ECLI:NL:RBGEL:2024:8065

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 oktober 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
23-2096 en 23-2099
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming voor de bouw van windturbines niet-ontvankelijk verklaard

Op 17 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 23/2096 en 23/2099. De beroepen van eisers, gericht tegen een op 10 januari 2023 verleende ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het opzettelijk doden van vogels en vleermuizen in verband met de bouw van drie windturbines, zijn niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat eisers geen belanghebbenden zijn, omdat zij niet voldoen aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroep. Eiser 1 woont op 495 meter afstand van de dichtstbijzijnde windturbine en eiser 2 op 370 meter afstand. De rechtbank concludeerde dat de afstand te groot is om te stellen dat de ontheffing rechtstreeks invloed heeft op hun woon- en leefomgeving. Bovendien heeft eiser 1 geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit, terwijl eiser 2 wel om verlenging van de termijn heeft gevraagd, maar ook hij werd niet als belanghebbende aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat zelfs als de beroepen ontvankelijk zouden zijn, deze niet zouden slagen vanwege het relativiteitsvereiste van de Awb. De uitspraak houdt in dat de rechtbank niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de zaken, en dat eisers geen griffierecht terugkrijgen en geen proceskosten vergoed krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/2096 en 23/2099
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 17 oktober 2024
in de zaken tussen

[eiser 1], uit [plaats 1], eiser 1

en
[eiser 2], uit [plaats 2], eiser 2
(gemachtigde: mr. P.A. de Lange),
samen: eisers,
en

het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland

(gemachtigden: mr. J.S. Kramer en mr. J.F.A. van den Oort).
Als derde-partij heeft aan de zaak deelgenomen:
[derde partij],te [plaats 1].

Inleiding

1. De beroepen van eisers zijn gericht tegen de op 10 januari 2023 verleende ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) voor het opzettelijk doden van vogels en vleermuizen. De ontheffing is door de derde-partij gevraagd voor de bouw van drie windturbines die aangrenzend aan [locatie] in [plaats 1] worden geplaatst.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 17 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 1, de gemachtigde van eiser 2, de gemachtigden van de provincie en namens de derde-partij: [naam].

Beoordeling door de rechtbank

2. Voordat de rechtbank het beroep van eisers aan de hand van de beroepsgronden kan beoordelen moet zij eerst beoordelen of de beroepen van eisers ontvankelijk zijn. Dat wil zeggen of eisers voldoen aan de door de wet gestelde vereisten voor het in behandeling nemen van de beroepen.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De rechtbank stelt vast dat voor de ontheffing, waartegen eisers beroep hebben ingediend, de uniforme openbare voorbereidingsprocedure is gevolgd. [1] Dit betekent dat eerst een ontwerpbesluit ter inzage wordt gelegd en dat daartegen een zienswijze kan worden ingediend. Gedeputeerde Staten hebben het ontwerpbesluit ter inzage gelegd en hebben op 21 november 2022 gepubliceerd in het Provinciaal blad van Gelderland dat het ontwerp en de bijbehorende stukken gedurende zes weken na de publicatiedatum zijn in te zien. Binnen die termijn stond de mogelijkheid voor belanghebbenden open om een zienswijze over het ontwerpbesluit in te dienen.
De ontvankelijkheid van het beroep van eiser 1
5. Uit artikel 6:13 van de Awb volgt dat een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijze heeft ingediend, geen beroep bij de bestuursrechter kan instellen. Uit de zogeheten Varkens in Nood-jurisprudentie [2] vloeit voort dat iemand die geen zienswijze heeft ingediend, belanghebbende moet zijn om een ontvankelijk beroep te hebben [3] . In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
5.1.
Bij de beoordeling of eiser 1 belanghebbende is bij de ontheffing die op grond van de Wnb is verleend is bepalend of de handeling waarvoor de Wnb-ontheffing is verleend ruimtelijke uitstraling heeft op de woon- en leefomgeving van eiser 1. In dit geval is de handeling waarvoor de ontheffing is verleend het doden van vogels en vleermuizen door de op te richten windturbines. Een ontheffing die op grond van de Wnb is verleend, ziet immers niet op de bescherming van gebieden, maar op de bescherming van soorten. Een ontheffing heeft dan ook een daartoe beperkte ruimtelijke uitstraling. [4]
5.2.
Het belang van eiser 1 wordt naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks getroffen door de Wnb-ontheffing. Daarbij is van belang dat eiser op 495 meter afstand tot de voor hem dichtstbijzijnde voorziene windturbine woont. De aanvaringen van vogels en vleermuizen met de windturbines vinden dus op minimaal 495 meter van de woning van eiser 1 plaats. De woning van deze eiser ligt daarmee op een te grote afstand van de turbines om van het doden van vogels en vleermuizen gevolgen te ondervinden. Door eiser 1 is ter zitting ook erkend dat het gebruikmaken van de Wnb-ontheffing geen invloed zal hebben op zijn woon- en leefomgeving.
5.3.
Eiser 1 heeft geen zienswijze ingediend tegen het ontwerpbesluit. Eiser 1 heeft ook geen goede reden gegeven waarom hij dat niet heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank staat artikel 6:13 van de Awb er daarom aan in de weg dat eiser 1 beroep kan instellen. Hem kan als niet-belanghebbende worden tegengeworpen dat hij geen zienswijze heeft ingediend. Het beroep van eiser 1 is daarom niet-ontvankelijk.
De ontvankelijkheid van het beroep van eiser 2
6. Eiser 2 heeft geen zienswijze ingediend, maar heeft wel binnen de daarvoor geldende termijn verzocht om verlenging van de termijn om een zienswijze over het ontwerpbesluit in te dienen. Om die reden kan eiser geen verwijt worden gemaakt dat hij geen zienswijze heeft kenbaar gemaakt en kan artikel 6:13 van de Awb niet aan eiser 2 worden tegengeworpen. Om beroep in te kunnen stellen geldt echter ook voor hem de eis dat hij belanghebbende moet zijn [5] als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb staat dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
6.1.
Bij de beoordeling of eiser 2 belanghebbende is bij de ontheffing die op grond van de Wnb is verleend, geldt hetzelfde toetsingskader als weergegeven in rechtsoverweging 5.1 van deze uitspraak.
6.2.
Het belang van eiser 2 wordt naar het oordeel van de rechtbank niet rechtstreeks getroffen door de Wnb-ontheffing. Daarbij is van belang dat eiser op 370 meter afstand tot de voor hem dichtstbijzijnde voorziene windturbine woont. De aanvaringen van vogels en vleermuizen met de windturbines vinden dus op minimaal 370 meter van de woning van eiser 2 plaats. De woning van deze eiser ligt daarmee op een te grote afstand van de turbines om van het doden van vogels en vleermuizen gevolgen te ondervinden. Door eiser 2 zijn ook geen gegevens naar voren gebracht die tot het oordeel moeten leiden dat het gebruikmaken van de Wnb-ontheffing desondanks enige ruimtelijke uitstraling op hem zal hebben en daarmee invloed zal hebben op zijn woon- en leefomgeving.
6.3.
Gelet op het voorgaande is eiser 2 geen belanghebbenden bij de Wnb-ontheffing, zodat hij daartegen geen beroep kan instellen. Het beroep van eiser 2 is ook niet-ontvankelijk.
7. Geheel ten overvloede wijst de rechtbank er op dat ook indien eisers wel ontvankelijk zouden zijn, hun beroepen evenmin zouden slagen; omdat de beroepen dan niet zouden voldoen aan het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb zouden hun beroepen dan ongegrond zijn. Gezien de afstanden tussen de woningen van eisers en de voor hen dichtstbijzijnde turbine zijn hun belangen bij het behoud van een goede kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving niet zo verweven met het algemeen belang dat de Wnb beoogt te beschermen, dat de betrokken normen van de Wnb kennelijk ook zouden strekken tot bescherming van de belangen van eisers.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank niet toekomt aan de inhoudelijke beoordeling van de zaken. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van de proceskosten.
8.1.
Op de zitting is gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. M.J.M. Verhoeven en mr. M. Ichoh, leden, in aanwezigheid van mr. C.M.J.C. Rooding, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zoals beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Hof van Justitie van de Europese Unie van 14 januari 2021 (ECLI:EU:C:2021:7); ABRvS 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) en ABRvS 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953.
3.ABRvS 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4038 onder 8.2 tot en met 8.4
4.Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 24 januari 2018, r.o. 4.2 (ECLI:NL:RVS:2018:168), ABRvS 21 februari 2018, r.o. 9.1 (ECLI:NL:RVS:2018:616) en ABRvS 11 november 2020, r.o. 4.7 (ECLI:NL:RVS:2020:2706).
5.Dit volgt uit de onder 3 genoemde uitspraak van de ABRvS van 1 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4038 onder 8.2 tot en met 8.4.