sectie en nummer 1] , op het aandeel van [ged in conv/eis in reconv sub 1] in de onroerende zaak kadastraal bekend [plaats, sectie en nummer 2] , en ten laste van [ged in conv/eis in reconv sub 1] onder de ING Bank (producties A tot en met G van De Goudse).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De Goudse vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
A. [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 340.468,14 aan ten onrechte ontvangen uitkeringen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 november 2023, althans vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag der gehele voldoening;
B. [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 532,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van dit vonnis;
C. [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure, waaronder de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis, en de nakosten.
3.2.
De Goudse legt samengevat aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] zijn informatieplicht heeft geschonden door ten onrechte de aanspraak op een uitkering op basis van herbouwwaarde te hebben gehandhaafd. [gedaagden in conv/eisers in reconv] heeft De Goudse met opzet misleid om haar te bewegen tot het doen van een hogere uitkering dan waarop recht was. Op grond van de Algemene Voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW is het recht op uitkering voor [ged in conv/eis in reconv sub 1] daardoor komen te vervallen, aldus De Goudse.
3.3.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] voert ten verwere onder meer aan tot 6 september 2023 onzekerheid bestond over de verkoop van het pand en hij tot dat moment bezig is geweest plannen te maken voor herbouw. Daarom is hem niet te verwijten dat hij vóór dat moment De Goudse niet heeft geïnformeerd over de verkoop. Daarbij stelt [gedaagden in conv/eisers in reconv] zich op het standpunt dat de algemene voorwaarden van De Goudse vernietigbaar zijn omdat die niet ter hand zijn gesteld en dat De Goudse geen redelijke mogelijkheid heeft geboden om daarvan kennis te nemen. [gedaagden in conv/eisers in reconv] betwist dat sprake is geweest van opzet tot misleiding. [gedaagden in conv/eisers in reconv] concludeert tot afwijzing van de vorderingen van De Goudse, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van De Goudse in de kosten van deze procedure.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] vordert, onder de voorwaarde dat de vorderingen in conventie (tot terugbetaling van de ontvangen verzekeringsuitkering) worden afgewezen, uitvoerbaar bij
voorraad:
Primair:
De Goudse te veroordelen de registraties van de persoonsgegevens van [gedaagden in conv/eisers in reconv] in het incidentenregister, het interne verwijzingsregister en het externe verwijzingsregister binnen twee werkdagen na betekening van dit vonnis ongedaan te maken/te verwijderen, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 3.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat De Goudse daarmee in gebreke blijft;
Subsidiair:
te bepalen dat de registratie van de gegevens van [gedaagden in conv/eisers in reconv] in het incidentenregister, het interne verwijzingsregister en het externe verwijzingsregister in duur wordt beperkt tot maximaal een jaar, te rekenen vanaf 21 juli 2023, dan wel een in goede justitie te bepalen termijn, op straffe van een dwangsom van € 3.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat De Goudse daarmee in gebreke blijft;
Primair en subsidiair:
De Goudse te veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.6.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat wanneer de vordering in conventie tot terugbetaling wordt afgewezen, dat betekent dat hij dan onterecht is opgenomen in de registers, althans dat een belangenafweging dan noopt tot verwijdering van de registraties.
3.7.
Goudse Schadeverzekeringen voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden in conv/eisers in reconv] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden in conv/eisers in reconv] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum van dit vonnis en in de nakosten.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Niet in geschil is dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] een verzekeringsovereenkomst bij De Goudse voor het pand had afgesloten en dat De Goudse de dekking van de schade als gevolg van de brand op grond van die verzekering heeft erkend. Evenmin is in geschil dat het door De Goudse te vergoeden bedrag op basis van herbouw € 903.677,86 is en op basis van verkoopwaarde € 340.368,05 en dat De Goudse nadat [gedaagden in conv/eisers in reconv] had verklaard dat hij tot herbouw wenste over te gaan, in totaal € 451.838,94 aan De Goudse c.s. heeft betaald (een voorschot van € 100.000,00 en vervolgens nog € 351.838,94), zijnde 50% van de uitkering op basis van herbouwwaarde. Vast staat dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] is overgegaan tot verkoop van de grond en niet tot herbouw en dat hij € 111.370,80 (het verschil tussen het aan hem betaalde bedrag en de uitkering op basis van verkoopwaarde) aan De Goudse heeft terugbetaald. Beoordeelt dient te worden of [gedaagden in conv/eisers in reconv] het resterende deel van het aan hem betaalde bedrag (€ 340.468,14) eveneens dient terug te betalen.
4.2.
De Goudse stelt dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] óók het resterende deel aan haar dient terug te betalen omdat het recht op uitkering van [gedaagden in conv/eisers in reconv] geheel is vervallen. De Goudse legt daaraan ten grondslag dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] de op hem rustende informatieplicht heeft geschonden met de opzet om De Goudse te misleiden en te bewegen tot het doen van een hogere uitkering. Volgens De Goudse is op grond van haar Algemene Voorwaarden en artikel 7:941 lid 5 BW het recht op uitkering van [gedaagden in conv/eisers in reconv] daardoor geheel vervallen. [gedaagden in conv/eisers in reconv] betwist dat de Algemene Voorwaarden van De Goudse van toepassing zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag of de Algemene Voorwaarden van toepassing zijn in het midden blijven omdat de bepalingen waarnaar De Goudse verwijst geen wezenlijke aanvulling zijn op hetgeen voor de beoordeling in deze zaak op grond van artikel 7:941 BW ook al geldt. Daartoe wordt als volgt overwogen.
4.3.
Op grond van artikel 7:941 lid 2 BW dient de verzekeringnemer ( [gedaagden in conv/eisers in reconv] ) de verzekeraar (De Goudse) binnen redelijke termijn alle informatie te verschaffen die voor de verzekeraar van belang is om zijn uitkeringsplicht te beoordelen. Als de verzekeringnemer zijn mededelingsplicht niet is nagekomen, vervalt op grond van artikel 7:941 lid 5 BW het recht op uitkering indien de verplichting niet is nagekomen met het opzet de verzekeraar te misleiden, tenzij de misleiding het verval van het recht op uitkering niet rechtvaardigt. Bij de beantwoording van de vraag of de tot uitkering gerechtigde met de schending van de mededelingsplicht het opzet heeft gehad de verzekeraar te misleiden, dient te worden onderzocht of de verzekerde de bedoeling heeft gehad de verzekeraar te bewegen tot het verstrekken van een (hogere) uitkering die hij zonder de schending niet (geheel) zou hebben verstrekt. Op grond van artikel 150 Rv is het bij een beroep op het verval van uitkering in beginsel aan de verzekeraar om de opzet tot misleiding te stellen en te bewijzen. Als van opzet tot misleiding sprake is, vervalt volgens artikel 7:941 lid 5 BW het recht op een uitkering, behoudens voor zover de misleiding het verval niet rechtvaardigt. In de rechtspraak wordt, in aansluiting op de parlementaire geschiedenis, daarbij het uitgangspunt gehanteerd dat verzekeringsbedrog leidt tot algeheel verval van het recht op uitkering, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het feit dat de fraude betrekking heeft op een gering deel van de schade is op zich nog geen bijzondere omstandigheid. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat (volledig) verval niet gerechtvaardigd is, rusten op de verzekerde.
Schending informatieplicht
4.4.
De Goudse stelt dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] zijn informatieplichten heeft geschonden door De Goudse niet te informeren over (het contact dat hij met de gemeente had over) de verkoop van de grond waardoor het voor [gedaagden in conv/eisers in reconv] duidelijk was dat hij slechts aanspraak kon maken op vergoeding op basis van de verkoopwaarde. In juni en juli 2023 heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] die aanspraak gehandhaafd en aangestuurd op een minnelijke regeling tegen betaling van een uitkering die méér bedroeg dan de uitkering op basis van verkoopwaarde, terwijl het [gedaagden in conv/eisers in reconv] toen duidelijk was dat hij de grond zou verkopen en van herbouw geen sprake zou zijn. Volgens De Goudse heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] haar met opzet misleid om haar te bewegen tot het doen van een hogere uitkering dan waarop [gedaagden in conv/eisers in reconv] recht had.
[ged in conv/eis in reconv sub 1] betwist dat de herbouwplannen in juni/juli 2023 al van de baan waren. Weliswaar was op 19 juni 2023 mondeling overeenstemming bereikt over verkoop van de grond die op 21 juni 2023 schriftelijk is vastgelegd, maar dat die verkoop doorgang zou vinden was volgens [gedaagden in conv/eisers in reconv] nog onzeker. Hij betwist dat hij de plicht had om de voorgenomen verkoop te melden omdat hij tot het moment van de overdracht van de grond op 6 september 2023 nog steeds tot herbouw over wilde gaan. Van opzet tot misleiding is geen sprake geweest, aldus [ged in conv/eis in reconv sub 1] .
4.5.
De rechtbank stelt voorop dat duidelijk is dat het voor De Goudse in het kader van de berekening van haar uitkeringsplicht jegens [gedaagden in conv/eisers in reconv] van belang was om te weten of [gedaagden in conv/eisers in reconv] ófwel tot herbouw zou overgaan, ofwel de grond zou gaan verkopen. In geval van herbouw is immers recht op een hogere uitkering dan in geval van verkoop. [gedaagden in conv/eisers in reconv] heeft aanvankelijk, in september 2022, aan De Goudse bericht dat hij voor herbouw koos. Op basis van die keuze heeft hij vervolgens 50% van de uitkering op basis van de herbouwwaarde ontvangen. In 2023 is [gedaagden in conv/eisers in reconv] echter overgegaan tot verkoop van de grond aan de gemeente. Op [gedaagden in conv/eisers in reconv] rustte op grond van artikel 7:941 lid 2 BW de verplichting om De Goudse binnen redelijke termijn op de hoogte te stellen van die verkoop. Daarbij is vooral de vraag wanneer [gedaagden in conv/eisers in reconv] dat had moeten doen.
4.6.
Gebleken is dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] en de gemeente in mei 2023 met elkaar in gesprek zijn gegaan over verkoop van de grond omdat de gemeente niet wilde meewerken aan herbouw op dezelfde plek. In de conclusie van antwoord in conventie is namens [gedaagden in conv/eisers in reconv] (in randnummer 13) gesteld dat de gemeente op 23 mei 2023 bij [gedaagden in conv/eisers in reconv] polste of hij de grond wilde verkopen. Dit wordt bevestigd door de verklaring van de heer [naam 4] van de gemeente (productie 34 van De Goudse) waarin staat dat vanaf medio mei 2023 over die (ver)koop moet zijn gesproken tussen [gedaagden in conv/eisers in reconv] en de gemeente. Uit de stellingen van partijen blijkt dat dit heeft geresulteerd in mondelinge overeenstemming tussen [gedaagden in conv/eisers in reconv] en de gemeente op 19 juni 2023. De mondelinge overeenkomst is vastgelegd in de schriftelijke overeenkomst die op 21 juni 2023 door [gedaagden in conv/eisers in reconv] is getekend en op 12 juli 2023 – na instemming door de gemeenteraad – door de burgemeester van de gemeente. Op 19 juni 2023, of in ieder geval op 12 juli 2023, was dus sprake van een koopovereenkomst. [gedaagden in conv/eisers in reconv] stelt dat toen slechts sprake was van een voorgenomen koopovereenkomst waarin diverse voorbehouden stonden en dat de overeenkomst pas definitief is geworden op het moment van de overdracht van de grond aan de gemeente. Uit de tekst van de overeenkomst blijkt echter niet van voorbehouden, terwijl door [gedaagden in conv/eisers in reconv] ook geen correspondentie of andere stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat de gemeente de koop heeft gesloten onder voorbehouden, anders dan het voorbehoud van instemming door de gemeenteraad. Dat betekent dat na ondertekening op 12 juli 2023 door de burgemeester dan ook sprake was van een definitieve koopovereenkomst waaraan zowel [gedaagden in conv/eisers in reconv] als de gemeente was gebonden. Dat de overdracht van de grond pas in september 2023 volgde, doet daar niet af. [gedaagden in conv/eisers in reconv] wordt dan ook niet gevolgd in zijn standpunt dat de verkoop pas op 6 september 2023 definitief en zeker was.
4.7.
Omdat de koopovereenkomst op 19 juni 2023 is gesloten en in ieder geval na ondertekening door de burgemeester op 12 juli 2023 vaststond, had [gedaagden in conv/eisers in reconv] De Goudse in ieder geval binnen redelijke termijn na 12 juli 2023 op de hoogte moeten stellen van die overeenkomst. Dat heeft hij niet gedaan. Hoewel [naam 5] namens [gedaagden in conv/eisers in reconv] in de tijd direct na de totstandkoming van de overeenkomst wél contact met De Goudse heeft opgenomen, heeft hij De Goudse niet over de verkoop geïnformeerd. In plaats daarvan heeft hij op 28 juni 2023 een voorstel aan De Goudse gemaild om tot een schikking te komen voor een bedrag dat hoger was dan de vergoeding op basis van de verkoopwaarde en op 17 juli 2023 nog eens bij De Goudse naar de stand van zaken daarover geïnformeerd. [gedaagden in conv/eisers in reconv] stelt dat De Goudse er vanaf 16 juni 2023 al van op de hoogte was dat herbouw mogelijk niet zou doorgaan omdat toen met [naam 1] is besproken dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] nadacht over een alternatief voor herbouw. Anders dan [gedaagden in conv/eisers in reconv] stelt vloeit uit het bespreken van het alternatief voor herbouw niet voort dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] geen verplichting meer heeft om, op het moment dat hij daadwerkelijk een koopovereenkomst heeft gesloten, dat binnen redelijke termijn te melden aan De Goudse. Door De Goudse niet te informeren over de gesloten koopovereenkomst, terwijl er wél contact is gezocht over een minnelijke regeling met een hogere uitkering dan op basis van verkoopwaarde, heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] zijn informatieplicht op grond van artikel 7:941 lid 2 BW geschonden.
Opzet tot misleiding
4.8.
Vervolgens dient te worden beoordeeld of [gedaagden in conv/eisers in reconv] de betaalde uitkering aan De Goudse dient terug te betalen. De Goudse stelt dat het recht op uitkering van [gedaagden in conv/eisers in reconv] geheel is vervallen omdat hij De Goudse met opzet heeft misleid, zodat De Goudse hem een hogere uitkering zou betalen dan waartoe zij verplicht was. De Goudse stelt dat uit de contacten die [gedaagden in conv/eisers in reconv] met haar en met de gemeente heeft gehad blijkt dat hij actief heeft aangestuurd op een minnelijke regeling zonder herbouwverplichting met een uitkering die hoger was dan de uitkering op basis van verkoopwaarde, terwijl hij in een vergevorderd stadium met de gemeente was over de verkoop. [gedaagden in conv/eisers in reconv] heeft zijn intentie tot herbouw bovendien gehandhaafd toen de overeenkomst definitief was, aldus De Goudse.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] betwist dat sprake is geweest van opzet tot misleiding. Hij voert aan dat De Goudse de dekking al had toegezegd en op 16 juni 2023 door de informatie van [naam 5] al op de hoogte was van de mogelijkheid dat niet herbouwd zou worden. [gedaagden in conv/eisers in reconv] betwist dat hij de intentie had om De Goudse te misleiden. Hij stelt dat het hem vrij stond om met De Goudse te onderhandelen over een uitkering zonder herbouwverplichting.
4.9.
Allereerst is van belang dat de door De Goudse erkende dekking niet afdoet aan de bepaling in het vijfde lid van artikel 7:941 BW, op grond waarvan het recht op uitkering komt te vervallen in geval van opzet tot misleiding. Toezegging van de dekking staat niet in de weg aan het vervallen van het recht op uitkering indien op een later moment blijkt dat sprake is van die opzet tot misleiding, zoals bijvoorbeeld bij de vaststelling van de omvang van de verzekeringsuitkering.
4.10.
Zoals in 4.7 al is overwogen, heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] in strijd met zijn verplichting niet binnen redelijke tijd aan De Goudse medegedeeld dat hij de grond had verkocht. Dat [naam 5] met De Goudse heeft besproken dat werd gekeken naar het alternatief voor herbouw en dat De Goudse daar al rekening mee hield, doet daar niet aan af. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt juist uit de communicatie in juni en juli 2023 dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] , althans [naam 5] in opdracht van [gedaagden in conv/eisers in reconv] , bewust heeft geprobeerd om een uitkering van De Goudse te krijgen die hoger was dan de uitkering op basis van verkoopwaarde, terwijl [gedaagden in conv/eisers in reconv] al wist dat hij de grond waarschijnlijk zou gaan verkopen. Daarmee is bovendien doorgegaan, zelfs toen [gedaagden in conv/eisers in reconv] de grond daadwerkelijk had verkocht en hij dus geen recht meer had op die hogere uitkering. [naam 5] heeft immers op 7 juni 2023 aan De Goudse bericht dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] voornemens was met de bouwwerkzaamheden te gaan starten conform meegestuurd ontwerp, terwijl [gedaagden in conv/eisers in reconv] al in mei 2023 met de gemeente in gesprek was gegaan over de verkoop van de grond omdat de gemeente niet wilde meewerken aan herbouw. Dat [naam 5] toen en op 16 juni 2023 De Goudse heeft gevraagd mee te denken over het alternatief van een minnelijke regeling zonder verplichting tot herbouw, maakt niet dat De Goudse al kon weten dat geen herbouw zou plaatsvinden en/of dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] al in een vergevorderd stadium van onderhandelingen met de gemeente was over de verkoop. Van [gedaagden in conv/eisers in reconv] ( [naam 5] ) mocht, gelet op die onderhandelingen met de gemeente, op dat moment al worden verwacht dat hij De Goudse ondubbelzinnig van de mogelijkheid van verkoop van de grond aan de gemeente op de hoogte zou stellen. Uit de omstandigheid dat [naam 5] vervolgens op 28 juni 2023, dus nadat [gedaagden in conv/eisers in reconv] de koopovereenkomst had ondertekend, het voorstel aan De Goudse heeft gemaild om tot een minnelijke regeling te komen tegen een bedrag van € 587.390,61 (meer dan de uitkering op basis van verkoopwaarde) is redelijkerwijs niet anders te oordelen dan dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] met opzet niet aan De Goudse heeft gemeld dat de koopovereenkomst was getekend om een hogere uitkering te kunnen ontvangen dan waar [gedaagden in conv/eisers in reconv] recht op had. Dat geldt te meer nu [naam 5] op 17 juli 2023, dus na de definitieve totstandkoming van de koopovereenkomst, nogmaals contact met De Goudse heeft opgenomen om te vragen naar de stand van zaken. Ook toen heeft hij geen melding gemaakt van de gesloten koopovereenkomst. Daaruit blijkt dat het niet informeren van De Goudse over de koopovereenkomst niet werd ingegeven door onachtzaamheid of onbewust handelen: er is bewust juist wél contact opgenomen met De Goudse, maar daarbij is geen melding gemaakt van deze voor de hoogte van de uitkering belangrijke wijziging. Het kan dan ook niet anders dan dat dit is gedaan met de bedoeling om een hogere uitkering van De Goudse te ontvangen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit het raadsvoorstel van 29 juni 2023 (productie 14 van De Goudse) blijkt dat de koopprijs tot stand is gekomen op basis van de waarde waarbij rekening is gehouden
“met de door verzekeraar met de eigenaren uit te betalen kostenvergoeding als zij afzien van herbouw ter plaatse”. In de onderhandelingen met de gemeente heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] kennelijk gesteld slechts recht te hebben op de lagere vergoeding (op basis van verkoopwaarde) van De Goudse omdat niet herbouwd zou worden zodat de gemeente een hogere prijs zou betalen. Uit deze handelwijze en tegenstrijdige communicatie van [gedaagden in conv/eisers in reconv] blijkt dat hij erop gericht was (de opzet had) om van zowel De Goudse als van de gemeente zoveel mogelijk betaald te krijgen (ter compensatie van onderverzekering).
4.11.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] heeft nog aangevoerd dat schending van de informatieplicht het verval van recht op uitkering niet rechtvaardigt omdat hij in ieder geval recht zou hebben op de uitkering op basis van verkoopwaarde. Verder wijst [gedaagden in conv/eisers in reconv] er nog op dat hij het in oktober 2022 per abuis dubbel betaalde bedrag direct aan De Goudse had terugbetaald. Zoals hiervoor in r.o. 4.3 is overwogen, wordt in de rechtspraak als uitgangspunt gehanteerd dat verzekeringsbedrog leidt tot algeheel verval van het recht op uitkering, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het feit dat de misleiding betrekking heeft op een deel van de uitkering (het verschil tussen uitkering op basis van herbouwwaarde en uitkering op basis van verkoopwaarde) is op zich nog geen bijzondere omstandigheid. Dat zelfde geldt voor het feit dat [gedaagden in conv/eisers in reconv] een te veel ontvangen bedrag op verzoek van De Goudse heeft terug betaald. Niet valt in te zien waarom het terugbetalen van wat onverschuldigd is betaald een bijzondere omstandigheid zou kunnen opleveren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagden in conv/eisers in reconv] dan ook onvoldoende gesteld om aan te nemen dat sprake is van omstandigheden die maken dat volledig verval van de uitkering niet gerechtvaardigd is.
4.12.
Uit het voorgaande vloeit voort dat De Goudse zich op juiste gronden op het standpunt heeft gesteld dat het recht op uitkering is komen te vervallen. De vordering van De Goudse tot terugbetaling van de aan [gedaagden in conv/eisers in reconv] uitgekeerde bedragen is dan ook toewijsbaar op grond van onverschuldigde betaling. De gevorderde wettelijke rente is eveneens toewijsbaar zoals gevorderd.
4.13.
De door De Goudse gevorderde – door [gedaagden in conv/eisers in reconv] onbetwiste – onderzoekskosten met de daarover gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar op grond van toerekenbare tekortkoming door [gedaagden in conv/eisers in reconv] in de nakoming van de verzekeringsovereenkomst.
4.14.
De Goudse vordert [gedaagden in conv/eisers in reconv] te veroordelen tot betaling van de beslagkosten. Deze vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. De beslagkosten worden vastgesteld op € 951,50 voor kosten deurwaardersexploten, € 688,00 voor griffierecht en € 2.714,00 voor salaris advocaat (1,0 punt × € 2.714,00), totaal € 4.353,50.
4.15.
[gedaagden in conv/eisers in reconv] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van De Goudse worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
225,98
- griffierecht
5.929,00
- salaris advocaat
5.428,00
(2 punten × € 2.714,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
11.760,98
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de beslagkosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
4.17.
De veroordeling wordt hoofdelijk uitgesproken. Dat betekent dat zowel [ged in conv/eis in reconv sub 1] als [ged in conv/eis in reconv sub 2] kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen.
in reconventie
4.18.
Aan de vordering in reconventie is de voorwaarde verbonden dat de vordering van De Goudse in conventie tot terugbetaling van de ontvangen verzekeringsuitkering wordt afgewezen. Die voorwaarde wordt niet vervuld gelet op hetgeen in conventie is overwogen. De rechtbank komt daarom niet toe aan de beoordeling in reconventie.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] hoofdelijk om aan De Goudse te betalen een bedrag van € 341.000,14, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over een bedrag van € 340.468,14, met ingang van 23 november 2023 tot de dag van volledige betaling, en over een bedrag van € 532,00 met ingang van de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] hoofdelijk in de beslagkosten, tot op heden vastgesteld op € 4.353,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] hoofdelijk in de proceskosten van € 11.760,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagden in conv/eisers in reconv] niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt [ged in conv/eis in reconv sub 1] en [ged in conv/eis in reconv sub 2] hoofdelijk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.
JO/KH