ECLI:NL:RBGEL:2024:806

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
430604
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van retentierecht op bouwplaats in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderden de besloten vennootschappen Het Gilde en Proprefab in kort geding dat de gedaagde partij Bincx B.V. het door haar ingeroepen retentierecht op een bouwplaats zou opheffen. De vordering werd toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat Bincx niet aannemelijk had gemaakt dat zij op het moment van het inroepen van het retentierecht de feitelijke macht over de bouwplaats uitoefende. De feiten wezen erop dat Het Gilde en Proprefab, als eigenaren van de percelen, vanaf 1 december 2023 werkzaamheden aan de bedrijfspanden uitvoerden, wat erop duidde dat zij de feitelijke macht over de bouwplaats hadden. Bincx had onvoldoende bewijs geleverd dat zij de feitelijke macht had behouden of dat haar retentierecht rechtsgeldig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering van Het Gilde c.s. moest worden toegewezen, en Bincx werd veroordeeld tot het opheffen van het retentierecht binnen 24 uur na betekening van het vonnis. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval Bincx niet aan de veroordeling voldeed. De proceskosten werden ook aan Bincx opgelegd, inclusief wettelijke rente over deze kosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/430604 / KG ZA 24-12
Vonnis in kort geding van 12 februari 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap
1.
BOUWBEDRIJF HET GILDE B.V.,
de besloten vennootschap
2.
PROPREFAB HOUTBOUW B.V.,
beiden gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
beiden domicilie kiezende te Zaandam,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: Het Gilde c.s.
hierna afzonderlijk te noemen: Het Gilde en Proprefab,
advocaat: mr. J.W. Bloem te Zaandam,
tegen
de besloten vennootschap
BINCX B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Bincx,
advocaat: mr. E. Koekoek te Barneveld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 18,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4,
- twee e-mailberichten met producties 19 tot en met 25 namens Het Gilde c.s. van 1 februari 2024,
- de mondelinge behandeling van 5 februari 2024,
- de pleitnota van Het Gilde en Proprefab,
- de pleitnota van Bincx.
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 12 februari 2024 vonnis bepaald. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
Het Gilde is eigenaar van het perceel aan de [adres en woonplaats 1] . Proprefab is eigenaar van het perceel aan de [adres en woonplaats 2] .
2.2.
Zowel Het Gilde als Proprefab hebben op 13 april 2023 een aanneemovereenkomst gesloten met [aannemer] (hierna: [aannemer] ) ten behoeve van het realiseren van twee aan elkaar geschakelde bedrijfspanden (casco) op de beide percelen. Bincx is door [aannemer] als onderaannemer ingeschakeld ten behoeve van de bouw van de bedrijfspanden.
2.3.
De bouwplaats is door [aannemer] gedeeltelijk omheind met hekken.
2.4.
Bincx heeft op 14 december 2023 de aanwezige hekken op de bouwplaats afgesloten met een hangslot en voorzien van een bordje met de tekst: “
Hier oefent Bincx B.V. het retentierecht uit. Het is niet toegestaan dit project te betreden (w.v.s.r. Art. 348)”.
2.5.
Bij brief van 15 december 2023 heeft de advocaat van Bincx aan [aannemer] bericht dat een substantieel bedrag van de gefactureerde termijnbedragen openstaat en dat Bincx een bedrag van € 404.381,41 opeisbaar te vorderen heeft van [aannemer] . In die brief wordt meegedeeld dat Bincx daarom is overgegaan tot uitoefening van haar retentierecht en wordt [aannemer] gesommeerd tot betaling van het openstaande bedrag.
2.6.
Bij brief van 20 december 2023 heeft de advocaat van Het Gilde c.s. Bincx gesommeerd schriftelijk te bevestigen dat zij het retentierecht met onmiddellijke ingang staakt en intrekt en gestaakt en ingetrokken houdt.
2.7.
Op 22 december 2023 heeft de advocaat van Bincx aan de advocaat van Het Gilde c.s. bericht dat Bincx het retentierecht rechtsgeldig uitoefent en daarom niet tot opheffing daarvan overgaat.
2.8.
Bincx is doende om met [aannemer] een regeling te treffen met betrekking tot de nog door [aannemer] aan Bincx verschuldigde bedragen.
2.9.
Het Gilde c.s. heeft aan haar betalingsverplichtingen jegens [aannemer] voldaan, behoudens de onderhoudstermijn.

3.Het geschil

3.1.
Het Gilde c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, dat de voorzieningenrechter:
I. Bincx veroordeelt om binnen 24 uur na betekening van het te wijzen
vonnis het door haar toegepaste retentierecht op de bouwplaats aan de Jelle
Zijlstraweg 64, 64a, 66 en 66a te Hoorn op te heffen, meer in het bijzonder door
de door haar toegebrachte hekken te verwijderen, de in haar opdracht geplaatste
camera’s te (doen) verwijderen en de borden met de mededeling dat Bincx B.V.
retentierecht uitoefent te verwijderen;
II. bepaalt dat Bincx een dwangsom verbeurt indien zij de veroordeling onder I.
niet nakomt, inhoudende dat zij per dag dat zij niet nakomt aan respectievelijk Het
Gilde en Proprefab te betalen bedrag van € 5.000,-- verschuldigd wordt (totaal € 10.000,-- per dag), tot een maximum van een aan respectievelijk aan Het Gilde en
Proprefab te betalen bedrag van € 100.000,-- (totaal derhalve € 200.000,--);
III. Bincx veroordeelt in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de
wettelijke rente over de proceskomsten indien Bincx deze veroordeling niet tijdig
nakomt.
3.2.
Bincx voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Het Gilde c.s. met veroordeling van Het Gilde c.s. in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende voort uit de aard van de vordering van Het Gilde c.s. en is bovendien niet weersproken door Bincx.
4.2.
In dit kort geding gaat het om de vraag of aan Bincx een retentierecht toekomt.
4.3.
Een schuldeiser kan rechtsgeldig een retentierecht uitoefenen als:
hij een opeisbare vordering op een schuldenaar heeft,
er voldoende samenhang is tussen de vordering en de verplichting tot afgifte van de zaak van een ander,
de zaak zich in de feitelijke macht van de schuldeiser bevindt.
Als het retentierecht, zoals hier, wordt ingeroepen tegen derden met een ouder recht is daarnaast vereist (iv.) dat de vordering van de schuldeiser voortvloeit uit een overeenkomst die de schuldenaar bevoegd was met betrekking tot de zaak waarvan de afgifte wordt opgeschort aan te gaan.
4.4.
Niet in geschil is dat aan voormelde vereisten ii. en iv. is voldaan. Tussen partijen staat evenwel ter discussie of sprake is van een opeisbare vordering van Bincx op [aannemer] en of de bouwplaats waarop het retentierecht wordt uitgeoefend zich in de feitelijke macht van de schuldeiser, Bincx, bevond. Nu de discussie tussen partijen met name is gevoerd over vereiste iii. wordt hierna eerst beoordeeld de vraag of Bincx de feitelijke macht had over de bouwplaats ten tijde van het inroepen van het retentierecht op 14 december 2023.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt hierover als volgt. Van de vereiste feitelijke macht is sprake als Bincx op grond van de normale uitoefening van de onderaannemingsovereenkomst met [aannemer] houder van de bouwplaats is geworden. Dat betekent dat Bincx direct of indirect de naar verkeersopvatting, wet en uiterlijke omstandigheden te beoordelen feitelijke macht over de bouwplaats uitoefent, in die zin dat “afgifte” nodig is om de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende te brengen. In geval van, zoals hier aan de orde, retentierecht op een onroerende zaak geschiedt de afgifte waardoor de zaak weer in de macht van de schuldenaar of de rechthebbende wordt gebracht in de regel door haar te ontruimen. Aangezien Bincx zich beroept op de rechtsgevolgen van het retentierecht draagt zij de bewijslast van de stelling dat zij in het kader van de normale uitoefening van de onderaannemingsovereenkomst houder was van de bouwplaats.
4.6.
In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat de zienswijze van partijen over de gang van zaken rondom (de oplevering van) de gerealiseerde bedrijfspanden door [aannemer] aan Het Gilde c.s. ver uiteen lopen. Tussen partijen is onder meer in geschil of op
1 december 2023 de oplevering van de bedrijfspanden door [aannemer] aan Het Gilde c.s. heeft plaatsgevonden, waardoor de bedrijfspanden al dan niet in de macht van de rechthebbende, Het Gilde c.s., zijn gekomen. Het Gilde c.s. en Bincx hebben daarover gemotiveerde standpunten ingenomen en deze over en weer betwist. Om een en ander vast te kunnen stellen, is nader onderzoek naar de feiten en bewijslevering noodzakelijk, waarvoor in kort geding geen plaats is. Wat in het bestek van dit kort geding op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting echter wel kan worden vastgesteld is dat Het Gilde c.s. op
1 december 2023 met behulp van meerdere onderaannemers is gestart met afbouwwerkzaamheden aan hun bedrijfspanden. Het Gilde c.s. heeft dat uitgebreid toegelicht en onderbouwd met verklaringen van de verschillende door haar ingeschakelde onderaannemers, die verklaren dat zij in de eerste twee weken van december 2023 in opdracht van Het Gilde c.s. werkzaamheden hebben verricht op de percelen en aan de bedrijfspanden, alsmede met facturen en foto’s waaruit de werkzaamheden blijken die door of ten behoeve van Het Gilde c.s. na 1 december 2023 zijn verricht. Ter zitting is bij monde van de advocaat van Bincx erkend dat Het Gilde c.s. met behulp van onderaannemers vanaf 1 december 2023 op de bouwplaats aan het werk was. In dit verband is verder van belang dat niet gesteld of gebleken is dat Het Gilde c.s. toestemming van Bincx nodig had om de bouwplaats en de bedrijfspanden te betreden en daar werkzaamheden te verrichten en dat Bincx Het Gilde c.s. ook niet heeft tegengehouden. Dit alles duidt erop dat Het Gilde c.s. (in ieder geval) vanaf 1 december 2023 de feitelijke macht over bouwplaats en de bedrijfspanden had ten tijde van het inroepen van het retentierecht door Bincx. Daarentegen heeft Bincx onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die kunnen leiden tot de conclusie dat zij op het moment van inroepen van het retentierecht de feitelijke macht over de bouwplaats had. Daarbij moet voorop worden gesteld dat van Bincx mag worden verwacht dat zij haar stelling uitgebreid motiveert en onderbouwt nu zij de bewijslast daarvan draagt. Door Bincx is aangevoerd dat zij na 1 december 2023 nog altijd toegang had tot de bouwplaats en dat zij nog werkzaamheden heeft verricht zonder dat zij daarvoor toestemming nodig had van Het Gilde c.s. Dat is door Het Gilde c.s. evenwel gemotiveerd betwist en door Bincx niet nader met relevante en verifieerbare stukken onderbouwd. Verder kan in de gegeven omstandigheden zonder nadere toelichting die ontbreekt niet worden ingezien dat Bincx de feitelijke macht over de bouwplaats had vanwege de omvang van het werk. De stelling van Bincx dat het gehele bedrijfspand tot het werk van Bincx behoort is daarvoor onvoldoende en is bovendien gemotiveerd betwist door Het Gilde c.s. Het Gilde c.s. heeft voorts onweersproken aangevoerd dat de coördinatie en afstemming van de werkzaamheden aan de bedrijfspanden tot 1 december 2023 door Het Gilde c.s. altijd is gevoerd met [aannemer] die gedurende de looptijd van de aannemingsovereenkomst beheerder en toezichthouder was. Dat Bincx naar eigen zeggen altijd toegang had tot de bouwplaats doet daar niet aan af. Ook de stelling van Bincx dat haar werkzaamheden nog niet gereed waren, kan haar niet baten. Ter zitting is door en namens Bincx bevestigd dat ten tijde van het inroepen van het retentierecht door Bincx enkel nog het zetwerk resteerde. Niet valt in te zien dat Bincx daarmee de feitelijke macht heeft verkregen of behouden over de bouwplaats, zodat ook die stelling wordt gepasseerd. De stelling van Bincx dat zij de bouwplaats nog niet volledig had ontruimd ten tijde van het inroepen van het retentierecht, leidt evenmin tot een ander oordeel. Uit de stukken blijkt dat ten tijde van het inroepen van het retentierecht enkel nog diverse stellages van Bincx op de bouwplaats stonden die volgens Bincx worden ingezet om betonplaten te vervoeren. Ter zitting is nog gebleken dat er ook een container van Bincx aanwezig was op de bouwplaats. De enkele aanwezigheid van die stellages en de container op de bouwplaats betekent echter niet zonder meer dat Bincx de feitelijke macht over de bouwplaats heeft behouden. Bovendien heeft Het Gilde c.s. onweersproken gesteld dat de nog aanwezige bouwmaterialen van Bincx er niet toe hebben geleid dat zij de bouwplaats niet kon betreden of geen werkzaamheden aan de bedrijfspanden kon verrichten en dat ook zij bouwmaterialen en materieel op de percelen aanwezig had. Evenmin heeft Bincx op enigerlei wijze gesteld dat en waarom – in het kader van de normale uitoefening van de onderaannemingsovereenkomst – ontruiming door haar van de bouwplaats nodig was om die bouwplaats weer in de feitelijke macht Het Gilde c.s. te brengen. Onweersproken is verder dat de op 14 december 2023 in opdracht van Het Gilde c.s. aan het werk zijnde onderaannemers door Bincx zijn weggestuurd en dat daarna door Bincx de hekken op de bouwplaats door haar zijn afgesloten met een hangslot en dat zij borden met vermelding van het door haar ingeroepen retentierecht aan de hekken van [aannemer] heeft bevestigd. Vastgesteld moet worden dat deze handelingen door Bincx evenwel niet zijn verricht in het kader van de normale uitoefening van de onderaannemingsovereenkomst en dat zij daarom niet kunnen bijdragen aan de conclusie dat van feitelijke macht sprake zou zijn. Het plaatsen van borden met de tekst dat het retentierecht wordt uitgeoefend en het op het moment van het inroepen van het retentierecht afsluiten van de bouwplaats heeft, als middel tot verkrijging van feitelijke macht, geen zelfstandige betekenis.
4.7.
In het licht van alle hiervoor genoemde omstandigheden is in het bestek van dit kort geding onvoldoende aannemelijk geworden dat Bincx op het moment dat zij het retentierecht inriep de feitelijke macht uitoefende over de bouwplaats en de bedrijfspanden en dat zij in de positie was dat zij deze kon “afgeven”, als bedoeld in ro. 4.5. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dan ook niet aannemelijk dat Bincx rechtsgeldig een retentierecht uitvoert, nu niet aan de daarvoor geldende vereisten is voldaan. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vordering van Het Gilde c.s. wordt toegewezen zoals hierna in het dictum staat vermeld. Hetgeen partijen overigens hebben aangevoerd ten aanzien van het vereiste voor een rechtsgeldig retentierecht, dat sprake dient te zijn van een opeisbare vordering, wordt dan ook onbesproken gelaten.
4.8.
Nu ter zitting is gebleken dat door Bincx enkel sloten aan en borden met betrekking tot het retentierecht op de hekken zijn bevestigd, wordt het overige deel van de vordering met betrekking tot het verwijderen van de hekken en de camera’s afgewezen.
4.9.
Oplegging van een dwangsom, als stimulans tot nakoming van de gegeven beslissing, is naar het oordeel van de voorzieningenrechter aangewezen. De op te leggen dwangsom zal, op de in het dictum vermelde wijze, worden gematigd en gemaximeerd.
4.10.
Bincx is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Het Gilde c.s. worden begroot op:
- kosten dagvaarding € 112,37
- griffierecht € 688,00
- salaris advocaat € 1.107,00
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.085,37
4.11.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Bincx om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het door haar toegepaste retentierecht op de bouwplaats aan de [adres en woonplaats 1 en 2] op te heffen, meer in het bijzonder door de door haar geplaatste sloten op de hekken van de bouwplaats te (doen) verwijderen en de borden met de mededeling dat Bincx retentierecht uitoefent te (doen) verwijderen;
5.2.
veroordeelt Bincx om aan Het Gilde en Proprefab ieder een dwangsom te betalen van € 2.500,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de hoofdveroordeling onder 5.1. voldoet, tot een maximum van in totaal € 100.000,00 is bereikt,
5.3.
veroordeelt Bincx in de proceskosten van € 2.085,37, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bincx niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt Bincx tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2024. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgelegd op 19 februari 2024.