ECLI:NL:RBGEL:2024:7913

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
11026383 / CV EXPL 24-2905
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over geldlening en bewijsvoering in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland, is er een geschil ontstaan tussen eiser en gedaagde over een vermeende geldlening. Eiser vordert betaling van een bedrag van € 3.689,25 en een restantbedrag van € 10.500,00, dat volgens hem door gedaagde verschuldigd is op basis van een geldleningsovereenkomst van € 15.000,00 die in 2020 zou zijn gesloten. Gedaagde betwist echter de geldlening en stelt dat er een andere overeenkomst is gesloten met betrekking tot een fiets die hij aan eiser heeft verkocht. Tijdens de mondelinge behandeling heeft eiser niet voldoende bewijs kunnen leveren voor zijn vordering, en de kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn stelplicht. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overgelegde stukken, waaronder WhatsApp-berichten, niet voldoende bewijs bieden voor de gestelde geldleningsovereenkomst. Eiser is in het ongelijk gesteld en moet de proceskosten betalen, die zijn begroot op € 947,00. De kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente indien niet tijdig betaald.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11026383 \ CV EXPL 24-2905
Vonnis van 16 oktober 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Incassocenter B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: Rechtshulp Nederland.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juni 2024 en de daarin genoemde processtukken
- de mondelinge behandeling van 3 september 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

2.Het geschil

2.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
[gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 15.476,06, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag van algehele voldoening,
subsidiair:
1. [gedaagde] veroordeelt om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 3.689,25, dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2024 tot aan de dag van algehele voldoening,
2. verklaart voor recht dat [gedaagde] zal zijn gehouden het restantbedrag van € 10.500,00 te voldoen en hem te veroordelen tot betaling van voornoemd bedrag uiterlijk op 14 januari 2025, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening,
zowel primair als subsidiair:
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na betekening van het vonnis.
2.2.
[eiser] legt aan zijn vordering ten grondslag dat partijen een overeenkomst van geldlening hebben gesloten op grond waarvan [eiser] in 2020 een bedrag van € 15.000,00 heeft uitgeleend aan [gedaagde] . Partijen zijn verder overeengekomen dat [gedaagde] op 14 januari 2022, 14 januari 2023 en 14 januari 2024 telkens € 1.500,00 zou aflossen, gevolgd door een laatste aflossing van € 10.500,00 op 14 januari 2025. Aangezien [gedaagde] de regeling niet is nagekomen, heeft [eiser] de regeling bij sommatie-exploot opgezegd en het openstaande (restant)saldo opgeëist. [gedaagde] is ondanks sommatie niet overgegaan tot betaling, daarom moet hij naast de hoofdsom ook de wettelijk rente en de buitengerechtelijke incassokosten betalen, aldus [eiser] .
2.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure, waaronder de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke vanaf veertien dagen na de datum van het vonnis.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[eiser] beroept zich op een geldleningsovereenkomst van € 15.000,00 en [gedaagde] betwist deze overeenkomst te hebben gesloten en het geldbedrag te hebben ontvangen. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] in 2017/2018 een fiets van hem gekocht en daarvoor € 6.000,00 contant betaald, waarvan € 3.000,00 een soort investering in zijn fietsenzaak betrof. Partijen hebben daarbij afgesproken dat [gedaagde] alleen zou terugbetalen, zodra hij daartoe financieel in staat was, aldus [gedaagde] . Niet in geschil tussen partijen is dat [gedaagde] in totaal € 1.500,00 heeft terugbetaald aan [eiser] .
3.2.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv, rust op degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van een door hem gesteld feit, de stelplicht en de bewijslast daarvan. Het ligt dan op de weg van die partij om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren en, in het verlengde daarvan, is het de taak van een professionele gemachtigde om te procederen aan de hand van een volledig dossier en de processtukken te voorzien van duidelijke stellingen. Een professionele gemachtigde dient, voordat deze overgaat tot dagvaarding, zorg te dragen voor een compleet dossier met voldoende feitelijke onderbouwing die het gevorderde kan dragen. Aan dit laatste ontbreekt het in deze zaak.
3.3.
Hoewel geen van partijen de gang van zaken over de vermogensverschuiving van [eiser] naar [gedaagde] inzichtelijk heeft gemaakt, ligt het op grond van artikel 150 Rv op de weg van [eiser] om bewijs te leveren van de gestelde geldleningsovereenkomst en de betaling van € 15.000,00. Naar het oordeel van de kantonrechter bieden de niet ondertekende overeenkomst en de overgelegde WhatsApp-berichten (respectievelijk producties 1A en 1B bij dagvaarding) geen begin van bewijs of onderbouwing dat sprake is van een geldleningsovereenkomst.
Uit de overgelegde WhatsApp-berichten blijkt wel dat [gedaagde] geld heeft ontvangen van [eiser] , maar dat enkele feit is onvoldoende om vast te stellen dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiser] verwezen naar eerdere WhatsApp-berichten waaruit de gestelde afspraken zouden blijken, maar die correspondentie is niet in de procedure gebracht. De omstandigheid dat door de nicht van [eiser] tijdens de mondelinge behandeling is verklaard dat die correspondentie wel aan de gemachtigde van [eiser] zijn toegezonden, maakt die niet anders. De kantonrechter kan slechts iets doen met stukken die daadwerkelijk in het geding zijn gebracht. Dat laatste had dan ook op de weg van (de gemachtigde) van [eiser] gelegen. Ook is ter zitting verwezen naar bankafschriften die voorafgaand aan de zitting zijn toegestuurd. Geconstateerd is echter dat deze stukken niet binnen de daarvoor geldende termijn van tien dagen voorafgaand aan de zitting zijn ingediend, zodat deze – mede gezien het uitdrukkelijke bezwaar van [gedaagde] – buiten beschouwing zijn gelaten.
Tot slot is vermeldenswaardig dat de ingebrekestelling waarnaar wordt verwezen namens [eiser] (productie 3 bij dagvaarding) niet namens [eiser] naar [gedaagde] is verstuurd, maar namens [naam 1] (nicht van [eiser] ), die geen partij is in het onderhavige geschil.
3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] niet heeft voldaan aan zijn stelplicht, zodat hij niet wordt toegelaten tot (nadere) bewijslevering. Bovendien heeft [eiser] geen voldoende concreet bewijsaanbod gedaan. Aangezien [eiser] geen bewijs heeft geleverd van de gestelde geldleningsovereenkomst, zal de vordering worden afgewezen.
3.5.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
947,00
3.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
wijst de vordering van [eiser] af,
4.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 947,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2024.
51588 \ 858