ECLI:NL:RBGEL:2024:781

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
05-014981-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met auto en vernieling

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot zware mishandeling en vernieling. De verdachte, geboren in 2003, werd ervan beschuldigd op 14 januari 2023 in Ede met een auto op twee personen in te rijden, na een woordenwisseling in een kroeg. De rechtbank oordeelde dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kon worden bewezen, en sprak de verdachte vrij van mishandeling. Echter, de rechtbank achtte het subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, wel bewezen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, 200 uur taakstraf en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor 540 dagen, waarvan 213 dagen voorwaardelijk. De rechtbank overwoog dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de feiten ernstig waren en een forse straf gerechtvaardigd was. Daarnaast werden er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder materiële schade en smartengeld. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht en behandeling voor verslavingsproblematiek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/014981-23 en 05/120023-23 (gev. ttz)
Datum uitspraak : 14 februari 2024
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] .
Raadsman: mr. P.J. Verbeek, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
31 januari 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Parketnummer 05/014981-23:
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet, met een door verdachte bestuurd voertuig (personenauto), (met hoge snelheid) op die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, met een door verdachte bestuurd voertuig (personenauto), (met hoge snelheid) op die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 januari 2023 te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Markt en/of de Torenstraat zich zodanig, zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
welk rijgedrag hierin heeft bestaan dat hij, verdachte, toen daar
‐ met hoge toeren en/of met een gezien de situatie ter plaatse onverantwoord(de) (hoge) snelheid in de richting van [slachtoffer 1] is gereden en/of
‐ niet is gestopt en/of het door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig (personenauto) niet tijdig
tot stilstand gebracht, maar is doorgereden en/of in botsing dan wel in aanrijding met die voornoemde Stelwagen is gekomen en/of waardoor die met kracht door voornoemde personenauto werd geraakt en/of vervolgens op de motorkap van die personenauto terecht is gekomen en/of op de grond terecht is gekomen,
waardoor een ander, te weten [slachtoffer 1] (voornoemd)
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gekneusde heup en/of gekneusde enkel, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
Parketnummer 05/120023-23
1
hij op of omstreeks 5 februari 2022 te Ede mevrouw [slachtoffer 3] heeft mishandeld door met zijn linkerhand de keel van [slachtoffer 3] vast te grijpen en/of haar vervolgens een duw te geven;
2
hij, op of omstreeks 11 februari 2022 te Ede opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt door een bierflesje tegen de auto aan te gooien.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Ten aanzien van parketnummer 05/014981-23
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde feit. Van het primair ten laste gelegde feit dient verdachte te worden vrijgesproken, nu niet kon worden vastgesteld met welke snelheid verdachte reed.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het primair ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat het primair ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
Ten aanzien van parketnummer 05/120023-23
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de beide ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie aangevoerd dat het dossier een aangifte bevat en een proces-verbaal van bevindingen van de politie waaruit blijkt dat de verbalisant op de camerabeelden heeft waargenomen dat verdachte aangeefster bij de keel greep.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het onder 1 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. Het bij de keel grijpen kan niet worden bewezen. Verdachte heeft aangeefster enkel geduwd. Verder kan niet worden bewezen dat aangeefster pijn ondervond door deze duw. De raadsman heeft geen verweer gevoerd met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde feit.
Beoordeling door de rechtbank
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit stelt de rechtbank vast dat aangeefster heeft verklaard dat verdachte haar bij haar keel pakte en naar achteren duwde. Aangeefster voelde geen pijn, maar had vanaf dat moment die avond en nacht wel een naar beklemmend gevoel aan haar keel. Dit gevoel kan zij niet goed omschrijven.
Op de camerabeelden heeft de politie waargenomen dat verdachte zijn linkerhand richting de keel van aangeefster bewoog, waarna aangeefster achterover geduwd werd.
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte aangeefster bij haar keel heeft gegrepen zoals ten laste is gelegd. Wel heeft verdachte aangeefster geduwd. Nu aangeefster heeft verklaard dat zij door deze duw geen pijn voelde, zij het ‘nare beklemmende gevoel’ aan haar keel niet als pijn definieerde en zij evenmin heeft omschreven wat dit gevoel dan precies inhield, kan de rechtbank niet vaststellen dat sprake is geweest van pijn. De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat geen sprake is van mishandeling en zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde feit.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder parketnummer 05/014981-23 subsidiair en het onder parketnummer 05/120023-23 feit 2 ten laste gelegde heeft begaan, te weten dat:
Parketnummer 05/014871-23 subsidiair:
hij op
of omstreeks14 januari 2023 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met dat opzet, met een door verdachte bestuurd voertuig (personenauto),
(met hoge snelheid)op die voornoemde [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Parketnummer 05/120023-23 feit 2:
hij
,op
of omstreeks11 februari 2022 te Ede opzettelijk en wederrechtelijk een auto
, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten deleaan [slachtoffer 4]
, in elk geval aan een andertoebehoorde
(n)heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaaktdoor een bierflesje tegen de auto aan te gooien.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Voor zover meer feiten bewezen zijn verklaard, worden de bewijsmiddelen alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van parketnummer 05/014981-23 subsidiair:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van parketnummer 05/120023-23 feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en middelencontrole. Daarnaast dient aan verdachte een taakstraf voor de duur van 200 uren te worden opgelegd, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het volwassenenstrafrecht dient te worden toegepast. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht verdachte – in lijn met het rapport van de psycholoog – verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Tot slot dient aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen te worden opgelegd van 547 dagen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd en ingehouden is geweest, waarvan 221 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat – gelet op het advies van de reclassering – toepassing dient te worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht. Verder dient rekening te worden gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan voor de tijd die hij in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Ook dient geen langere onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen aan verdachte te worden opgelegd dan voor de tijd dat zijn rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest. Verder kan aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd, voorzien van de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering, in combinatie met een taakstraf en een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Adolescentenstrafrecht
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) ten aanzien van degene die ten tijde van het begaan van het strafbaar feit de leeftijd van achttien jaren maar nog niet die van drieëntwintig jaren heeft bereikt, de rechter, indien hij daartoe grond vindt in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, recht doet overeenkomstig de artikelen 77g Sr tot en met 77gg Sr.
In het Pro Justitia rapport van GZ-psycholoog [psycholoog] van 28 april 2023 is beschreven dat de psycholoog beoordeeld heeft of toepassing van het adolescentenstrafrecht in deze zaak naar haar oordeel passend zou zijn. De psycholoog heeft hierbij gebruik gemaakt van de wegingslijst adolescentenstrafrecht. De psycholoog heeft aangegeven dat weliswaar sprake is van een kwetsbaarheid bij verdachte vanwege zijn stoornissen, maar dat dit geen problemen of kwetsbaarheden zijn die met een pedagogische inhaalslag ingelopen kunnen worden of waarvoor een pedagogische bejegening is vereist. Verdachte woont al enkele jaren niet meer thuis en ging ten tijde van het schrijven van het rapport (april 2023) zijn eigen gezin stichten. Hij is afhankelijk van zijn omgeving, maar daarom is juist belangrijk dat hij meer autonomie en eigenregie gaat ontwikkelen. Omdat er geen directe indicaties zijn voor toepassing van het jeugdstrafrecht wordt door de psycholoog een duidelijke voorkeur gegeven aan toepassing van het commune strafrecht.
De rechtbank voegt hieraan toe dat verdachte inmiddels samenwoont met zijn vriendin en dat zij samen een kind hebben.
De reclassering heeft geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen. Het belangrijkste argument hiervoor is dat het toezicht door de jeugdreclassering goed verloopt. Er is sprake van pedagogische beïnvloeding door zowel de jeugdreclassering als Humanitas. Het is volgens de reclassering wenselijk dat de uitgezette hulpverlening voortgezet kan worden. Er zijn geen contra-indicaties voor toepassing van het jeugdstrafrecht geconstateerd.
Met betrekking tot de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft, onder invloed van alcohol, na een woordenwisseling in de kroeg, besloten in de auto te stappen en in een voetgangersgebied op twee personen met wie hij eerder een woordenwisseling had in te rijden. De inzittenden van de auto gaven aan dat verdachte dit niet moest doen, maar hij deed het toch. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het een bewuste keuze van verdachte is geweest te handelen zoals hij deed. Dit is bepaald geen onbezonnen, jeugdig, gedrag geweest van verdachte, maar veeleer een doordachte wraakactie.
Gezien het advies van de psycholoog, die in dit kader door de rechtbank als bij uitstek deskundig wordt beschouwd, omtrent de persoonlijkheid van de verdachte en hetgeen de rechtbank heeft vastgesteld omtrent de omstandigheden waaronder het feit is begaan, ziet de rechtbank geen grond toepassing te geven aan artikel 77c Sr en zal het volwassenstrafrecht worden toegepast. Dat het voor de reclassering – zoals door de reclasseringswerker ter terechtzitting is toegelicht – wenselijk is het toezicht door de jeugdreclassering voort te zetten en dat het in dat kader de voorkeur heeft het jeugdstrafrecht toe te passen, leidt niet tot een ander oordeel. Voor toepassing van het jeugdstrafrecht dient immers grond te worden gevonden in de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan. Die grond acht de rechtbank in deze zaak niet aanwezig.
Mate van toerekeningsvatbaarheid
De psycholoog heeft in haar rapport geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een verslavingsstoornis die gedwongen in remissie is, naast angststoornissen (acute stressstoornis en paniekstoornis), ADHD, leermoeilijkheden en afhankelijke persoonlijkheidstrekken. De acute angststoornis is na het tenlastegelegde ontwikkeld, maar de overige stoornissen waren eveneens aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. De stoornissen beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte op dat moment. Er lijkt sprake te zijn geweest van een ernstige agressiedoorbraak en niet zozeer van een paniekreactie. Het is aannemelijk dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde verminderd in staat was zijn eigen gevoelens goed van elkaar te onderscheiden. De frustratietolerantie van verdachte is beperkt en hij heeft veel externe regulering van zijn emoties nodig. Die kreeg hij op de avond van het tenlastegelegde onvoldoende. Bij verdachte is daarnaast sprake van een hoog angstniveau, ook in de periode voorafgaande aan het tenlastegelegde. Het overzicht in sociale situaties is door zijn minder goed ontwikkelde leer- en begripsvermogen iets beperkter. Mogelijk schatte hij daardoor de situatie wat ernstiger in dan het was. Door het gebruik van alcohol vertroebelde zijn waarneming de avond van het tenlastegelegde verder en kwam zijn impulsregulatie, die van nature al zwak is, verder onder druk te staan. Dit alles bij elkaar maakte dat verdachte in reactie op het weglopen van moeder, naast aanvankelijke paniekgevoelens, een ernstige agressiedoorbraak kreeg. Externe regulering was op het moment van het tenlastegelegde niet meer mogelijk. Verdachte lijkt op dat moment geheel gefixeerd te zijn in zijn boosheid. Om deze redenen adviseert de psycholoog verdachte de ten laste gelegde feiten verminderd toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van de deskundige [psycholoog] in dit kader over en legt die mede aan haar beslissing ten grondslag. Op grond daarvan is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank zal hiermee in strafmatigende zin rekening houden.
Nadere strafmaatoverwegingen
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met zijn auto op personen in te rijden met wie hij eerder die avond in de kroeg een woordenwisseling had. Verdachte heeft, toen hij in de richting van deze personen reed, bovendien toeren gemaakt met zijn auto. Eén van de mannen werd door de auto van verdachte geraakt, werd enkele meters meegesleurd, kwam op de motorkap terecht, vloog over het dak van de auto en kwam vervolgens op de grond terecht. De andere twee mannen konden op tijd wegspringen. Hoewel het uiteindelijk bij het slachtoffer ontstane letsel betrekkelijk beperkt is gebleven, had het ook anders af kunnen lopen. Het gedrag van verdachte is buitengewoon gevaarzettend geweest. Dergelijk gedrag zorgt voor gevoelens van onveiligheid en onrust in de samenleving. Dit alles rekent de rechtbank verdachte aan. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de beschadiging van een auto. Verdachte heeft hierdoor geen respect getoond voor andermans eigendom, enkel omdat hij boos was.
Uit het advies van de reclassering komt naar voren dat middelengebruik, verslaving en psychosociaal functioneren als delictgerelateerde factoren worden gezien. Verdachte is erg geschrokken van het gebeurde en heeft veel spijt. Hij heeft dagelijks last van wat er is gebeurd en heeft angst- en paniekklachten ontwikkeld. Verdachte heeft een positieve verandering laten zien, stelt zich begeleidbaar op en komt zijn afspraken na.
Uit de toelichting die de reclasseringwerker ter terechtzitting heeft gegeven, komt verder naar voren dat verdachte de bijzondere voorwaarden bij de schorsing van zijn voorlopige hechtenis goed opvolgt. Verdachte woont samen en is vader. Hij neemt zijn verantwoordelijkheid hierin. Daarnaast wordt hij behandeld bij [zorgverlener] . Ook dat verloopt goed.
De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, ambulante behandeling en het meewerken aan middelencontrole.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank de hiervoor genoemde omstandigheden in aanmerking genomen, waaronder de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, alsook de straffen die rechters in vergelijkbare gevallen opleggen. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de aard en de ernst van de feiten, niet anders kan worden volstaan dan met een voorwaardelijke gevangenisstraf, gecombineerd met een forse taakstraf.
De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren in deze zaak passend en geboden is. Aan de voorwaardelijke straf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen die door de reclassering zijn geadviseerd. Daarnaast zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf opleggen van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Tot slot ziet de rechtbank aanleiding aan verdachte een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen op te leggen voor de duur van 18 maanden (540 dagen), waarvan 213 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren. Verdachte hoeft zijn rijbewijs dus niet opnieuw in te leveren, tenzij hij opnieuw een strafbaar feit begaat. De rechtbank bepaalt de proeftijd op een langere duur dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank het van belang vindt dat verdachte – gelet op zijn verschillende stoornissen – langdurig behandeld en begeleid kan worden. Daarnaast dient het voorwaardelijke strafdeel als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte in de toekomst weer tot strafbare daden komt. Dit geldt zowel voor de voorwaardelijke gevangenisstraf als voor de voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Nu de rechtbank geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte oplegt, zal de rechtbank, gelet op het bepaalde in artikel 72, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het onder parketnummer 05/014981-23 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 34.513,90 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen, met uitzondering van de kosten voor het inhuren van inleners, de gederfde winst en de kosten voor het sportschoolabonnement. Ten aanzien van de hoogte van het smartengeld concludeert de officier van justitie tot matiging van het gevorderde bedrag. Voorts dient de wettelijke rente te worden toegekend, en vordert hij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onvoldoende onderbouwd is dat het gevorderde eigen risico een rechtstreeks gevolg is van het ten laste gelegde feit en heeft verzocht de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Hetzelfde geldt voor de kosten voor het inhuren van inleners en de gederfde winst, nu de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het tenlastegelegde gedurende langere tijd niet kon werken, zeker niet nu hij in week 5 van 2023 blijkbaar wel op wintersport kon gaan. Tot slot dient het bedrag aan immateriële schade te worden gematigd, gelet op wat rechters in vergelijkbare zaken aan smartengeld toekennen.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank overweegt dat de volgende schadeposten niet zijn betwist, voldoende zijn onderbouwd en redelijk voorkomen:
  • Vest (€ 74,05);
  • Werklaarzen (€ 109,00);
  • Broek (€ 160,00).
De rechtbank is van oordeel dat ook de gevorderde kosten voor het eigen risico (€ 385,00) voor vergoeding in aanmerking komen. Uit het bij de vordering gevoegde overzicht maakt de rechtbank op dat het eigen risico is verbruikt ten behoeve van een factuur van Veiligheids- en gezondheidsregio Gelderland-Midden. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit de kosten zijn voor het ambulancevervoer, wat een direct gevolg is van het bewezenverklaarde.
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde kosten voor het inhuren van inleners (€ 23.681,00) en gederfde winst (€ 10.000,00) niet voor vergoeding in aanmerking komen, omdat deze schadeposten onvoldoende zijn onderbouwd. Uit de bij de vordering gevoegde winst- en verliesrekening blijkt weliswaar dat de kosten voor ingekochte diensten en de omzet fluctueren, maar de benadeelde partij heeft onvoldoende onderbouwd dat dit een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. Bovendien is het minst genomen opmerkelijk dat gesteld wordt dat de benadeelde partij drie maanden minder heeft kunnen werken, terwijl hij kennelijk wel op wintersport kon gaan. De rechtbank zal de benadeelde partij op dit punt niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Ook met betrekking tot de gevorderde kosten van het sportschoolabonnement (€ 104,85) overweegt de rechtbank, mede gelet op het voorgaande, dat de benadeelde partij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij als gevolg van het bewezenverklaarde drie maanden lang niet naar de sportschool kon gaan. Ook op dit punt zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Het totaalbedrag van de toe te wijzen materiële schade bedraagt hiermee € 728,05.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Smartengeld
Op basis van de bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door het bewezenverklaarde schade heeft geleden die binnen meerdere categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) valt. Door het bewezenverklaarde heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel opgelopen in de vorm van een gekneusde rechter heup en een gekneusde linker enkel. Verder is de benadeelde op andere wijze in de persoon aangetast, hetgeen de rechtbank afleidt uit de aard en ernst van de normschending en de voor de hand liggende nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Gelet op het daadwerkelijk door de benadeelde partij opgelopen letsel, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag hoger is dan rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 14 januari 2023 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Betaling in termijnen
Gelet op het uitdrukkelijke verzoek van de verdediging, bepaalt de rechtbank dat verdachte het totaalbedrag aan schadevergoeding (€ 2.727,05) met daarbij de wettelijke rente mag voldoen in maandelijkse termijnen van telkens € 150,00 en vervolgens het restant dat lager is dan € 150,00 als laatste termijn.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft in verband met het onder parketnummer 05/120023-23 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 250,89 aan materiële schade en € 500,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft de gevorderde materiële schade kan worden toegewezen. De immateriële schade is toewijsbaar tot een bedrag van € 350,00. Het bedrag aan schadevergoeding dient verder te worden vermeerderd met de wettelijke rente. Daarnaast vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en derhalve verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering. Subsidiair heeft de verdediging het causaal verband tussen het strafbare feit en de materiële schade betwist en verzocht de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is het verzoek gedaan deze te matigen.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt van het onder parketnummer 05/120023-23 feit 1 ten laste gelegde, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] heeft in verband met het onder parketnummer 05/120023-23 feit 2 ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 726,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Ter terechtzitting heeft de benadeelde partij de vordering verminderd en een bedrag van
€ 648,86 aan materiële schade gevorderd.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 477,95 kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie heeft verzocht de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard met betrekking tot de kosten die op de bij de vordering gevoegde offerte zijn opgenomen en die geen rechtstreeks verband houden met het tenlastegelegde.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank gaat uit van de aanvankelijk bij de vordering gevoegde offerte van 22 februari 2022, en niet van de later toegezonden offerte van latere datum, waarbij een hoger uurtarief is gerekend. Dat de benadeelde partij ervoor gekozen heeft de auto twee jaar lang niet te laten herstellen, waardoor de prijs hoger is geworden, dient naar het oordeel van de rechtbank niet voor rekening en risico van verdachte te komen. Gelet op de schadebeperkingsplicht van de benadeelde partij had het immers op haar weg gelegen de schade zo spoedig mogelijk te laten herstellen. Wanneer de rechtbank de posten ‘(de)montage’ ad € 65,00, ‘plaatwerkerij’ ad € 65,00 en ‘spuiterij’ ad € 250,00 bij elkaar optelt en daarbij de BTW (21%) optelt, komt zij tot een totaalbedrag van € 459,80. Dit bedrag komt naar het oordeel van de rechtbank voor vergoeding in aanmerking.
Het totaalbedrag van de toe te wijzen materiële schade bedraagt hiermee € 459,80.
Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf 11 februari 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
Betaling in termijnen
Gelet op het uitdrukkelijke verzoek van de verdediging, bepaalt de rechtbank dat verdachte het totaalbedrag aan schadevergoeding (€ 459,80) met daarbij de wettelijke rente mag voldoen in maandelijkse termijnen van telkens € 150,00 en vervolgens het restant dat lager is dan € 150,00 als laatste termijn.

9.De beoordeling van het beslag

De rechtbank zal de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] die aan verdachte toebehoort en met behulp waarvan het onder parketnummer 05/014981-23 bewezen verklaarde is begaan verbeurd verklaren.
De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24a, 33, 33a, 36f, 45, 57, 60a, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 05/120023-23 feit 1 ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
  • bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren niet heeft gehouden aan de volgende voorwaarden:
  • stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich binnen vijf werkdagen na het ingaan van de proeftijd zal melden bij (jeugd)reclassering Iriszorg aan de Nieuwe Oeverstraat 65 in (6811 JB) Arnhem of telefonisch via telefoonnummer 088-6061600 en zich gedurende de proeftijd zal blijven melden bij deze instelling, zo frequent en zolang de instelling dat noodzakelijk acht;
- verdachte zich laat behandelen door [zorgverlener] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de (jeugd)reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de (jeugd)reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Verdachte laat zich verder – indien de (jeugd)reclassering het nodig acht – behandelen voor zijn verslavingsproblematiek door het jeugdfact van Iriszorg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de (jeugd)reclassering. De behandeling duurt zolang de (jeugd)reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De (jeugd)reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De (jeugd)reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 stelt als overige voorwaarden dat:
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit afnemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
  • verdachte zijn medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht. De medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht zijn daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van deze bijzondere voorwaarden en tot begeleiding van verdachte ten behoeve daarvan;
 legt op een taakstraf van
200 (tweehonderd) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
100 (honderd) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 05/014981-23 bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
540 dagenmet aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en ingehouden is geweest;
 bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging, te weten
213 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 3 jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
 verklaart verbeurd de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] ;
 heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05/014981-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 728,05 aan materiële schade en € 2.000,00 aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] , een bedrag te betalen van € 728,05 aan materiële schade en € 2.000,00 aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 37 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat verdachte het bedrag mag betalen in maandelijkse termijnen van elk € 150,00 en vervolgens het restant dat lager is dan € 150,00 als laatste termijn.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit onder parketnummer 05/120023-23 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van € 459,80 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 4] , een bedrag te betalen van € 459,80 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 februari 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 9 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat verdachte het bedrag mag betalen in maandelijkse termijnen van elk ten hoogste € 150,00 en vervolgens het restant dat lager is dan € 150,00 als laatste termijn..
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. L.F. Bögemann (voorzitter), mr. M.A. van Leeuwen en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Draaijers, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2024.