ECLI:NL:RBGEL:2024:7820

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
12 november 2024
Zaaknummer
05/129656-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 20 maanden gevangenisstraf voor dealen van cocaïne en bezit van 3-CMC en MDMA

Op 11 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het dealen van cocaïne en het bezit van aanzienlijke hoeveelheden 3-CMC en MDMA. De verdachte, geboren in 1983 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd veroordeeld tot 20 maanden gevangenisstraf. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne gedurende een periode van bijna 17 maanden, waarbij hij niet alleen zelf de drugs afleverde, maar ook anderen aanstuurde om dit te doen. Dit werd ondersteund door verklaringen van getuigen en bewijs van telefoongesprekken en banktransacties. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen betrouwbaar, ondanks de verdediging die stelde dat de herkenning door getuigen onbetrouwbaar was door het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie. De rechtbank concludeerde dat de verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer dat in verband werd gebracht met de drugshandel. Daarnaast werd vastgesteld dat de verdachte op 29 februari 2024 betrokken was bij een pseudokoop van cocaïne en op 15 april 2024 aanzienlijke hoeveelheden 3-CMC en MDMA in zijn bezit had. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke delicten. De opgelegde straf was in lijn met de eisen van de officier van justitie, die een gevangenisstraf van 20 maanden had geëist, en de rechtbank oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/129656-24
Datum uitspraak : 11 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1983 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
op dit moment gedetineerd in de [verblijfplaats] .
raadsvrouw: mr. Y.A. Samseij, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1
december 2022 tot en met 22 april 2024 te [plaats] , in elk geval in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, (telkens) opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of
verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft
gehad, een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet.
Feit 2
hij op of omstreeks 29 februari 2024 te [plaats] , althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,55 gram, althans een
hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval (een)
middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel
aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Feit 3
hij op of omstreeks 15 april 2024 te [plaats] , althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 128,54 gram 3-CMC, althans
een hoeveelheid van een materiaal bevattene 3-CMC en/of ongeveer
87,08 gram MDMA, althans een hoeveelheid van een materiaal
bevattende MDMA, in elk geval (een) middel(en) als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet
.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van het plegen van feit 2 ‘tezamen en in vereniging met een ander of anderen’.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft met betrekking tot feit 1 bepleit dat de pleegperiode aanzienlijk korter is dan tenlastegelegd. De observaties door de politie zijn namelijk pas gestart in december 2023. De getuigen hebben verklaard over een periode vanaf eind 2023 of 2024. Alleen getuige [getuige 1] heeft verklaard over een periode vanaf december 2022, maar die getuige heeft hierover niet uit eigen herinnering geput. Bovendien is de herkenning van verdachte door de getuigen onbetrouwbaar, omdat gebruik is gemaakt van een (suggestieve) enkelvoudige fotoconfrontatie. Verder is niet vast te stellen dat alle overschrijvingen op de bankrekening van verdachte afkomstig zijn van handel in verdovende middelen. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte altijd de vaste gebruiker is geweest van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer] .
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsvrouw bepleit dat op grond van het dossier niet is vast te stellen dat verdachte de persoon betrof met wie de pseudokoop heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw verzocht verdachte vrij te spreken van het medeplegen en zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Telefoonnummer verdachte
Omwille van de leesbaarheid van het vonnis zal de rechtbank eerst beginnen met de beoordeling of verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer + [telefoonnummer] .
Tijdens de doorzoeking van de woning aan de [adres 1] te [plaats] op 15 april 2024 is een factuur van de Mediamarkt aangetroffen van 25 januari 2024. Op die factuur staat als klant genoteerd:
[verdachte]
[adres 1]
[postcode] [woonplaats]
Tel: + [telefoonnummer]
[e-mailadres] [2]
Uit de historische verkeersgegevens van het mobiele telefoonnummer + [telefoonnummer] blijkt dat met dit telefoonnummer in de periode 24 augustus 2023 tot en met 1 december 2023 35 keer contact tot stand is gekomen met een telefoonnummer dat is gekoppeld aan [broer verdachte 1] . [broer verdachte 1] is een broer van verdachte. [3]
Op 16 april 2024 belt de politie naar het telefoonnummer + [telefoonnummer] met als doel om verdachte uit te nodigen voor verhoor. De man die opneemt, noemt geen naam. Nadat de verbalisant aan de man vraagt of hij met [verdachte] spreekt, antwoordt de man met: “Nee, die ken ik niet”. Nadat de verbalisant zich aan de man heeft voorgesteld als medewerker van de politie en hem bericht dat de politie op zoek is naar [verdachte] en dat de politie gisteren [
de rechtbank begrijpt: 15 april 2024] in de woning van [verdachte] is geweest, zegt de man dat hij vrijdag wil komen. De man zegt verder dat hij eerst zijn advocaat wil spreken. Nadat de verbalisant de man heeft meegedeeld dat de politie in de tussentijd op zoek gaat naar hem en onder andere de woning aan de [adres 1] gaat bezoeken, reageert de man met: “Je kunt mijn broer gewoon met rust laten. Hij heeft hier niets mee te maken”. [4] Op het adres [adres 1] staat ingeschreven [broer verdachte 2] , die daar ook woont. [5] [broer verdachte 2] is een broer van verdachte. [6]
Verdachte antwoordt tijdens het verhoor op 23 april 2024 op de vraag wat de reden is dat hij zichzelf aan het bureau heeft gemeld met: “Ga je dat nog vragen? Omdat ik door jullie collega ben gebeld dat ik mij moest melden”. [7]
Conclusie
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat verdachte de gebruiker was van het telefoonnummer + [telefoonnummer] . Uit het dossier is niet gebleken dat dit telefoonnummer (ook) bij andere personen in gebruik was. Verdachte heeft hier ook niet over willen verklaren.
Feit 1
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard dat hij cocaïne bestelde via het telefoonnummer [telefoonnummer] . De drugs werd geleverd door een negroïde man van een jaar of veertig. Getuige kreeg de drugs altijd geleverd op straat in [plaats] . De laatste tijd kreeg de getuige steeds vaker van een andere man geleverd. De getuige nam altijd contact op met hetzelfde telefoonnummer. De getuige heeft vanaf december 2022 tot afgelopen zaterdag [
de rechtbank begrijpt: 13 april 2024] drugs gekocht, ongeveer 6 tot 8 keer totaal. Getuige betaalde €50 per gram cocaïne en betaalde altijd contant. De getuige herkent op de door de verbalisant getoonde foto voor 100% de manspersoon van wie hij sinds december 2022 de drugs geleverd kreeg. [8]
Getuige [getuige 2] heeft bij de politie verklaard dat hij sinds een jaar cocaïne koopt bij een 30-40 jarige man met een donkere huidskleur. De man droeg vaak een donkere lange jas, bijna tot aan zijn voeten. De getuige heeft ongeveer 25 keer cocaïne gekocht van deze man. Hij had via de telefoon contact. Getuige betaalde €50 voor een gram cocaïne. De drugs werd ook wel eens door snotneusjes geleverd. De getuige vermoedt dat dit minderjarigen waren. De getuige herkent op de door de verbalisant getoonde foto voor 100% de man van wie hij cocaïne heeft gekocht. [9]
Verdachte is tijdens zijn verhoor een foto getoond [
rechtbank: het betreft dezelfde foto die aan de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] is getoond], waarover verdachte verklaard dat hij de persoon op de foto is. [10]
Getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat zij coke gebruikte. Zij kocht dit bij [naam 1] en [naam 2] . Zij betaalde via een Tikkie. Zij maakte het geld altijd over naar het rekeningnummer [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] . Getuige woont in [plaats] en de drugs werd altijd in haar brievenbus gedaan. [naam 1] is een neger, is kaal, heeft een gouden tand en woont aan de [adres 2] . [naam 1] ronselde ook mensen om voor hem te dealen. Getuige had met [naam 1] privécontact op het nummer [telefoonnummer] . Getuige heeft ongeveer 22 keer via deze dealers drugs gekocht. Ze kocht voor het eerst op 8 april 2023 bij haar dealer. Zij betaalde €50 voor een gram cocaïne.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij een gouden tand heeft. [11] Ook verblijft hij aan de [adres 2] . [12]
Getuigen [getuige 4] en [getuige 5] beschrijven hun dealer als een Surinaamse man die een donkere driekwart lange jas draagt. [13]
Verdachte heeft verklaard dat het bankrekeningnummer [rekeningnummer] zijn rekeningnummer is. [14] Uit de historische gegevens van dit rekeningnummer blijkt dat in de periode 12 april 2023 tot en met 23 juni 2023 door getuige [getuige 3] meerdere malen geld is overgemaakt naar dit rekeningnummer, telkens met bedragen van €50, €100 of €150. [15]
Door de verdediging is betoogd dat de verklaringen van de getuigen niet betrouwbaar zijn omdat gebruikt is gemaakt van een enkelvoudige fotoconfrontatie. De enkelvoudige fotoconfrontatie is een voor de getuige bijzonder suggestieve situatie, aldus de verdediging. De rechtbank verwerpt dit verweer. Er is geen rechtsregel die zich tegen het gebruik van een enkelvoudige fotoconfrontatie als bewijsmiddel verzet. Wel moet met een dergelijke fotoconfrontatie behoedzaam worden omgegaan. Hier wordt de enkelvoudige fotoherkenning ondersteund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij zijn drugs bestelde via het telefoonnummer [telefoonnummer] , het telefoonnummer in gebruik bij verdachte. Ook getuige van [getuige 3] heeft verklaard dat ze via dit telefoonnummer privécontact had met haar dealer en dat zij het geld voor de aankoop van drugs via een Tikkie overmaakte naar rekeningnummer [rekeningnummer] , het rekeningnummer van verdachte. Ook blijkt uit de historische gegevens van dit rekeningnummer dat er meermalen door [getuige 3] een bedrag van €50 – of een veelvoud van dat bedrag – is overgemaakt in de tenlastegelegde periode. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat het signalement die de getuigen van hun dealer geven – donkergekleurde Surinaamse man, gouden tand, wonende aan de [adres 2] en donkere lange jas – overeen komt met de verklaring van verdachte over zichtzelf, het feit dat verdachte in Suriname is geboren en met de persoon op de foto, waarover verdachte heeft verklaard dat hij dat is, op welke foto een donkergetinte man met donkere lange jas is te zien. Dit alles acht de rechtbank voldoende ondersteuning voor de enkelvoudige fotoconfrontatie.
Conclusie
De rechtbank acht op basis van voornoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte in de periode van 1 december 2022 tot en met 22 april 2024 opzettelijk heeft gehandeld in cocaïne door deze drugs te verkopen en af te leveren. Verdachte leverde niet alleen zelf de drugs af, maar stuurde ook anderen aan om de drugs te bezorgen, zo blijkt uit bijvoorbeeld de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] , waardoor sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Er is dus sprake van medeplegen.
Feit 2
Op 29 februari 2024 vond er tweemaal een pseudokoop plaats. De verbalisant [nummer 1] heeft op die dag omstreeks 15:00 uur via WhatsApp contact opgenomen met de gebruiker van het telefoonnummer [telefoonnummer] . Er werd met de gebruiker van dat telefoonnummer afgesproken op een parkeerplaats in [plaats] om 2 gram cocaïne te kopen. Er stapte omstreeks 15:17 uur een man bij de verbalisant in de auto die door de verbalisant wordt omschreven als:
  • donkergetinte man;
  • ongeveer 35 jaar oud;
  • ongeveer 1.80 meter lang
  • normaal postuur
  • licht blauwe trainingsbroek en lange donkere gewatteerde jas.
De man gaf aan de verbalisant twee wikkels. De verbalisant heeft de man twee briefjes van €50 gegeven, waarna de man uitstapte en wegliep. Omstreeks 17:41 uur maakte de verbalisant opnieuw via WhatsApp contact met het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarbij werd afgesproken om elkaar om 18:00 wederom te treffen op de parkeerplaats. Omstreeks 18:05 stapte een man – dezelfde man als bij de eerdere koop – in de auto. Vervolgens gaf de man drie wikkels aan de collega van verbalisant, verbalisant [nummer 2] , waarna die collega de man €150 gaf. [16]
Verbalisant [nummer 2] vroeg, nadat de eerste koop had plaatsgevonden, aan verbalisant [nummer 1] of die nogmaals contact wilde leggen via Whatsapp met het telefoonnummer [telefoonnummer] met de vraag of er drie gram cocaïne geleverd kon worden aan een vriend. Er werd een afspraak gemaakt om 18:00 uur op een parkeerplaats in [plaats] . Omstreeks 17:59 uur stapte een man in de auto die door de verbalisant wordt omschreven als:
  • donkergetinte man;
  • ongeveer 45 jaar oud;
  • ongeveer 1.80 meter lang;
  • zwarte jas.
De man overhandigde de verbalisant drie kleine witte envelopjes met daarin een poederachtige substantie. Verbalisant gaf de man drie biljetten van €50. Verbalisant vroeg de man of hij hem in het vervolg zelf kon appen. De man zei vervolgens tegen collega verbalisant [nummer 1] dat hij het telefoonnummer aan verbalisant mocht geven. [17]
De inhoud van de wikkels is door de politie gewogen en indicatief getest. De twee wikkels van de eerste koop bevatte netto 1,45 gram wit poeder en brokjes dat positief testte op cocaïne. De drie wikkels van de tweede koop bevatte netto 2,10 gram wit poeder en brokjes die eveneens positief op cocaïne testte. [18] Ook de NFiDENT-onderzoeken wezen uit dat het poeder en brokjes cocaïne bevat. [19]
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de persoon is geweest met wie de verbalisanten op 29 februari 2024 tweemaal een pseudokoop hebben gesloten, waarbij verdachte de verkochte 3,55 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad. De rechtbank baseert dit op het gebruikte telefoonnummer en het signalement – donkergetinte man, de leeftijd, lange donkere (zwarte) jas – welke overeenkomt met de beschrijving die de hiervoor genoemde getuigen (afnemers) van verdachte geven. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte dit feit in een nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen heeft gepleegd, zodat de rechtbank verdachte van het medeplegen partieel zal vrijspreken.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
  • het rapport NFiDENT, p. 411;
  • los rapport identificatie van drugs, d.d. 26 juli 2024, p. 1-2;
  • het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 400-410;
- het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 421-425;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2024.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een hoeveelheid van 128,54 gram 3-CMC en 87,08 gram MDMA opzettelijk aanwezig heeft gehad. Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank het medeplegen niet bewezen. Behoudens de aanwezigheid van de broer in de woning aan de [adres 1] zijn er verder geen omstandigheden die maken dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking voor wat betreft de aanwezigheid van drugs. Ook het gegeven dat er op de in beslag genomen goederen dacty van een andere persoon is aangetroffen, is hiervoor onvoldoende. Dat zegt enkel dat een ander het goed op enig moment in handen heeft gehad maar niet meer dan dat.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft begaan, te weten dat:
Feit 1
hij
op een of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 december 2022 tot en met 22 april 2024 te [plaats]
, in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen
, althans alleen, (telkens
)opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd
en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een of meer hoeveelheid/hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;Feit 2hij op
of omstreeks29 februari 2024 te [plaats]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 3,55 gram
, althans een hoeveelheidvan een materiaal bevattende cocaïne
, in elk geval (een) middel(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;Feit 3hij op
of omstreeks15 april 2024 te [plaats]
, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer128,54 gram
3-CMC, althans een hoeveelheidvan een materiaal bevattende 3-CMC en
/of ongeveer87,08 gram
MDMA, althans een hoeveelheidvan een materiaal bevattende MDMA
, in elk geval (een) middel(en)als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
feit 3:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.
6. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, wordt opgelegd een straf die gelijk staat aan de periode die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het dealen van cocaïne over een periode van bijna 17 maanden. Door zo te handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in stand houden van de handel in cocaïne. Daarbij is van belang dat cocaïne een stof is die sterk verslavend werkt en die schadelijk is voor de volksgezondheid. Het vervoer, de handel en het gebruik van cocaïne brengt daarnaast vele vormen van (zware) criminaliteit met zich. Verdachte heeft hieraan een bijdrage geleverd, door een geruime periode te dealen in cocaïne. Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het bezit van cocaïne en aanzienlijke hoeveelheden 3-CMC en MDMA.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 24 juni 2024. De reclassering schrijft dat verdachte een pro-criminele houding vertoont, waarbij hij criminaliteit niet afwijst. Zijn instabiele leefomstandigheden, geen vast adres, geen legaal werk, geen verblijfsvergunning en een inreisverbod voor Nederland, zijn risicofactoren. De reclassering adviseert bij een veroordeling een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering ziet geen mogelijkheden om met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen. Verdachte verblijft namelijk illegaal in Nederland waardoor interventies niet uitvoerbaar en/of haalbaar zijn.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat uit het uittreksel justitiële documentatie van 30 september 2024 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake van Opiumwetdelicten.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden. Bij het bepalen van de strafmaat weegt de rechtbank mee dat het ten aanzien van het dealen gaat om een langere periode en dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Onder die omstandigheden is enkel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank acht de feiten te ernstig om af te doen met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest, zoals verzocht door de raadsvrouw.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, en
- 2 en 10 van de Opiumwet;

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hollebrandse (voorzitter), mr. J.M.J.M. Doon en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Hut en mr. N.D. van Egdom, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL06002023378012, gesloten op 17 juli 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 437-441.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 131.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 383.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte [broer verdachte 2] , p. 558.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 500 en proces-verbaal relaas onderzoek ‘Victoria’, p. 25.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 480.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 317-322.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 306-310.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 494 en 505.
11.Verklaring van verdachte afgelegd op de terechtzitting van 28 oktober 2024.
12.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 500.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 73 en proces-verbaal van verhoor getuige, p. 302.
14.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 511.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 262-263.
16.Proces-verbaal pseudokoop, p. 118-119.
17.Proces-verbaal pseudokoop, p. 123-124.
18.Proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 388-389.
19.Rapporten NFiDENT, p. 391-392.