ECLI:NL:RBGEL:2024:7805

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
081047-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van acht mannen in mensenhandelzaak met minderjarigen

Op 11 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen acht mannen, die betrokken waren bij mensenhandel. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld voor verschillende delicten, waaronder het medeplegen van mensenhandel en het onttrekken van minderjarigen aan het wettig gezag. Een 33-jarige man, een 23-jarige man en een 36-jarige man kregen gevangenisstraffen, terwijl een 21-jarige man een taakstraf kreeg voor het onttrekken van een 16-jarig meisje aan het gezag. Vier andere mannen, die ontuchtige handelingen met het meisje hebben gepleegd, kregen eveneens taakstraffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachten opzettelijk minderjarigen hebben onttrokken aan het wettig gezag, waarbij de invloed van de verdachten op de minderjarigen cruciaal was voor de bewezenverklaring. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, het 16-jarige meisje, tot schadevergoeding afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor geestelijk letsel. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachten en de overschrijding van de redelijke termijn bij de strafoplegging, die resulteerde in een taakstraf van 30 uren voor de hoofdverdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/081047-22
Datum uitspraak : 11 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 2003 in [geboorteplaats 1] ,
wonende aan de [adres 1] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsman: mr. R. Feiner, advocaat in Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op (een of meer tijdstippen in) of omstreeks de periode van 9 november 2021 tot en met 12
november 2021 te Arnhem en/of te Lelystad en/of te Amsterdam en/of te Eerbeek, althans in
Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een
minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2005 te [geboorteplaats 2] , heeft onttrokken aan
het wettig over hem gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende;
2.
hij op (een of meer tijdstippen in) of omstreeks de periode van 29 november 2021 tot en met 30
november 2021 te Maassluis en/of Purmerend, althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een minderjarige, [slachtoffer 2]
, geboren op [geboortedatum 3] 2007 te [geboorteplaats 3] , heeft onttrokken aan het wettig over hem
gesteld gezag en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft voor beide feiten vrijspraak bepleit. Voor wat betreft [slachtoffer 1] geldt dat verdachte slechts met haar samen reisde, omdat medeverdachte [medeverdachte 1] hem dat vroeg. Toen zij op Arnhem Centraal aankwamen, gingen verdachte en [slachtoffer 1] ieder hun eigen weg. Verdachte wist niet wat [slachtoffer 1] ging doen. Verdachte heeft geen invloed gehad op de reis van [slachtoffer 1] en onttrok haar dus ook niet aan het gezag.
Voor wat betreft [slachtoffer 2] geldt dat verdachte slechts zijn vriendin hielp. Haar moeder had zijn telefoonnummer en zij hadden eerder contact gehad. Ook wist zij dat [slachtoffer 2] bij hem verbleef. Desondanks heeft zij geen contact met hem opgenomen. Gelet hierop, is geen sprake geweest van onttrekking aan het gezag.
Beoordeling door de rechtbank
Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij van 9 november 2021 tot en met 12
november 2021 [slachtoffer 1] aan het wettig over haar gesteld gezag heeft onttrokken en dat hij van 29 november 2021 tot en met 30 november 2021 [slachtoffer 2] aan het wettig over haar gesteld gezag heeft onttrokken.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste jurisprudentie is voor een bewezenverklaring niet vereist dat de minderjarige blijvend of langdurig is onttrokken aan het wettig gezag. Wanneer het kind zelf is weggelopen, is niet van belang of degene die het kind opvangt het initiatief heeft genomen tot of heeft bijgedragen aan de besluitvorming van het kind om weg te lopen. Het is in die situatie voor een bewezenverklaring wel vereist dat de dader beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen de minderjarige en degene die het gezag uitoefent.
Feit 1: [slachtoffer 1]
[getuige] , moeder van [slachtoffer 1] , heeft verklaard dat zij samen met [naam 1] de wettelijk vertegenwoordiger is van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] is op 9 november 2021 van school weggelopen. [getuige] werd die dag daarover gebeld door de instelling waar [slachtoffer 1] verbleef. [getuige] heeft gedurende twee weken op geen enkele manier contact gehad met [slachtoffer 1] . Zij heeft aangifte gedaan van onttrekking aan het gezag van haar dochter. [2]
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij op 9 november 2021 tussen de lessen door van school is weggegaan. Die avond reisde zij met ‘ [naam 2] ’ naar Arnhem Centraal. Daar ontmoetten zij onder andere haar toenmalige vriend, ‘ [naam 3] ’. De volgende dag ging zij met [naam 3] en [naam 2] naar Eerbeek. [3] [naam 2] en [naam 3] wisten dat zij 16 jaar oud was en gesignaleerd stond op de telex. [4] Uiteindelijk is [slachtoffer 1] op 24 november 2021 door de politie aangetroffen in een kamertje in Arnhem. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 9 november 2021 naar Arnhem ging, naar een vriend van hem. [slachtoffer 1] ging met hem mee, omdat die vriend, ‘ [naam 3] ’, hem dat had gevraagd. [6] Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat [slachtoffer 1] 16 jaar oud was.
[slachtoffer 2] , de toenmalige vriendin van verdachte, heeft verklaard dat de bijnaam van verdachte [naam 2] is. [7] Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat het mogelijk is dat hij [naam 2] werd genoemd. [8] Ook heeft [slachtoffer 2] verklaard dat verdachte wist dat [slachtoffer 1] was weggelopen. [9]
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] de hoofdgebruiker was van de telefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [10] [slachtoffer 2] heeft verklaard dat [telefoonnummer 2] het nummer van verdachte is. [11] Uit de telefoongegevens van [slachtoffer 1] en verdachte blijkt dat zij op 9 november 2021 rond 22:32 uur in Amsterdam zijn. De telefoon van [slachtoffer 1] vertrekt rond 23:15 uur in de richting van Arnhem en maakt om 00:37 uur gebruik van een zendmast in de omgeving van station Arnhem Centraal. Op 10 november 2021 reist de telefoon van verdachte richting Eerbeek. De telefoon van [slachtoffer 1] reist later die dag ook naar Eerbeek. [12] Op 10 november 2021 stuurt verdachte naar [slachtoffer 2] ‘
(...) ik ben weer met [slachtoffer 1] (...)’. [13]
De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verdachte ervan op de hoogte was dat [slachtoffer 1] minderjarig was en was weggelopen, haar desondanks vanuit Amsterdam heeft meegenomen naar Arnhem en ook de volgende dag weer met haar in Eerbeek is geweest. Hij heeft met zijn handelen beslissende invloed gehad op de scheiding tussen de minderjarige [slachtoffer 1] en degene die het gezag over haar uitoefent. Uit het feit dat zijn vriend, [naam 3] , hem heeft gevraagd [slachtoffer 1] mee te nemen, volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hen en dus van medeplegen van dit feit. De rechtbank acht daarmee het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
De tenlastelegging omvat een pleegperiode van 9 november 2021 tot en met 12 november 2021. De rechtbank is van oordeel dat de pleegperiode is aangevangen op het moment dat verdachte op 9 november 2021 met [slachtoffer 1] naar Arnhem is gereisd en is geëindigd op 10 november 2021, nu niet is gebleken dat er na die dag nog contact is geweest tussen verdachte en [slachtoffer 1] .
Feit 2: [slachtoffer 2]
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder feit 2 ten laste gelegde. In het dossier bevinden zich geen bewijsmiddelen waaruit blijkt dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt. Enkel aanknopingspunt is het proces-verbaal van verhoor verdachte waaruit blijkt dat aan verdachte door een verbalisant is voorgehouden: “
Op 29 en 30 november 2021 is de politie bij jou aan de deur geweest aan de [adres 2] in [woonplaats] , omdat ze op zoek waren naar [slachtoffer 2] , een minderjarig meisje. [slachtoffer 2] werd op dat moment vermist.” Echter, dat de politie daadwerkelijk op zoek was naar [slachtoffer 2] en hiervoor tweemaal bij verdachte aan de deur heeft gestaan, blijkt niet uit de stukken in het dossier. Voorts slaat de rechtbank acht op het verhoor van de moeder van [slachtoffer 2] waarin naar voren komt dat zij geen aangifte wilde doen, omdat [slachtoffer 2] “
niet echt was weggelopen”. [slachtoffer 2] had haar verteld dat ze naar haar vriend, [naam 4] , ging en haar moeder had nog contact met haar gehad. Gelet op voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat verdachte beslissende invloed heeft gehad op de (voortdurende) scheiding tussen [slachtoffer 2] en haar moeder.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij
op (een of meer tijdstippen in) of omstreeks de periodevan 9 november 2021 tot en met
1210november 2021 te Arnhem
en/of te Lelystaden
/ofte Amsterdam en
/ofte Eerbeek
, althans in
Nederland,tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,opzettelijk een
minderjarige, [slachtoffer 1] , geboren op 6 september 2005 te Amsterdam, heeft onttrokken aan
het wettig over hem gesteld gezag
en/of aan het opzicht van degene die dit desbevoegd over hem uitoefende.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, in vereniging gepleegd.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat niet wordt gevraagd om het adolescentenstrafrecht toe te passen, maar dat daar wel rekening mee moet worden gehouden. Verdachte is jong, woont nog bij zijn moeder en heeft een licht verstandelijke beperking. Verder dient de overschrijding van de redelijke termijn in acht genomen te worden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een minderjarig meisje onttrokken aan het gezag van haar moeder, door haar op verzoek van een vriend mee te nemen van Amsterdam naar Arnhem en ook de volgende dag nog in haar bijzijn te verkeren. Dit terwijl hij wist dat zij gesignaleerd stond op de telex en dus was weggelopen. De rechtbank neemt dit verdachte kwalijk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij ook na de onderhavige pleegperiode is veroordeeld, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De rechtbank houdt verder bij de strafoplegging rekening met overschrijding van de redelijke termijn die in deze zaak in aanzienlijke mate is overschreden.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een taakstraf van 30 uren.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het bewezenverklaarde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van € 250,00, met toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden afgewezen.
Overweging van de rechtbank
[slachtoffer 1] heeft gesteld dat zij ten gevolge van het door verdachte gepleegde misdrijf immateriële schade heeft opgelopen, omdat zij op andere wijze in de persoon is aangetast. Daaraan zijn geen stukken ten grondslag gelegd. Zij heeft gesteld dat de nadelige gevolgen naar de aard van het delict zo voor de hand liggen, dat ook zonder onderbouwing een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt als volgt. Een benadeelde partij kan op grond van artikel 6:106 lid 1, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek (BW) aanspraak maken op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding. Dat kan als de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. Een aantasting in de persoon kan worden aangenomen indien sprake is van objectief vastgesteld geestelijk letsel. Ook als geestelijk letsel niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij meebrengen dat van aantasting in de persoon sprake is. In zo’n geval moet degene die zich hierop beroept deze aantasting met concrete gegevens onderbouwen, tenzij de aard en ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde partij zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
De rechtbank wil niets afdoen aan de ernst van het strafbare feit. Van objectief vastgesteld geestelijk letsel als gevolg van dit feit is echter niet gebleken, terwijl de aard en de ernst van de normschending, te weten het onttrekken aan het gezag, niet zodanig is dat de nadelige gevolgen daarvan voor [slachtoffer 1] zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon, ook zonder onderbouwing met concrete gegevens, kan worden aangenomen. De enkele stelling dat met het gepleegde misdrijf een schending van het gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM en de persoonlijke levenssfeer heeft plaatsgevonden en aldus sprake is van aantasting in de persoon op andere wijze, volstaat niet. Nader debat en onderzoek op dit onderdeel zou een te zware belasting voor het strafproces betekenen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Zij kan de vordering eventueel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 63 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2. ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een taakstraf van 30 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 15 dagen;
 verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Hoedeman (voorzitter), mr. Y.H.M. Marijs en mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van L. Willems en mr. S. Benbouazza, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2024.
mr. Y. van Wezel en mr. S. Benbouazza zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Migratiecriminaliteit en Mensenhandel (ON), opgemaakte proces-verbaal, dossier Onderzoek Valeriaan / ONRCC21013, gesloten op 29 maart 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 1 december 2021, p. 77-78.
3.Proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 1] ) d.d. 11 februari 2022, p. 47-49.
4.Proces-verbaal van bevindingen (studioverhoor [slachtoffer 1] ) d.d. 11 februari 2022, p. 57-58.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 24 november 2021, p. 165.
6.Proces-verbaal verhoor van verdachte [medeverdachte 2] d.d. 21 januari 2022, p. 670.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 17 december 2021, p. 94.
8.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 oktober 2024.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 17 december 2021, p. 98.
10.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 december 2021, p. 359-361; proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 januari 2022, p. 365.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer 2] d.d. 17 december 2021, p. 94.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2022, p. 483-486.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 februari 2022, p. 465.