ECLI:NL:RBGEL:2024:789

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
16 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22_3641
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de omgevingsvergunning voor de bouw van een zorgcentrum en de uitweg in Nijmegen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die op 30 december 2021 is verleend voor de bouw van een zorgcentrum met 45 zorgappartementen en de aanleg van een uitweg. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, dat ongegrond is verklaard door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen. De rechtbank heeft de zaak op 22 januari 2024 behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank heeft de omgevingsvergunning beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser, die onder andere aanvoert dat de vergunning in strijd is met het Bouwbesluit 2012, met name wat betreft brandveiligheid en de vereiste vluchtroutes. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belang heeft bij de brandveiligheidsregels, omdat hij geen eigenaar of gebruiker is van het gebouw waarvoor de vergunning is verleend. Hierdoor staat het relativiteitsvereiste van de Algemene wet bestuursrecht in de weg aan een vernietiging van het besluit.

Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat er onvoldoende parkeerplaatsen zijn en dat de vergunde uitrit leidt tot een verkeersonveilige situatie. De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder voldoet aan de parkeernormen en dat de verkeerssituatie niet onveilig is. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt het griffierecht niet terug.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/3641

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen

(gemachtigde: mr. M. Litjens).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]gevestigd te [vestigingsplaats] (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. E. Beele).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning van 30 december 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 10 juni 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 22 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van het college, namens de vergunninghouder [naam] en de gemachtigde van de vergunninghouder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen en maken of veranderen van een uitweg voor [locatie] (het perceel). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank acht het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging aan het besluit vooraf?
4. De vergunninghouder heeft een aanvraag omgevingsvergunning gedaan voor het bouwen [1] van een gebouw met 45 zorgappartementen en voor het maken of veranderen van een uitweg. [2]
5. Voor het bouwen van het zorgcentrum is de bestemming van het perceel gewijzigd door het vaststellen van het bestemmingsplan ‘Nijmegen Lindenholt – [plangebied]’. Dit bestemmingsplan is onherroepelijk geworden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 december 2021. [3]
6. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning. Het bezwaar is ongegrond verklaard in het besluit van 10 juni 2022 en daar stelt eiser beroep tegen in.
Het toetsingskader voor bouwen
7. Aan de vergunninghouder is een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een bouwwerk. Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo moet een omgevingsvergunning worden geweigerd als het bouwplan niet voldoet aan - kort gezegd - het bouwbesluit (a), de bouwverordening (b), het bestemmingsplan (c) of de redelijke eisen van welstand (d).
8. De toetsingsgronden van artikel 2.10, eerste lid, zijn dwingend. Dit betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd als de bouwactiviteit in strijd is met één of meer genoemde gronden. Dit betekent ook dat de omgevingsvergunning moet worden verleend als de bouwactiviteit in overeenstemming is met de toetsingsgronden.
Is voldaan aan het Bouwbesluit 2012?
9. Eiser voert aan dat niet is voldaan aan de vereisten voor het Bouwbesluit 2012 wat betreft de brandveiligheid. Volgens eiser is de tweede vluchtroute over de voetgangersburg ten onrechte niet meer aangemerkt als een vluchtroute, terwijl deze route wel is opgenomen in de toelichting bij het bestemmingsplan. Een tweede vluchtweg ontbreekt nu waardoor het college de zorgplicht verzuimd. Daarnaast kan de weg op het terrein van het zorgcentrum geblokkeerd worden wanneer een hoogwerker van de brandweer zich daar moet opstellen bij calamiteiten. Daardoor kunnen andere voertuigen er niet langs en kan een gevaarlijke situatie ontstaan.
9.1.
De artikelen van het Bouwbesluit 2012 die gaan over de brandveiligheidsregels en de eisen aan vluchtwegen strekken tot bescherming van de belangen van eigenaren en gebruikers van de gebouwen waarvoor die eisen gelden en eigenaren en gebruikers van daaraan grenzende gebouwen. [4] Deze normen strekken kennelijk niet tot bescherming van de belangen van eiser omdat hij geen bewoner of gebruiker is van het gebouw waarvoor de vergunning is verleend en hij ook geen eigenaar is van een belendend gebouw. Het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht staat daarom in de weg aan een eventuele vernietiging van het besluit vanwege mogelijke strijd met de brandveiligheidsregels en de regels over eisen aan vluchtwegen. [5] De rechtbank laat een verdere beoordeling van het betoog daarom achterwege.
Zijn er voldoende parkeerplaatsen aanwezig?
10. Eiser voert aan dat er te weinig parkeerplaatsen op het terrein zijn, dat is in strijd met het bestemmingsplan. Er zijn 27 parkeerplaatsen gerealiseerd maar de parkeerplaatsen nrs. 25, 26 en 27 zijn in feite al gehandicaptenparkeerplaatsen omdat deze extra lang zijn en direct naast de ingang liggen. Daarnaast moet volgens het Ambitiedocument [locatie] uit 2017 van de gemeente nog worden voorzien in een reguliere gehandicaptenparkeerplaats en een parkeerplaats met een laadpunt voor elektrische auto’s. Dat past allemaal niet op het terrein bij het appartementencomplex, waardoor er parkeeroverlast ontstaat in de openbare ruimte.
10.1.
In artikel 9.2.2 van de planregels staat: “
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen dient te worden voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeer- en stallingsbehoefte wordt bepaald op de wijze zoals beschreven in de beleidsregels Parkeren. Indien gedurende de planperiode de beleidsregels Parkeren wijzigen, gelden de gewijzigde regels.”
10.2.
Volgens de beleidsregels Parkeren 2022 is bij een verpleeghuis/beschermd wonen de parkeernorm 0,5 parkeerplaats per wooneenheid. [6] Het college heeft het aantal parkeerplaatsen berekend door de 45 appartementen te vermenigvuldigen met een parkeernorm van 0,6 per wooneenheid waardoor er 27 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Het college is daarmee uitgegaan van een hogere norm dan volgt uit het parkeerbeleid. Deze 27 parkeerplaatsen zijn ook gerealiseerd, daarmee voldoet de vergunninghouder aan het parkeerbeleid en artikel 9.2.2 van de planregels.
10.3.
Eiser stelt dat volgens het Ambitiedocument [locatie] uit 2017 ook nog één gehandicaptenparkeerplaats en een laadplek voor een elektrische auto op het eigen terrein gerealiseerd moeten worden. De rechtbank volgt dit standpunt van eiser niet omdat de beleidsregels Parkeren leidend zijn en het ambitiedocument geen toetsingskader vormt bij de verlening van de omgevingsvergunning. Uit de beleidsregels Parkeren volgt niet dat een gehandicaptenparkeerplaats en een laadplek vereist zijn.
10.4.
Het standpunt van eiser dat de parkeerdruk in het openbare gebied sowieso hoog is, betekent niet dat het college in dit geval een strengere norm had moeten hanteren dan is opgenomen in het parkeerbeleid. De beroepsgrond slaagt niet. Er is geen sprake van strijd met het bestemmingsplan.
Tussenconclusie
11. De beroepsgronden van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het bouwen slagen niet. Dit betekent dat de omgevingsvergunning onder 2.1, eerste lid, onder a van de Wabo terecht is verleend door het college.
Het toetsingskader voor een uitweg
12. Volgens de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV) is een omgevingsvergunning vereist voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg. [7] De vergunning kan onder meer worden geweigerd als dit in het belang is van het veilig en doelmatig gebruik van de weg. [8]
Leidt de uitweg tot een verkeersonveilige situatie?
13. Eiser voert aan dat de vergunde uitrit zal leiden tot een verkeersonveilige situatie. Hij stelt dat het college is uitgegaan van een onjuist aantal motorvoertuigbewegingen op [locatie]. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd hoe hij tot het aantal motorvoertuigbewegingen is gekomen. Daarbij is het college er ook ten onrechte van uitgegaan dat het aannemersbedrijf niet meer gevestigd is op [locatie] en is er geen rekening gehouden met het feit dat dit deel van [locatie] doodlopend is.
13.1.
Ter zitting heeft de vergunninghouder toegelicht dat de aannemer zijn bedrijf heeft verplaatst en er alleen een uitweg/poort is gerealiseerd naar de achterkant van de woning van de aannemer. De gronden waarop het aannemersbedrijf zijn gevestigd, zijn juist door de vergunninghouder van de aannemer gekocht om daar het zorgcentrum op te bouwen. De rechtbank acht daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat het aannemersbedrijf niet langer op de locatie is gevestigd zodat in de berekening van de verkeersbewegingen geen rekening hoefde te worden gehouden met een aannemersbedrijf.
13.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd hoe de verkeersbewegingen in kaart zijn gebracht. De verkeerskundige van de gemeente heeft een memo opgesteld voor de behandeling van het beroep tegen het bestemmingsplan bij de Afdeling. Deze memo is door het college ook in deze procedure overgelegd. Uit de memo blijkt dat voor de verkeerssituatie ter plaatse van het doodlopende gedeelte van [locatie], is uitgegaan van de categorie ‘erftoegangsweg’. Volgens de CROW publicatie 351 is sprake van een rustige erftoegangsweg bij 2000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Door de verkeerskundige is het aantal motorvoertuigbewegingen als gevolg van de realisering het bouwplan vastgesteld op maximaal 105 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Voor de vijf woningen en de horecavoorziening die ontsluiten op dit deel van de weg is uitgegaan van 40 en 90 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
13.3.
Verder is ook niet gebleken dat de uitweg leidt tot een verkeersonveilige situatie. Met het bouwplan erbij is het verwachte aantal motorvoertuigbewegingen per etmaal 235. Ook als het standpunt van eiser gevolgd wordt dat er hiermee een verdubbeling plaatsvindt van het aantal motorvoertuigbewegingen, dan blijft sprake van lage verkeersaantallen. In de enkele omstandigheid dat [locatie] op dit gedeelte doodlopend is, ziet de rechtbank geen aanknopingspunt voor het oordeel dat met deze verkeersaantallen een dermate onveilige situatie zal ontstaan waardoor het college de vergunning niet had kunnen verlenen. Dat er een hogedruk gasbuisleiding langs het nabijgelegen kanaal loopt, heeft geen gevolg voor de uitweg en voor het veilig en doelmatig gebruik van de weg en kan daarom niet leiden tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. van Gerwen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op:
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.2, eerste lid onder e Wabo.
4.Zie de overzichtsuitspraak van de Afdeling over het relativiteitsvereiste van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.38 tot en met 10.39.
5.ABRvS, 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1240.
6.Beleidsregels Parkeren 2022, geldend van 8 april 2022 t/m 21 december 2023, artikel 2, beleidsregel 2 onder 6.
7.Artikel 2.1.5.3, eerste lid, van de APV.
8.Artikel 2.1.5.3, tweede lid, onder b. van de APV.