In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 23 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontslag van de mentoren van betrokkene. Het verzoeker, die de broer van betrokkene is, verzocht om ontslag van de huidige mentoren, waaronder zijn moeder, en om benoeming van zichzelf als mentor. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op een zitting op 12 januari 2024, waar verzoeker en beide mentoren aanwezig waren.
De feiten van de zaak zijn als volgt: bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 28 april 2006 is een mentorschap ingesteld voor betrokkene, en bij beschikking van 15 mei 2006 is er een bewind ingesteld over zijn goederen. Verzoeker heeft zijn zorgen geuit over de veiligheid van betrokkene tijdens zijn verblijf bij zijn moeder, maar de mentoren hebben aangegeven dat betrokkene het prettig vindt om in de weekenden en vakanties bij zijn moeder te zijn. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de mentoren de keuze om betrokkene bij zijn moeder te laten verblijven hebben gemaakt in het belang van zijn welzijn.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet voldoende heeft onderbouwd dat er sprake is van gewichtige redenen voor het ontslag van de mentoren. De enkele aanwezigheid van een geiser en het achterstallig onderhoud aan de woning zijn niet voldoende om de bezoeken te beëindigen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de voordelen van de bezoeken aan de moeder opwegen tegen de eventuele risico's, en dat het verzoek tot ontslag van de mentoren daarom wordt afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken door de kantonrechter T.I. Spoor.