In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 14 november 2024, staat de vraag centraal of de werkgever, Kinderthuiszorg-Nederland B.V., zich schuldig heeft gemaakt aan zwangerschapsdiscriminatie door de arbeidsovereenkomst van de werkneemster, aangeduid als verzoekster, niet te verlengen. De verzoekster heeft voldoende feiten aangevoerd die de vermoeden van discriminatie ondersteunen, waaronder het feit dat zij goed functioneerde en haar arbeidsovereenkomst eerder was verlengd. De werkgever heeft niet kunnen aantonen dat de beslissing om de arbeidsovereenkomst niet te verlengen niet gerelateerd was aan de zwangerschap van de werkneemster.
De procedure omvatte een verzoekschrift, verweerschrift en een mondelinge behandeling. De verzoekster heeft verzocht om een verklaring van verboden onderscheid, schadevergoeding en vernietiging van een studieovereenkomst. De rechtbank oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst niet te maken had met de zwangerschap van de werkneemster. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er sprake was van verboden onderscheid en heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een materiële schadevergoeding van € 8.793,84 en een immateriële schadevergoeding van € 2.500,00, vermeerderd met wettelijke rente. Daarnaast is de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster.
De uitspraak benadrukt het belang van gelijke behandeling en het verbod op discriminatie op grond van geslacht, met name in het kader van zwangerschap. De rechtbank heeft de verzoekster in het gelijk gesteld en de werkgever in het ongelijk, wat leidt tot een belangrijke precedent in zaken van zwangerschapsdiscriminatie.