ECLI:NL:RBGEL:2024:7795

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
095052-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak met meerdere slachtoffers en onvoldoende bewijs

Op 11 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De zaak betrof twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die beide aangifte deden van ontuchtige handelingen door de verdachte. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers beoordeeld en geconcludeerd dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 1] niet voldoende betrouwbaar waren, mede door het lange tijdsverloop tussen de vermeende feiten en de aangifte, en de mogelijkheid van beïnvloeding door familieleden. De getuigenverklaringen die als steunbewijs dienden, boden onvoldoende houvast voor de verklaringen van [slachtoffer 1].

Wat betreft [slachtoffer 2] heeft de rechtbank ook geen voldoende steunbewijs kunnen vinden voor haar verklaring. De chatgesprekken en andere bewijsstukken gaven geen bevestiging van de ontuchtige handelingen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bewijs was dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, en heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/095052-24
Datum uitspraak : 11 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) [woonplaats] .
Raadsman: mr. G.W.L.A.M. Koppen, advocaat in Eindhoven.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
28 oktober 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode tussen 14 augustus 2007 en
14 augustus 2009 te Beuningen, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum 2] 2003, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het over en/of onder de kleding betasten van en/of wrijven over (de binnenzijde van) haar bovenbenen en/of
het over en/of onder de kleding wrijven over en/of betasten van haar schaamlippen en/of haar schaamstreek en/of
het over en/of onder de kleding betasten van haar borst(en) en/of haar tepel(s) en/of
het over en/of onder de kleding betasten van haar billen;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode tussen 2 september 2023 en
10 september 2023 te Wijchen, in elk geval in Nederland,
met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] 2009, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt en/of die toen aan de zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het over en/of onder de kleding betasten van en/of wrijven over (de binnenzijde van) haar bovenbenen en/of
het over de kleding betasten van haar schouder(s) en/of haar borst(en) en/of
het over de kleding betasten van haar billen.

2.De standpunten

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en daartoe, kort gezegd, het volgende naar voren gebracht. De aangifte van [slachtoffer 1] vindt voldoende steun in de getuigenverklaringen van haar moeder, [getuige 1] en [getuige 2] . De verklaring van [slachtoffer 2] vindt steun in de chatgesprekken tussen [slachtoffer 2] en haar moeder, de chatgesprekken tussen de moeder van [slachtoffer 2] en verdachte en de getuigenverklaring van
[getuige 3] . Daarnaast ondersteunen de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] elkaar over en weer wat betreft de aard van het misbruik en de wijze alsook de momenten waarop het misbruik plaatsvond.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van
3 jaar, met aftrek van de duur van het voorarrest en met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit. Ten aanzien van feit 1 ontbreekt overtuigend bewijs. Ten aanzien van feit 2 ontbreekt voldoende wettig bewijs. Daarnaast ontbreekt het ontuchtige karakter aan de handelingen.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Feit 1
[slachtoffer 1] heeft op 6 augustus 2021 een informatief gesprek zeden gevoerd met de politie en heeft vervolgens op 26 augustus 2021 aangifte gedaan. Zij was ten tijde van de aangifte achttien jaar oud. Zij heeft verklaard dat zij toen zij ongeveer vier en vijf jaar oud was een jaar lang is betast door haar opa (van vaderszijde) in de woning van opa en oma, elke keer als ze daar was, ze schat 20 of 30 keer. Het is begonnen met kriebelen over haar rug en ging steeds verder. Hij betastte haar borsten en ging met zijn handen in haar broek en onderbroek en betastte haar vagina. Dit gebeurde als haar ouders en oma niet aanwezig waren in dezelfde ruimte als zij.
Verdachte heeft ontkend dat hij [slachtoffer 1] heeft betast. Hij heeft, kort samengevat, verklaard dat er in de eerste levensjaren van [slachtoffer 1] geen contact was met haar ouders. Het contact is op enig moment hersteld, maar was afstandelijk. [slachtoffer 1] is nooit met hem en zijn echtgenote alleen gelaten en [slachtoffer 1] werd tijdens bezoeken bij verdachte en zijn echtgenote weg gehouden; ze hebben haar nooit op schoot kunnen nemen of kunnen knuffelen.
De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden, is of de verklaringen van [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar zijn. De rechtbank constateert in dat verband dat [slachtoffer 1] uitgebreide en gedetailleerde omschrijvingen heeft gegeven van de wijze waarop zij in haar herinnering op een aantal momenten door verdachte is betast. Daarbij heeft ze ook aangegeven wat verdachte daarbij op bepaalde momenten heeft gezegd en heeft ze twijfel benoemd waar het gaat om verdergaande (dan de ten laste gelegde) gedragingen van verdachte. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen. Duidelijke ongerijmdheden of opvallende tegenstrijdigheden ziet de rechtbank in haar verklaringen niet. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom geen reden om haar verklaringen als zijnde onvoldoende betrouwbaar terzijde te schuiven.
De rechtbank stelt vervolgens echter ook het volgende vast. De handelingen zouden hebben plaatsgevonden toen [slachtoffer 1] 4 of 5 jaar oud was. Zij heeft de verklaringen ongeveer 13 tot 14 jaar na de beweerdelijke gebeurtenissen afgelegd. Al die jaren is het contact tussen verdachte en de ouders van [slachtoffer 1] verbroken geweest, vanaf eind december 2008. Niettemin benoemt [slachtoffer 1] in haar verklaringen zaken die zij, gezien het verbroken contact, niet anders dan van haar ouders of andere familieleden gehoord kan hebben. Zo verklaart [slachtoffer 1] dat het in de familie een afspraak was dat geen enkele vrouw naast verdachte mocht zitten bij bijvoorbeeld een etentje, omdat hij zijn handen niet thuis kon houden. Ook verklaart [slachtoffer 1] dat zij heeft gehoord, in dit geval van haar moeder, dat verdachte een keer in het zwembad naar andere kinderen in bikini keek en met zijn hand in zijn broek zat. Onder meer deze uitlatingen maken dat beïnvloeding van [slachtoffer 1] gedurende de jaren vanaf begin 2009 tot aan de aangifte in 2021 niet kan worden uitgesloten. Van belang daarbij is ook dat de ouders van [slachtoffer 1] in 2015 zijn gescheiden en dat haar vader in maart 2021 het contact met zijn ouders heeft hersteld, waarbij hij zich achter zijn vader heeft geschaard. Dit heeft, zo is de rechtbank uit het dossier genoegzaam gebleken, ‘kwaad bloed’ gezet bij [slachtoffer 1] en haar moeder, en sindsdien is er nagenoeg geen contact meer geweest tussen [slachtoffer 1] en haar vader.
De rechtbank is van oordeel dat dit alles maakt dat behoedzaam moet worden omgegaan met de verklaringen van [slachtoffer 1] en dat het in dit geval, in de gegeven context, des te meer van belang is dat er voldoende en gedegen steunbewijs in het dossier aanwezig is voor de verklaringen van [slachtoffer 1] . Hierover overweegt de rechtbank als volgt.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat iemand een strafbaar feit heeft gepleegd niet uitsluitend worden gebaseerd op grond van de verklaring van één getuige, in dit geval de verklaringen van [slachtoffer 1] . Volgens de Hoge Raad betekent deze bewijsminimumregel in zedenzaken, waarin het in de kern vaak gaat om het woord van aangever tegen dat van de verdachte, niet dat vereist is dat het misbruik als zodanig bevestiging vindt in ander bewijsmateriaal, maar dat het afdoende is wanneer die verklaring op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen, afkomstig van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. De bewijsmiddelen dienen voldoende steun te geven aan de verklaring van aangever. Dat wil zeggen dat het steunbewijs op relevante wijze in verband dient te staan met de inhoud van de verklaring van aangever, zodat die verklaring niet op zichzelf staat, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt in een andere bron. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, kan niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het dossier bevinden zich getuigenverklaringen van [getuige 1] , de moeder van [slachtoffer 1] , en [getuige 2] , een ex van [getuige 4] , zoon van verdachte en oom van [slachtoffer 1] .
[getuige 1] heeft verklaard dat zij zelf nooit heeft gezien dat verdachte iets bij [slachtoffer 1] deed. [slachtoffer 1] heeft over de heftigste keer verklaard dat zij met haar buik op verdachtes schoot lag, hij aan haar blote billen zat en over haar borsten en in haar onderbroek over haar vagina wreef “alsof hij mij klaar wou laten komen”. Zij heeft hierover verder verklaard dat haar moeder deze keer redelijk snel binnen kwam en dat zij meteen van verdachtes schoot gesprongen is om haar moeder een knuffel te geven. Dit laat zich niet goed rijmen met de voornoemde verklaring van [getuige 1] . De politie heeft [getuige 1] op dit punt en ook over andere belangrijke punten geen vragen gesteld, ook niet (aanvullend) na het politieverhoor van verdachte. Zo is niet aan [getuige 1] gevraagd hoe vaak [slachtoffer 1] bij haar opa en oma op bezoek kwam, of ze [slachtoffer 1] daar ook wel alleen met opa (en/of oma) achterlieten en of [slachtoffer 1] bij haar opa op schoot zat, terwijl deze informatie wel van belang is in deze zaak.
Mede gelet op voornoemde ongerijmdheid, en de beperkte aard van het verhoor, biedt de verklaring van [getuige 1] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun voor de verklaringen van [slachtoffer 1] . De door [getuige 1] nog beschreven emoties van [slachtoffer 1] , bijvoorbeeld als ze in de buurt van de woning van verdachte reden, en de uitlatingen die [slachtoffer 1] tegenover [getuige 1] in de supermarkt heeft gedaan, leggen in de gegeven omstandigheden onvoldoende gewicht in de schaal.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij drie incidenten heeft waargenomen, een incident waarbij [slachtoffer 1] bij verdachte op schoot zat en hij zijn handen bij haar liezen had, een incident bij het zwembad waarbij verdachte in de kont van [slachtoffer 1] kneep en een incident waarbij verdachte het beha-bandje van [slachtoffer 1] goed deed en dan dicht bij haar borsten
voelde.
Naar het oordeel van de rechtbank valt het nodige af te dingen op de (wijze van totstandkoming van de) verklaring van [getuige 2] . Zij verklaart niet consistent over het incident dat ziet op verdachtes handen bij de liezen van [slachtoffer 1] . Aanvankelijk verklaart zij dat ze dit zag toen ze binnen kwam, om later te verklaren dat ze (
zijzelf, verdachte en [slachtoffer 1] )toen een film zaten te kijken. Ook is de vraagstelling tijdens het verhoor op verschillende wezenlijke momenten suggestief en sturend, doordat bepaalde informatie in de vraagstelling wordt gebracht. Zo wordt bijvoorbeeld gevraagd “ [slachtoffer 1] vertelde dat [verdachte] tegen jou zei dat hij wilde voelen of [slachtoffer 1] al borstjes en schaamhaar had. Wat kan jij hierover verklaren?”, waarop [getuige 2] antwoordt “Klopt, om te kijken of ze al aan het puberen was. Ik weet niet meer wanneer dat was. Ik denk dat dat was toen hij onder haar shirt zat. Hij wilde kijken of ze borsten en schaamhaar had of ze al bij de grote mensen hoorde.” Ook wordt het volgende aan [getuige 2] gevraagd: “De moeder van [slachtoffer 1] ( [getuige 1] ) geeft aan dat jij vertelde dat jij gezien zou hebben dat [verdachte] [slachtoffer 1] op schoot had en met zijn handen onder haar shirt zat. Hoe komt zij hierbij?”. [getuige 2] antwoordt hier vervolgens op met “Ja dat klopt. Dat was toen ook met die lies. Hij zat met zijn handen op haar rug onder haar shirt te kriebelen en ging hij met zijn handen naar haar zijkant en ging met zijn handen richting haar borsten, onder haar shirt. We zaten toen een film te kijken. Hij pakte haar op schoot en begon over haar benen te strelen en ging toen naar haar rug. En later dus naar haar buik, vlak bij haar borsten. Ik vond het heel raar dat hij dat deed.” Deze uitspraken zijn dus niet spontaan tot stand gekomen.
Voorts verdient nog opmerking dat de uitlatingen over borsten en schaamhaar volgens de verklaring van [slachtoffer 1] door verdachte zijn gedaan toen zij met hem alleen was. In dat geval kan [getuige 2] dit niet hebben gehoord. Overigens is de vraagstelling ook onjuist, nu verdachte het volgens de verklaring van [slachtoffer 1] tegen haarzelf had gezegd, en niet tegen [getuige 2] .
Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de verklaring van [getuige 2] aantoonbare onjuistheden bevat. Zo heeft [getuige 2] verklaard dat het incident bij het zwembad heeft plaatsgevonden toen [slachtoffer 1] net een broertje had gekregen, terwijl uit het dossier blijkt dat verdachte het broertje van [slachtoffer 1] nooit gezien heeft, omdat het contact tussen verdachte en het gezin van [slachtoffer 1] voor de geboorte van het broertje al werd verbroken.
Voorgaande constateringen brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat de verklaring van [getuige 2] geen steun kan bieden aan de verklaringen van [slachtoffer 1] .
De Hoge Raad heeft overwogen dat in het geval sprake is van twee personen die afzonderlijk aangifte doen tegen één verdachte, deze verklaringen, indien zij elkaar over en weer ondersteunen wat betreft de aard van de ontuchtige handelingen en de wijze waarop deze handelingen hebben plaatsgevonden, ook gebruikt kunnen worden als steunbewijs (ECLI:NL:HR:2017:1216). Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de in dit arrest bedoelde situatie zich in dit geval niet voordoet. Er is geen sprake van zodanige overeenkomsten tussen de aangifte van [slachtoffer 1] en de hierna nog te bespreken aangifte van [slachtoffer 2] (wat betreft de leeftijd van de aangeefsters, de plaats waar de handelingen zouden hebben plaatsgevonden en de aard daarvan) dat van ondersteuning over en weer kan worden gesproken.
Tot slot merkt de rechtbank over de getuigenverklaring van de vader van [slachtoffer 1] ,
[getuige 3] , nog het volgende op. Deze verklaring biedt sowieso geen steun voor de verklaringen van [slachtoffer 1] , nu hij heeft verklaard het verhaal van [slachtoffer 1] niet te geloven. Niettemin was het voor het onderzoek, ter staving van de verklaringen van [slachtoffer 1] dan wel die van verdachte, van belang geweest ook hem te bevragen over hoe het contact tussen [slachtoffer 1] en verdachte eruit zag (zoals is overwogen ten aanzien van het verhoor van [getuige 1] ). Dat is echter niet gebeurd. Evenmin is hem gevraagd of hem zaken zijn opgevallen tijdens bezoeken met [slachtoffer 1] aan zijn ouders.
Alles overziende komt de rechtbank tot de slotsom dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft op 14 november 2023 een verklaring afgelegd bij de politie en heeft verklaard dat verdachte op drie momenten aan haar heeft gezeten. Eén keer had verdachte zijn handen op haar benen en probeerde hij met zijn handen onder haar korte broek te komen waarbij hij niets deed met zijn handen, één keer raakte verdachte haar benen en billen aan, over het dekbed heen, en één keer wreef hij met zijn hand van haar schouder naar beneden over haar borst.
De rechtbank ziet in de verklaring van [slachtoffer 2] geen aanwijzingen om deze onbetrouwbaar te achten. Ze heeft gedetailleerd verklaard en van ongerijmdheden of tegenstrijdigheden blijkt niet. Naar het oordeel van de rechtbank is haar verklaring daarom bruikbaar voor het bewijs. De rechtbank moet vervolgens beoordelen of er voldoende steunbewijs in het dossier aanwezig is voor de verklaring van [slachtoffer 2] . De rechtbank is van oordeel dat het chatgesprek tussen [slachtoffer 2] en haar moeder, [getuige 5] , geen steun oplevert voor de verklaring van [slachtoffer 2] , nu de belastende onderdelen in het chatgesprek afkomstig zijn uit dezelfde bron, namelijk [slachtoffer 2] . Uit de chatgesprekken en de verklaring daarover van haar moeder blijkt geen eigen waarneming van de emotie van [slachtoffer 2] na het ten laste gelegde feit. Ook de chatgesprekken tussen de moeder van [slachtoffer 2] en verdachte leveren geen steunbewijs op. In deze berichten heeft verdachte onder meer gezegd “Dat begrijp ik”, in reactie op een mededeling van de moeder van [slachtoffer 2] dat [slachtoffer 2] zich niet meer veilig voelt als hij in haar buurt komt. De rechtbank vindt dit onvoldoende concreet om te dienen als steunbewijs. Dit betekent dat er onvoldoende wettig bewijs is dat verdachte het onder feit 2 tenlastegelegde heeft begaan. De rechtbank zal verdachte daarom ook van dit feit vrijspreken.

4.De beoordeling van de civiele vorderingen

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 606,09 aan materiële schade en € 2.000,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] heeft in verband met feit 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.000,- aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de rechtbank
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zullen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. R.M.H. Pennings en
mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.I. Nelissen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 november 2024.
Mr. K.A.M. van Hoof is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.