ECLI:NL:RBGEL:2024:7948

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
265593.23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dodelijk steekincident op schoolplein met openlijke geweldpleging

Op 15 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zaak die volgde op een steekincident dat plaatsvond op 11 oktober 2023 te [plaats 2]. De verdachten, [verdachte] en zijn broer [medeverdachte], werden beschuldigd van het doden van [slachtoffer] door hem meerdere keren met een mes te steken. De rechtbank oordeelde dat [medeverdachte] verantwoordelijk was voor de dodelijke steekwonden, terwijl [verdachte] zich schuldig maakte aan openlijke geweldpleging. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van doodslag door [verdachte]. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument, omdat de verklaringen van de verdachten inconsistent waren en niet ondersteund door objectief bewijs. De rechtbank legde [verdachte] een gevangenisstraf van 18 maanden op voor zijn aandeel in het geweld, maar sprak hem vrij van de doodslag. De benadeelde partijen, waaronder de ouders van [slachtoffer], werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat de rechtbank niet tot bewezenverklaring van doodslag was gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.265593.23
Datum uitspraak : 15 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] in [plaats 1] .
Raadsman: mr. Y. Moszkowicz, advocaat in Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te [plaats 2] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] , opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade
van het leven heeft/hebben beroofd door [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en of puntig(e) voorwerp(en), te steken en/of te snijden op/tegen/in de rug en/of de zij en/of (overige) delen van het (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te schoppen en/of trappen op/tegen het (boven)lichaam;
subsidiair
hij op of omstreeks 11 oktober 2023 te [plaats 2] , althans in Nederland,
openlijk, te weten op/rondom/nabij het schoolplein van [plek] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer]
- een of meerdere malen met een of meerdere mes(sen), althans (een) scherp(e) en of puntig(e) voorwerp(en), te steken en/of te snijden op/tegen/in de rug en/of de zij en/of (overige) delen van het (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd en/of (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te schoppen en/of trappen op/tegen het (boven)lichaam,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, tezamen en in vereniging met zijn broer, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd. Het medeplegen van doodslag zoals primair tenlastegelegd kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit. Van moord is geen sprake. De bijdrage van verdachte bij de geweldshandelingen tegen [slachtoffer] is van onvoldoende gewicht geweest voor medeplegen van doodslag. Er is geen sprake van een daadwerkelijk relevante en significante bijdrage. Niet is gebleken dat verdachte [slachtoffer] heeft gestoken. Uit het dossier zou hoogstens kunnen worden afgeleid dat verdachte [slachtoffer] enkele klappen heeft gegeven en een blikje drinken tegen hem aan heeft gegooid. Openlijke geweldpleging kan evenmin bewezen worden; causaal verband tussen de dood van [slachtoffer] en verdachtes handelen ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Uit het dossier volgt dat bij de politie op de avond van 11 oktober 2023 kort na elkaar twee meldingen binnenkwamen over een slachtoffer van een steekpartij. Uit onderzoek blijkt dat beide meldingen over één voorval gaan, namelijk een steekincident op het schoolplein van [plek] .
Op 11 oktober 2023 omstreeks 21:30 uur kwam bij de Meldkamer van de politie Oost-Nederland een melding binnen dat een slachtoffer van vermoedelijk een steekpartij had aangebeld bij een woning aan de [adres 1] te [plaats 2] en daar in elkaar was gezakt. Verbalisanten zagen op de grond in de gang bij de deuropening een man op zijn rug liggen, later geïdentificeerd als [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] 2001 in [plaats 2] (hierna: [slachtoffer] ). [slachtoffer] was zwaargewond en nog licht aanspreekbaar. [slachtoffer] vertelde de verbalisanten dat hij meerdere keren was gestoken, onder andere in zijn rug. Op vragen van de verbalisanten wie hem had neergestoken en of hij diegene kende, verklaarde [slachtoffer] dat hij dit niet wist en hem niet kende. [slachtoffer] werd gereanimeerd maar dit mocht niet baten. Kort na 22:00 uur overleed [slachtoffer] in de ambulance onderweg naar het ziekenhuis. [2]
Om 21:34 uur diezelfde avond is nóg een melding binnengekomen van een steekincident. Het slachtoffer bevond zich op de [adres 2] in [plaats 2] . De politie trof daar [verdachte] (de verdachte, tevens broer van de medeverdachte) aan. Verdachte (hierna ook: [verdachte] ) liet een wond in zijn buik zien. Hij verklaarde door een hem onbekende jongen te zijn gestoken en die onbekende jongen uit zelfverdediging eveneens te hebben gestoken. Hij had de telefoon en ID-kaart van de hem onbekende jongen meegenomen nadat deze waren gevallen. Het ID-bewijs bleek van [slachtoffer] te zijn. Er werd een bebloed mes in de jas van [verdachte] aangetroffen waarvan [verdachte] zei dat dit het mes was dat hij had gebruikt.
[verdachte] oogde volgens de verbalisanten zenuwachtig en vroeg meermalen naar zijn broer (hierna: [medeverdachte] of de medeverdachte) die ook bij het incident betrokken zou zijn geweest en de boel slechts had proberen te sussen.
[medeverdachte] was na het incident enige dagen onvindbaar. In de middag van maandag 16 oktober 2023 werd hij opgespoord en door de politie aangehouden in zijn ouderlijke woning.
[medeverdachte] heeft later in het onderzoek uiteindelijk verklaard dat hij en zijn broer [verdachte] de bewuste avond op het schoolplein van [plek] in [plaats 2] een plotselinge gewelddadige confrontatie hebben gehad met de hun onbekende [slachtoffer] . [medeverdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] tijdens deze confrontatie (ter verdediging van zijn broer [verdachte] ) met een mes in de rug heeft gestoken.
Uit forensisch pathologisch onderzoek blijkt dat [slachtoffer] 11 steekwonden had, waarvan 9 steekwonden aan de rug en de overige nabij de zij en bil. De diepste wond was 8 cm. Drie steekwonden aan de rug hebben geleid tot perforatie en functieverlies van de borstkas en de longen, met de dood tot gevolg. Naast de steekletsels zijn ook hematomen, schaafwonden en/of oppervlakkige huidbeschadigingen vastgesteld op onder meer het gezicht, de rug, knie, linkerarm en hand van [slachtoffer] . [3]
Nadere overwegingen toedracht
Duidelijk is dat [slachtoffer] door geweld (messteken) om het leven is gekomen. Aan de orde is de vraag of verdachte en/of zijn medeverdachte dat dodelijke geweld hebben gepleegd en of, en zo ja in welke mate, zij daarvoor strafbaar zijn.
Uit het dossier volgt dat op het schoolplein een confrontatie tussen [medeverdachte] en [verdachte] aan de ene kant en [slachtoffer] aan de andere kant heeft plaatsgevonden.
Er doen verhalen de ronde, zo volgt uit het dossier, over de vraag of [medeverdachte] en [verdachte] en [slachtoffer] elkaar wel of niet (persoonlijk) kenden en of er een aanleiding was voor die confrontatie. Die verhalen zijn echter zo uiteenlopend en vinden onvoldoende bevestiging in objectief bewijs, dat daarover niets zinnigs te concluderen valt. Vaststaat in elk geval dat [slachtoffer] zei dat hij de persoon die hem had gestoken niet kende, toen de politie hem zwaargewond aantrof.
De confrontatie heeft minder dan 10 minuten geduurd.
Uit het proces-verbaal van camerabeelden [4] volgt namelijk dat [medeverdachte] en [verdachte] om ongeveer 21.09 uur bij [plek] aankomen; zij lopen daar met versnelde pas weg rond 21.24 uur.
Uit het proces-verbaal van camerabeelden [5] in combinatie met appverkeer [6] met [naam 1] blijkt dat [slachtoffer] rond 21.14 uur bij de pannakooi was (voordat [naam 1] daar kwam) en hij kort daarna langs [plek] moet zijn gekomen.
De confrontatie is gewelddadig geweest.
Het proces-verbaal van sporenonderzoek beschrijft diverse bloedsporen: op 2 containers, op de bestrating en op een deel van de afrastering. De bril die van [slachtoffer] bleek te zijn, lag op de grond, op 3,5 meter van het hek. [7] De bloedsporen op de tegels en de afrastering zijn naar het oordeel van de rechtbank van [slachtoffer] , Uit DNA-onderzoek is namelijk gebleken dat de bemonsteringen van deze sporen een enkelvoudig DNA-profiel hebben opgeleverd dat matcht met het DNA-profiel van [slachtoffer] waarbij de match een bijzonder hoge zeldzaamheidswaarde heeft (meer dan 1 miljard). [8]
Het letsel bij [slachtoffer] is beschreven in het hiervoor genoemde sectierapport en bestaat uit 11 steekletsels, hematomen, schaafwonden en oppervlakkige huidbeschadigingen.
Het letselonderzoek bij [medeverdachte] beschrijft een snijverwonding tussen de duim en de vinger, waarvan [medeverdachte] heeft verklaard dat hij dit sneetje denkt te hebben opgelopen toen hij [slachtoffer] stak. Daarnaast zijn beschreven; een huidbeschadiging bij een vinger, de handpalm, een bruine vlek op de rug en een oppervlakkige lijnvormige huidbeschadiging op de linkerzij van het bovenlichaam. [9]
Het letselonderzoek bij [verdachte] beschrijft een wond onder de borst van 2 cm lang die is gehecht, huidbeschadigingen op beide handen, een kleine huidverkleuring op het hoofd, een kras op de linker onderarm en een vage rode huidverkleuring op de knie. [10]
Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een gevecht zag en dat er iemand werd geduwd. Ze zag een echt jongensgevecht, het ging heel hard. Ze hoorde iemand roepen “vuile hond”. Ze zag dat de jongen die geduwd werd tegen de container aankwam. Gevraagd naar de verhoudingen tussen de jongens, verklaarde [getuige 1] dat een jongen die op de grond lag, omhoog kwam. Toen hij omhoog kwam, werd hij door iemand anders geslagen. Hij kwam tegen de container aan. Het leek alsof hij hulp kreeg om over het hek te komen. De jongen die over het hek geklommen was, rende hard weg. De andere jongens liepen de andere kant op. [11]
De rechtbank stelt vast dat op basis van het dossier geen minutieuze reconstructie mogelijk is van de gebeurtenissen op het schoolplein. Er zijn geen camerabeelden van de confrontatie, er zijn geen getuigen die de volledige confrontatie tussen [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] (goed) hebben gezien. [medeverdachte] en [verdachte] hebben uiteenlopend verklaard en [slachtoffer] kan het niet meer navertellen. Er kan dus niet meer precies, als het ware “fragment voor fragment”, vastgesteld worden wanneer wat gebeurde en wie wat wanneer deed. De vraag is dus welke conclusies wel kunnen worden verbonden aan het voorhanden zijnde (belastende en ontlastende) bewijs. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Toebrengen (dodelijke) steekverwondingen [slachtoffer]
De eerste vraag die de rechtbank beantwoordt, is wie [slachtoffer] de (dodelijke) steekverwondingen heeft toegebracht.
In het kader van het onderzoek zijn twee messen in beslag genomen die als potentiële veroorzaker van het dodelijke letsel van [slachtoffer] kunnen worden aangemerkt.
Eén mes werd onder [verdachte] in beslag genomen en het andere mes werd gevonden op de plaats delict en bleek, gelet op de herkenning door [getuige 2] [12] , een mes van [slachtoffer] te zijn.
Het mes waarmee verdachte naar eigen zeggen [slachtoffer] heeft gestoken, is scherprandig en scherppuntig met een lemmet van 1,7 x 9,5 cm. Het (uitklapbare) mes dat van [slachtoffer] zou zijn, is scherprandig en scherppuntig met een lemmet van 2,5 x 14,5 cm. [13] Uit onderzoek door de forensisch patholoog volgt overigens dat, gelet op de steekkanalen en gezien de breedte- en lengtemarge van de messen, beide messen elk op zich of in combinatie de steekletsels bij het slachtoffer kunnen hebben veroorzaakt.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben in de loop van dit onderzoek verschillende verklaringen afgelegd over wie degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken.
In het begin van het onderzoek verklaarde [verdachte] dat hij [slachtoffer] had gestoken, maar daar is hij later op teruggekomen.
Na tijdens zijn eerste verhoren te hebben gezwegen heeft [medeverdachte] in zijn verhoor van 30 oktober 2023 verklaard dat niet [verdachte] , maar hijzelf degene is geweest die [slachtoffer] , met het onder [verdachte] in beslag genomen mes, heeft gestoken [14] .
De rechtbank betrekt bij beantwoording van de vraag door wie [slachtoffer] is gestoken, ook de resultaten van DNA-onderzoek aan beide messen.
Onderzoek aan het mes van [slachtoffer] (AAOB8724NL)
Uit DNA-onderzoek door het NFI is het volgende gebleken. Het mes dat op het schoolplein is aangetroffen en dat toebehoorde aan [slachtoffer] is bemonsterd.
De snijrand en de punt van het lemmet (AAOB8724#01) bevatten bloedsporen. Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] en [verdachte] [medeverdachte] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 350 miljoen keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [verdachte] [medeverdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Het lemmet bevat meer bloedsporen die bemonsterd zijn (AAOB8724#04). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] en [verdachte] [medeverdachte] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [verdachte] [medeverdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Ook het heft van het mes is bemonsterd op sporen waarin geen bloed is aangetroffen (AAOB8724#10). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal drie personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
Ten slotte is van twee bemonsteringen van mes AAOB8724NL (#01 en #04) een onderzoek RNA-orgaantypering uitgevoerd naar de aard van het aanwezige celmateriaal, met name om vast te stellen of er longweefsel in de bemonsteringen aanwezig is. Er is geen longweefsel aangetroffen.
Onderzoek aan het onder [verdachte] in beslag genomen mes (AAOB8713NL)
Ook is een mes veiliggesteld bij [verdachte] . Het betrof een ingeklapt mes met een zwart heft. De buitenzijde van het mes was bebloed. De volgende bemonsteringen hebben resultaat opgeleverd:
5. Een deel van een bloedspoor op de punt van het lemmet (AAOB8713#01). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [slachtoffer] en [medeverdachte] kan zijn. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [slachtoffer] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is. De kans om dit DNA-mengprofiel te treffen is 1 miljard keer groter wanneer [medeverdachte] één van de donoren is dan wanneer dit niet zo is.
6. Een deel van een bloedspoor op het heft van het mes (AAOB8713#06). Hiervan zijn DNA-profielen vervaardigd. Dat leverde een verwijzing op naar minimaal twee personen en de conclusie dat het DNA van [medeverdachte] kan zijn. De kans dat het DNA afkomstig is van een willekeurig onbekend persoon dan [medeverdachte] is door het NFI niet berekend in verband met het resultaat van de bemonstering met nummer AAOB8713#01.
7. Ten slotte is ook hier van twee bemonsteringen van mes AAOB8713 L (#01 en #04) een onderzoek RNA-orgaantypering uitgevoerd naar de aard van het aanwezige celmateriaal, met name om vast te stellen of er longweefsel in de bemonsteringen aanwezig is. Er is geen longweefsel aangetroffen.
Gelet op de hoge zeldzaamheidswaarden, de plaats van aantreffen van de messen en de herkenning door [getuige 2] van een van de messen als zijnde van [slachtoffer] , concludeert de rechtbank dat [medeverdachte] , [verdachte] respectievelijk [slachtoffer] donor zijn van het celmateriaal dat in de betreffende bemonsteringen is aangetroffen. Gelet op het sporenbeeld op het schoolplein, de bij [slachtoffer] en [verdachte] vastgestelde (mes-)verwondingen en het feit dat meerdere DNA-matches uit bloedsporen werden verkregen, concludeert de rechtbank dat deze messen zijn gebruikt bij de confrontatie tussen [medeverdachte] , [verdachte] en [slachtoffer] .
In bloedsporen op het mes van [slachtoffer] is zijn celmateriaal aangetroffen, alsmede celmateriaal van [verdachte] , zo stelt de rechtbank vast. Dit rechtvaardigt, als meest voor de hand liggende conclusie, gezien het bij [verdachte] vastgestelde letsel, dat [slachtoffer] met zijn mes [verdachte] heeft verwond.
In bloedsporen op het mes dat onder [verdachte] in beslag is genomen, is celmateriaal van [medeverdachte] en [slachtoffer] aangetroffen, zo stelt de rechtbank vast. Dit rechtvaardigt de conclusie, gezien het bij [slachtoffer] vastgestelde letsel, dat [slachtoffer] door [medeverdachte] is verwond met het mes dat (later) bij [verdachte] is aangetroffen.
De rechtbank gaat er op grond van de hiervoor genoemde bevindingen vanuit dat [medeverdachte] degene is geweest die [slachtoffer] (11 maal) met het onder [verdachte] in beslag genomen mes heeft gestoken, nu de verklaring van [medeverdachte] dat hij [slachtoffer] met voornoemd mes heeft gestoken steun vindt in de hiervoor genoemde objectieve bewijsmiddelen.
In de zaak tegen [medeverdachte] komt de rechtbank tot het oordeel dat de primair ten laste gelegde doodslag kan worden bewezen (en dus niet de moord).
Geen medeplegen
De vraag die vervolgens voorligt is of [medeverdachte] [slachtoffer] samen met zijn broer [verdachte] om het leven heeft gebracht, in die zin dat sprake is van het medeplegen van doodslag.
Uit het dossier en wat ter zitting is besproken, leidt de rechtbank af dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gestoken tijdens een plotselinge gewelddadige confrontatie tussen hem en zijn broer [verdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds. Om [verdachte] als medepleger van de doodslag op [slachtoffer] aan te kunnen merken, moet op grond van de bewijsmiddelen kunnen worden vastgesteld dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen beide verdachten, gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het strafbare feit, in dit geval doodslag. De vraag is of [verdachte] afgezien van opzet op de samenwerking met [medeverdachte] , ook opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer] .
In gevallen als de onderhavige zal het bewijs van het opzet afgeleid moeten worden uit de aard en uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen.
Het dossier bevat geen aanwijzingen dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gestoken met een mes. Het dossier bevat ook geen aanknopingspunten dat [verdachte] [medeverdachte] heeft aangemoedigd om [slachtoffer] te steken of iets heeft gedaan met als doel dat [medeverdachte] [slachtoffer] kon steken. Door [medeverdachte] en [verdachte] is weliswaar verklaard over het vastpakken door [verdachte] van [slachtoffer] maar die verklaringen zijn verschillend als het gaat om het moment waarop en de omstandigheden waaronder dat gebeurde. [15] In elk geval is dit onvoldoende voor de conclusie dat [verdachte] [slachtoffer] heeft beetgepakt en vastgehouden om het [medeverdachte] mogelijk te maken hem te steken.
Er ontbreekt dus voldoende bewijs voor het oordeel dat het opzet van [verdachte] gericht was op het doden van [slachtoffer] . Niet is komen vast te staan dat [verdachte] op een andere manier een intellectuele of materiële bijdrage van voldoende gewicht aan de doodslag van [slachtoffer] heeft geleverd waaruit zijn opzet op de dood van [slachtoffer] kan worden afgeleid.
De omstandigheid dat [verdachte] een bijdrage heeft geleverd aan de confrontatie met [slachtoffer] door een blikje te gooien of, en dan vooral, door hem te slaan nadat [slachtoffer] al meerdere keren was gestoken, is onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van het medeplegen van doodslag.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook vrijspreken van het medeplegen van de doodslag op [slachtoffer] .
Openlijke geweldpleging
De rechtbank is wel van oordeel dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan openlijk geweld in vereniging gepleegd, zoals subsidiair tenlastegelegd, en overweegt daartoe als volgt. [verdachte] heeft [slachtoffer] geslagen. Niet is komen vast te staan wanneer [verdachte] [slachtoffer] voor het eerst heeft geslagen. Vaststaat in elk geval wel dat [verdachte] [slachtoffer] heeft geslagen na het toebrengen van de messteken door [medeverdachte] .
In een OVC-gesprek van 12 december 2023 met een vriend heeft [medeverdachte] verteld dat zijn broertje (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) [slachtoffer] heeft ‘gebost’ (geslagen) nadat hij, [medeverdachte] , de man had ‘gedjoekt’ (gestoken) en dat hij dit
nietaan de rechercheur heeft verteld. [16]
Dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen vindt ondersteuning in de blauwe plekken en huidverkleuringen aangetroffen op onder meer de bovenzijde van de handen van verdachte en op het gezicht van [slachtoffer] , zoals beschreven in de hiervoor genoemde letselrapportage en het sectierapport.
Getuige [getuige 1] [17] heeft verklaard dat zij een gevecht zag tussen meerdere jongens dat heel hard ging, waarbij het leek alsof een jongen die op de grond lag klappen kreeg en waarbij de jongen, nadat hij uiteindelijk kon opstaan, tegen een container werd geslagen. Hierna rende die jongen weg. Twee jongens liepen samen weg, de andere kant op, aldus [getuige 1] . De rechtbank begrijpt hieruit dat de jongen die geslagen werd, [slachtoffer] was.
Verdachte zelf heeft uiteindelijk ter zitting van 18 oktober 2024 verklaard dat hij [slachtoffer] heeft geslagen tegen het (achter)hoofd. [18]
De rechtbank leidt uit voornoemde bewijsmiddelen af dat verdachte tijdens de gewelddadige confrontatie tussen hemzelf en [medeverdachte] enerzijds en [slachtoffer] anderzijds, [slachtoffer] (tegen een container) heeft geslagen. Dit laatste gebeurde nadat [slachtoffer] al een groot aantal keer door [medeverdachte] was gestoken. Gelet op de vele steekverwondingen bij [slachtoffer] en de ernst hiervan, kan het vele steken door [medeverdachte] [verdachte] onmogelijk zijn ontgaan. Toch heeft [verdachte] de gewonde [slachtoffer] daarna nog geslagen.
Door aldus te handelen heeft [verdachte] zich als het ware aangesloten bij het geweld dat [medeverdachte] pleegde tegen [slachtoffer] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft [verdachte] daarmee ook een voldoende significante bijdrage geleverd aan het op [slachtoffer] uitgeoefende geweld. Dit leidt tot een bewezenverklaring van openlijke geweldpleging als strafbaar gesteld in art. 141 Wetboek van Strafrecht (Sr).
[verdachte] moet echter worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging dat inhoudt: “terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad”; Niet bewezen kan immers worden dat [verdachte] de dodelijke steekwonden heeft toegebracht. Door het slaan is [slachtoffer] niet overleden. De strafverhoging van artikel 141 lid 2 Sr geldt namelijk alleen voor de verdachte van wie komt vast te staan dat deze zelf het geweld heeft gepleegd dat het dodelijke gevolg heeft gehad.
Eindconclusie
De rechtbank komt op grond van hetgeen hierboven is overwogen tot de slotsom dat de verdachte openlijk en in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , dat bestond uit slaan/stompen en steken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks11 oktober 2023 te [plaats 2] ,
althans in Nederland,
openlijk, te weten op/rondom/nabij het schoolplein van [plek] ,
in elk geval op of aan de openbare weg en/of opeen voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer]
-
een ofmeerdere malen met een
of meerderemes
(sen), althans (een) scherp(e) en of puntig(e) voorwerp(en),te steken
en/of te snijden op/tegen/in de rug en
/ofde zij en
/of(overige) delen van het (boven)lichaam en
/of
- een of meerdere malen te slaan en/of stompen op/tegen het hoofd
en/of (boven)lichaam en/of
- een of meerdere malen te schoppen en/of trappen op/tegen het (boven)lichaam,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
subsidiaire feit:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

5.De strafbaarheid van het feit en van verdachte

Standpunt raadsman
De raadsman heeft bepleit dat verdachte een beroep op noodweer toekomt zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
[slachtoffer] zou van meet af aan de aanval hebben gezocht door beide verdachten te bedreigen, te zwaaien met een mes en met een mes op [verdachte] af te rennen. Nadat [medeverdachte] [slachtoffer] ’s aanvankelijke focus op diens broer [verdachte] zou hebben afgeleid door te roepen dat hij ook een mes had, zou [slachtoffer] zijn aandacht naar [medeverdachte] hebben verlegd en op [medeverdachte] zijn af gelopen met een mes. [verdachte] zou [slachtoffer] vervolgens hebben beslopen en van achteren met beide armen hebben omklemd, waarna [verdachte] en [slachtoffer] in een worsteling op de grond belandden. [verdachte] zou daarbij onderop zijn komen te liggen, terwijl zijn voet vast zat in een hekje. [slachtoffer] zou bovenop [verdachte] hebben gezeten en vanuit het gezichtspunt van [medeverdachte] zijn arm omhoog hebben geheven met daarin vermoedelijk een mes. Toen [verdachte] vervolgens “doe iets” riep, zou [medeverdachte] geen andere mogelijkheid hebben gezien dan [slachtoffer] veelvuldig in zijn rug te steken totdat [slachtoffer] zich ogenschijnlijk leek over te geven. [medeverdachte] vreesde dat [verdachte] anders zou zijn doodgestoken door [slachtoffer] . [verdachte] was toen al gestoken door [slachtoffer] . [verdachte] sloeg [slachtoffer] omdat hij dacht dat [slachtoffer] nog steeds actief een bedreiging vormde.
[verdachte] reactie voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Van culpa in causa is geen sprake; van noodweer op noodweer evenmin.
Subsidiair is een beroep gedaan op noodweerexces. Als gevolg van een hevige gemoedsbeweging zou [medeverdachte] door te steken met het mes zijn doorgeschoten in de noodzakelijke verdediging van zijn broer [verdachte] .
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat [verdachte] zich in een noodweersituatie bevond. Het beroep op noodweer is geheel gebaseerd op de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] , die onbetrouwbaar zijn, gelet op de wijze van totstandkoming en de vele inconsistenties en tegenstrijdigheden. Voorts is sprake van contra-indicaties voor het door [verdachte] geschetste scenario dat [slachtoffer] de agressor zou zijn geweest. Subsidiair is aangevoerd dat niet is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook van noodweerexces is volgens de officier van justitie geen sprake.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding die was gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waartegen verdediging noodzakelijk en geboden was. Van een "ogenblikkelijke" aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Voor aanvaarding van het beroep is onder meer vereist dat de rechter de feitelijke grondslag ervan aannemelijk acht. De rechtbank overweegt als volgt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] heeft vastgepakt om te voorkomen dat hij ( [verdachte] ) nog een keer door [slachtoffer] zou worden gestoken. [verdachte] heeft [slachtoffer] geslagen omdat hij dacht dat [slachtoffer] nog steeds een actieve bedreiging vormde.
Mede uit forensisch onderzoek komt naar voren dat [slachtoffer] (ook) een mes had en dat [verdachte] een steekverwonding had, die heeft gereikt tot het paracardiale vet grenzend aan het onderste deel van de linker hartkamer. Hij had onder zijn linkerborst een horizontale streepvormige huidbeschadiging van zo'n 2 cm lang. Technisch, waaronder forensisch bewijs brengt echter beperkingen mee en geeft geen informatie over de vraag door wie deze verwonding is toegebracht en of die handeling vanuit een aanval werd verricht of vanuit zelfverdediging. Het beroep op noodweer door verdachte steunt daarom in dit geval volledig op zijn eigen verklaring en die van [medeverdachte] .
Betrouwbaarheid van de verklaringen
Over de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] overweegt de rechtbank als volgt.
In zijn algemeenheid geldt dat een verklaring aan geloofwaardigheid wint als deze vroeg in het opsporingsonderzoek wordt afgelegd en daarna bevestiging vindt in latere onderzoeksresultaten.
[medeverdachte] en [verdachte] hebben na hun aanhouding op 16 oktober 2023 respectievelijk 12 oktober 2023 langere tijd gezwegen ook ná herhaalde confrontatie met voor hen zeer belastende informatie.
[medeverdachte] heeft op 30 oktober 2023 voor het eerst een verklaring afgelegd inhoudende dat hij [slachtoffer] heeft gestoken en dat dit was ter verdediging van [verdachte] .
[verdachte] heeft op 5 december 2023 voor het eerst een verklaring afgelegd. Op dat moment beschikte de verdediging al geruime tijd over de verklaring die [medeverdachte] bij de politie had afgelegd. Bij die gelegenheid en ook nadien heeft [verdachte] verklaard dat hij door [slachtoffer] werd aangevallen met een mes en heeft hij niet of nauwelijks gesproken over het steken door [medeverdachte] of dat [medeverdachte] hem zou hebben verdedigd.
Voorts hebben [medeverdachte] en [verdachte] op essentiële onderdelen van het beschreven noodweerscenario tegenstrijdig, evident onjuist en ongeloofwaardig verklaard. Daarbij is onder meer het volgende van belang.
Bij het eerste contact met de politie, kort na het geweldsincident vóór zijn aanhouding, heeft [verdachte] verklaard dat de onbekende jongen hem stak, dat hij hem daarna eveneens heeft gestoken en dat [medeverdachte] hen alleen uit elkaar wilde halen. Bij latere gelegenheden heeft [verdachte] ontkend dat hij heeft gestoken, heeft hij verklaard dat hij dit eerder alleen had gezegd om zijn broer te ontlasten en heeft hij verklaard dat hij geen geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] , behalve het gooien van een blikje tegen [slachtoffer] en het bij de bovenarmen pakken van [slachtoffer] toen [slachtoffer] een stekende beweging maakte richting hem ( [verdachte] ).
Ook [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat [verdachte] geen geweldshandelingen heeft verricht. In een OVC-gesprek van 12 december 2023 met een vriend heeft [medeverdachte] echter verteld dat zijn broertje de man, [slachtoffer] , heeft ‘gebost’ (geslagen) nadat hij, [medeverdachte] , de man had ‘gedjoekt’ (gestoken) en dat hij dit
nietaan de rechercheur heeft verteld. Dat [verdachte] [slachtoffer] heeft gestompt/geslagen vindt ondersteuning in de blauwe plekken en huidverkleuringen aangetroffen op onder meer de bovenzijde van de handen van [verdachte] en op het gezicht van [slachtoffer] .
Voorts heeft getuige [getuige 1] verklaard dat zij een gevecht zag tussen meerdere jongens dat heel hard ging, waarbij het leek alsof een jongen die op de grond lag klappen kreeg en waarbij de jongen, nadat hij uiteindelijk kon opstaan, tegen een container werd geslagen. Hierna rende die jongen weg. Twee jongens liepen samen weg, de andere kant op, aldus [getuige 1] . De rechtbank begrijpt hieruit dat de jongen die tegen de container geslagen werd, [slachtoffer] was. Het feit dat uit forensisch onderzoek is gebleken dat bloedsporen op de containers zijn aangetroffen, ondersteunt deze toedracht.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat [medeverdachte] en [verdachte] tegenstrijdig hebben verklaard over hun eigen aandeel en het aandeel van de ander.
Verder hebben [medeverdachte] en [verdachte] verklaard dat het bij een eerdere confrontatie met [slachtoffer] die avond op het plein bij woorden is gebleven, dat [slachtoffer] hierna, zwaaiend met een mes en schreeuwend dat als zij niet binnen 10 minuten weg zouden zijn hij hen zou djoeken, is vertrokken. [slachtoffer] zou al snel terug zijn gekomen, waarna er was gestoken. [medeverdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij na deze eerste confrontatie uit vrees voor hun leven al richting de uitgang van het schoolplein liepen en dat [verdachte] zijn hand al op het poortje had, toen [slachtoffer] weer terug kwam en op hen afkwam. [verdachte] heeft echter verklaard dat zij niet weggingen, maar op een bankje op het schoolplein zijn gaan zitten en dat [medeverdachte] tegen hem zei dat hij het moest laten, omdat hij net een nieuwe baan had, toen [slachtoffer] plotseling weer verscheen. De rechtbank is van oordeel dat de verschillen in de verklaringen zodanig zijn dat deze niet alleen te verklaren zijn door stress.
[medeverdachte] heeft verklaard dat toen [slachtoffer] dreigend met een mes op [verdachte] afging, hij een mes uit zijn jas heeft gehaald en heeft opengeklapt en heeft geschreeuwd dat hij ook een mes had. [slachtoffer] zou toen op hem, [medeverdachte] , zijn afgekomen en 5 keer met het mes naar [medeverdachte] hebben gezwaaid waardoor [medeverdachte] naar achteren moest springen. Volgens [medeverdachte] sloop [verdachte] toen en pakte [slachtoffer] van achter vast bij de armen waarna [verdachte] en [slachtoffer] vielen. [verdachte] heeft achter, zoals hiervoor al aangehaald, verklaard dat hij [slachtoffer] op een ander moment bij de armen heeft gepakt, namelijk toen [slachtoffer] richting hem ( [verdachte] ) stak. Bovendien heeft [verdachte] niet verklaard over [slachtoffer] gedrag richting [medeverdachte] , waaronder het zwaaien met het mes. Tevens heeft [verdachte] naar zijn zeggen op het plein geen mes bij [medeverdachte] gezien. Ook heeft [verdachte] verklaard dat hij niet heeft gezien of gemerkt dat [medeverdachte] [slachtoffer] heeft gestoken en dat hij geen verwondingen of bloed bij [slachtoffer] heeft gezien.
De rechtbank acht deze verklaringen van [medeverdachte] en [verdachte] ongeloofwaardig. Dat [slachtoffer] zich met meerdere steekbewegingen richting [medeverdachte] keerde, kan [verdachte] niet zijn ontgaan. Gelet op de vele steekverwondingen bij [slachtoffer] en de ernst hiervan, kan ook het vele steken door [medeverdachte] [verdachte] onmogelijk zijn ontgaan, te meer nu [slachtoffer] , volgens de verklaring van [medeverdachte] , op dat moment boven op [verdachte] zat.
In het oog springt verder dat [medeverdachte] heeft verklaard het mes op het schoolplein te hebben weggegooid en dat hij denkt dat [verdachte] het mes heeft opgeraapt toen hij ( [medeverdachte] ) [slachtoffer] tegen het hek aanduwde. Dit verdraagt zich niet met de verklaring van [verdachte] dat hij pas in de portiek bij [naam 2] , waar zij naar toe waren gegaan na de confrontatie, van [medeverdachte] heeft gehoord dat [medeverdachte] [slachtoffer] had gestoken. [verdachte] vroeg zijn broer toen om de spullen (het mes en de telefoon) aan hem te geven, omdat [verdachte] het op zich wilde nemen.
Alleen al gezien het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] dat hij [slachtoffer] uit noodweer heeft vastgepakt en (korte tijd later) heeft geslagen omdat hij dacht dat [slachtoffer] nog steeds een actieve bedreiging vormde, niet betrouwbaar en dus niet aannemelijk geworden.
Er zijn bovendien contra-indicaties voor het aannemen van een noodweersituatie.
Op de voor- en achterzijde van de pijpen van de broek van [verdachte] zijn bloedspatten (dus niet: bloedvegen) aangetroffen, waarvan de rechtbank op basis van de bijzonder hoge zeldzaamheidswaarden van de DNA-matches (meer dan 1 miljard) vaststelt dat het bloed van [slachtoffer] betreft. Zonder nadere verklaring die ontbreekt, zijn met name de sporen aan de achterzijde van de broek van [verdachte] niet te verenigen met het scenario dat [medeverdachte] de messteken aan [slachtoffer] heeft toegebracht op het moment dat [slachtoffer] boven op [verdachte] zat of over hem heen stond, terwijl [verdachte] op zijn rug lag.
Daarnaast is uit de verklaringen van verdachten bij de politie niet inzichtelijk geworden op welke wijze en op welk moment [verdachte] de verwonding aan zijn buik heeft opgelopen. Daarbij merkt de rechtbank op dat [verdachte] bij het letselonderzoek door de GGD geen antwoord heeft willen geven op de vraag hoe hij aan de verwonding is gekomen en dat [medeverdachte] heeft verklaard dat hij er pas na afloop van het incident achter kwam dat [verdachte] was gestoken.
Gelet op al het voorgaande, acht de rechtbank het door verdachte beschreven noodweerscenario niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen. Het beroep op noodweerexces slaagt hierom ook niet.
Het feit is dan ook strafbaar. Ook verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

6.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 jaar met aftrek voor het medeplegen van doodslag.
Het standpunt van de verdediging
In geval van een veroordeling heeft de raadsman verzocht te volstaan met een straf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan het voorarrest. Verder is bepleit dat rekening wordt gehouden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan, zoals de dreiging die van de situatie uitging, alsmede het door verdachte en zijn broer niet gewilde gevolg, namelijk dat [slachtoffer] zou overlijden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 6 september 2024 blijkt dat verdachte eerder met justitie in contact is geweest voor een geweldsfeit. In september 2022 is een geweldszaak voorwaardelijk geseponeerd. Open staat nog een zaak die betrekking heeft op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. In januari 2024 werd een verkeerszaak afgedaan met een strafbeschikking (geldboete).
Uit het NIFP-trajectconsult van 19 maart 2024 blijkt niet van aanwijzingen voor psychopathologie of cognitieve of intellectuele beperkingen. Er is geen reden voor verdere diagnostiek.
Volgens de rapportages van de reclassering, laatstelijk van 8 oktober 2024, is op de verschillende leefgebieden geen sprake van problemen. Er is geen sprake van een delict patroon. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. Geadviseerd wordt de zaak af te doen zonder oplegging van bijzondere voorwaarden.
Gebleken is dat de verdenking tegen verdachte en zijn broer heeft geleid tot bedreigingen, als gevolg waarvan verdachtes naaste familieleden hebben moeten verhuizen.
Verdachte heeft samen met zijn broer geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . Bij dat groepsgeweld vanuit verdachten is niet alleen geslagen, maar ook gestoken met een mes. De volgorde waarin dat door verdachte en zijn broer gepleegde geweld plaatsvond, is niet exact te reconstrueren. Dat komt doordat verdachten daarover verschillende en ook tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd en [slachtoffer] het niet meer kan navertellen. Dit bemoeilijkt de verwerking voor de nabestaanden, die achterblijven met vragen..
Duidelijk is wel geworden dat verdachtes broer een groot aantal keer met een mes in de rug van [slachtoffer] heeft gestoken. Er zijn 11 steekverwondingen geteld bij de sectie, waarvan 3 dodelijk. Dat kan verdachte niet zijn ontgaan. Toch heeft verdachte [slachtoffer] , nadat deze door verdachtes broer ernstig met messteken was verwond, nog geslagen. Dat laatste heeft verdachte na aanvankelijk zwijgen, pas bij de inhoudelijke behandeling toegegeven.
De rechtbank heeft niet kunnen vaststellen dat in juridische zin sprake is geweest van het medeplegen van doodslag. Wel is verdachte verantwoordelijk voor het openlijk in vereniging plegen van geweld tegen [slachtoffer] . Dat verdachte een als gevolg van de vele messteken al zwaargewonde [slachtoffer] daarna nog tegen een container aan heeft geslagen, ziet de rechtbank als strafverzwarend.
[slachtoffer] is overleden als gevolg van de messteken die door verdachtes broer zijn toegebracht, niet door het slaan door verdachte. De gevolgen van het tegen [slachtoffer] gepleegde geweld zijn onomkeerbaar; de hulpdiensten konden zijn leven niet redden. [slachtoffer] heeft de hoogst mogelijke prijs betaald voor het zinloze conflict dat die bewuste avond op het schoolplein is ontstaan.
Het overlijden van [slachtoffer] heeft grote impact op zijn nabestaanden en naasten, zoals bij de uitoefening van het spreekrecht ook is gebleken. Hun leven is onomkeerbaar veranderd.
Verdachte is net als zijn broer verantwoordelijk voor het gepleegde geweld, waarbij verdachtes broer -en niet verdachte- vanwege het door de messteken veroorzaakte dodelijke geweld veruit het grootste aandeel heeft en voor de dood van [slachtoffer] verantwoordelijk is.
Het in vereniging plegen van geweld, in het openbaar en met gebruikmaking van een mes, tast ook gevoelens van veiligheid in de samenleving aan.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van de feiten niet kan worden volstaan met een andere sanctie dan een gevangenisstraf. De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met het bewijsbare aandeel van verdachte, dat minder groot is dan dat van zijn broer. Niet vastgesteld kon immers worden dat verdachte ook heeft gestoken, dat hij zijn broer heeft aangemoedigd juist dat te doen of dat mogelijk heeft gemaakt.
De rechtbank heeft gelet op de LOVS-oriëntatiepunten die de gerechten hanteren voor openlijke geweldpleging. Daarin wordt genoemd als oriëntatiepunt voor openlijk geweld begaan tegen personen: 120 uur taakstraf (zonder lichamelijk letsel), 150 uur taakstraf (bij lichamelijk letsel) en 6 maanden gevangenisstraf (bij zwaar lichamelijk letsel).
Alles afwegend, acht de rechtbank in dit geval een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden met aftrek van het voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet geen reden om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. De straf is fors lager dan geëist omdat de rechtbank verdachte niet mede verantwoordelijk houdt voor de doodslag. Bovendien is niet gebleken dat de dood van [slachtoffer] het gevolg is van het slaan door [verdachte] .
Het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis zal worden afgewezen, gelet op de beslissingen ex art. 350 Sv.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

7.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelden partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[moeder slachtoffer] , moeder van het slachtoffer, vordert € 1.745 aan materiële schade en € 17.500 aan affectieschade.
[vader slachtoffer] , vader van het slachtoffer, en zijn partner [partner vader slachtoffer] vorderen ieder
€ 17.500 aan affectieschade.
Namens [zoon slachtoffer 1] en [zoon slachtoffer 2] , minderjarige kinderen van het slachtoffer, is
€ 5.325 respectievelijk € 5.725 aan materiële kosten gevorderd en € 20.000 aan affectieschade ieder.
[oma slachtoffer] , oma van het slachtoffer, vordert € 17.500 aan affectieschade.
Verder vorderen de benadeelden de wettelijke rente over de gevorderde schade en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelden partijen niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering.
Overweging van de rechtbank
Op grond van de inhoud van de vorderingen en de mondelinge toelichting hierop ter zitting stelt de rechtbank vast dat de door de benadeelde geleden schade geheel bestaat uit schade ontstaan als gevolg van de dood van [slachtoffer] .
Aangezien de rechtbank niet tot bewezenverklaring komt van medeplegen van moord of doodslag dan wel openlijke geweldpleging met de dood tot gevolg, kan verdachte juridisch gezien niet verantwoordelijk worden gehouden voor de dood van [slachtoffer] .
De benadeelde partijen worden daarom niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering. De proceskosten zullen worden gecompenseerd.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 63 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
 spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde, zoals vermeld onder
‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder
‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vorderingen benadeelden partij
 verklaart de benadeelde partijen [moeder slachtoffer] , [vader slachtoffer] , [zoon slachtoffer 1] , [zoon slachtoffer 2] , [oma slachtoffer] en [partner vader slachtoffer] niet-ontvankelijk in hun afzonderlijke vordering tot schadevergoeding;
 bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. L.J. Saarloos en mr. A.P. Sno, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 november 2024.
De griffier is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek Mosander, ON3R023081, gesloten op 18 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal bevindingen ZD 01-02 en ZD 06.
3.Proces-verbaal bevindingen ZD 01-02 en definitief sectierapport van Eurofins van 6 november 2023 in aanvullend forensisch einddossier p. 368-372.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 160-161 ZD.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 127 ZD.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 112 ZD.
7.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, p. 38-41, 44 (FO).
8.Rapport NFI van 4 januari 2024, p. 468 (FO).
9.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 210 (FO).
10.Proces-verbaal forensisch onderzoek persoon, p. 176-177 (FO).
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 58-59, 61-62.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 92 ZD.
13.Aanvullend deskundigenrapport forensische pathologie Eurofins, p. 515 (FO)
14.Proces-verbaal verhoor verdachte, p. 594 ZD.
15.Volgens [medeverdachte] sloop [verdachte] van achter naar [slachtoffer] toen [slachtoffer] [medeverdachte] 5x met een mes naar hem ( [medeverdachte] ) zwaaide en pakte [verdachte] [slachtoffer] toen van achter beet. Volgens [verdachte] pakte hij [slachtoffer] beet toen deze met een mes naar hem ( [verdachte] ) uithaalde.
16.Proces-verbaal van bevindingen OVC 12 december 2023, ZD p. 432.
17.Zie voetnoot 11.
18.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 18 oktober 2024.