ECLI:NL:RBGEL:2024:7784

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 september 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
C/05/432318 / FZ RK 24-488
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wijziging hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige in het kader van ouderschap na scheiding

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 17 september 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige, die binnenkort vier jaar wordt en naar de basisschool zal gaan. De moeder verzocht om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar te bepalen, terwijl de vader verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken. De rechtbank heeft de eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023, waarin het hoofdverblijf bij de vader was vastgesteld, in stand gelaten. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet zodanig waren gewijzigd dat een wijziging van de hoofdverblijfplaats gerechtvaardigd was. De moeder had aangevoerd dat de huidige regeling van co-ouderschap niet meer haalbaar zou zijn met de start van de basisschool, maar de rechtbank oordeelde dat deze omstandigheden al eerder waren meegewogen in de eerdere beslissing. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vader om vervangende toestemming voor inschrijving van de minderjarige op een basisschool in [woonplaats vader] en om wijziging van de zorgregeling beoordeeld. De rechtbank heeft besloten dat de vader vervangende toestemming krijgt om de minderjarige in te schrijven op de basisschool, indien de moeder binnen twee weken geen toestemming verleent. De zorgregeling is gewijzigd, waarbij de minderjarige in de eerste periode drie weekenden per maand bij de moeder verblijft, en vanaf de kerstvakantie 2024-2025 een weekend per veertien dagen bij de moeder is. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/432318 / FZ RK 24-488
Datum uitspraak: 17 september 2024
beschikking ex artikel 1:253a BW
in de zaak van
[naam moeder](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. J.I. Dierkx te Leiden (voorheen: mr. I.J. Pieters te Leiden),
tegen
[naam vader](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat mr. K.J.M. Slangen te Arnhem.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt:
- de beschikking van deze rechtbank van 30 mei 2024 en de daarin genoemde stukken;
- het journaalbericht van mr. Slangen van 8 juli 2024;
- het bericht van mr. Dierkx van 1 augustus 2024.
1.2.
In de beschikking van 30 mei 2024 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld een mediationtraject te volgen. Uit de berichten van mr. Slangen en mr. Dierkx van 8 juli 2024 respectievelijk 1 augustus 2024 is gebleken dat het mediationtraject is beëindigd zonder dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen. Zoals overwogen in de beschikking van 30 mei 2024 onder rechtsoverweging 5.2. zal de rechtbank zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing nemen op de verzoeken.

2.De verzoeken

2.1.
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] . Aan de rechtbank liggen verzoeken voor over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] , over de zorgregeling en over de inschrijving op een basisschool.
2.2.
De moeder verzoekt de rechtbank om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023, waarin het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vader is vastgesteld alsmede een gedeelde zorgregeling is uitgesproken, te wijzigen en opnieuw beschikkende:
primair:
  • het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder te bepalen;
  • een zorgregeling tussen [minderjarige] en de vader te bepalen van één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond na het eten, waarbij de vader [minderjarige] van school ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondagavond bij de vader ophaalt;
  • te bepalen dat [minderjarige] bij haar vader is tijdens vrije studiedagen, de voorjaars- en najaarsvakantie, Hemelvaart en Pinksteren en dat de overige feestdagen en schoolvakanties bij helfte worden gedeeld;
  • te bepalen dat de moeder vervangende toestemming krijgt om [minderjarige] in te schrijven op de basisschool [naam school] in [woonplaats moeder] , dan wel een andere basisschool in [woonplaats moeder] ;
subsidiair:
  • te bepalen dat indien de vader vervangende toestemming wordt gegeven om [minderjarige] in te schrijven op een basisschool in [woonplaats vader] , [minderjarige] drie weken per maand van vrijdagmiddag na school tot zondagavond na het eten bij de moeder zal zijn, waarbij de moeder [minderjarige] ophaalt van school en de vader haar zondagavond bij de moeder ophaalt;
  • te bepalen dat [minderjarige] bij haar moeder is tijdens vrije studiedagen, de voorjaars- en de najaarsvakantie, Hemelvaart en Pinksteren en dat de overige feestdagen en schoolvakanties bij helfte worden gedeeld;
2.3.
De vader verzoek de rechtbank om, uitvoerbaar bij voorraad:
- de moeder in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de moeder af te wijzen;
en bij wijze van zelfstandig verzoek:
I. de zorgregeling in de beschikking van de rechtbank Midden Nederland van 2 mei 2023 te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen (in de even weken) van vrijdag uit school tot zondagavond na het eten bij de moeder verblijft, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag van school ophaalt en de vader [minderjarige] op zondagavond bij de moeder ophaalt;
en te bepalen dat de vakanties en feestdagen als volgt verdeeld worden:
vrije studiedagen bij de moeder;
voorjaarsvakantie bij de vader;
meivakantie bij de moeder;
herfstvakantie bij de moeder;
zomervakantie bij ieder van de ouders drie weken aaneengesloten, in de even jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader;
kerstvakantie bij ieder van de ouders één week waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste week, kerstavond en eerste kerstdag bij de vader is en de tweede week, tweede kerstdag en oud en nieuw bij de moeder is, en in de oneven jaren de eerste week, kerstavond en eerste kerstdag bij de moeder is en de tweede week, tweede kerstdag en oud en nieuw bij de vader is;
de verjaardag van de moeder en Moederdag bij de moeder;
de verjaardag van de vader en Vaderdag bij de vader.
II. aan de vader vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de [naam school] te [woonplaats vader] .
en in geval de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] wordt gewijzigd, als zelfstandig verzoek:
I. de zorgregeling in de beschikking van de rechtbank Midden Nederland van 2 mei 2023 te wijzigen en te bepalen dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen (in de oneven weken) van vrijdag uit school tot zondagavond na het eten bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] op vrijdag van school ophaalt en de moeder [minderjarige] op zondagavond bij de vader ophaalt;
II. te bepalen dat de vakanties en feestdagen als volgt verdeeld worden:
vrije studiedagen bij de vader;
voorjaarsvakantie bij de vader;
meivakantie bij de moeder;
herfstvakantie bij de moeder;
zomervakantie bij ieder van de ouders drie weken aaneengesloten, in de even jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de moeder en de laatste drie weken bij de vader;
kerstvakantie bij ieder van de ouders één week waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste week, kerstavond en eerste kerstdag bij de vader is en de tweede week, tweede kerstdag en oud en nieuw bij de moeder is, en in de oneven jaren de eerste week, kerstavond en eerste kerstdag bij de moeder is en de tweede week, tweede kerstdag en oud en nieuw bij de vader is;
de verjaardag van de moeder en Moederdag bij de moeder;
de verjaardag van de vader en Vaderdag bij de vader.

3.De standpunten

3.1.
Ter onderbouwing van haar verzoeken voert de moeder het volgende aan. [minderjarige] zal in november 2024 vier jaar worden en naar de basisschool gaan. Op dat moment is de huidige regeling van co-ouderschap niet meer mogelijk vanwege de grote afstand tussen de woonplaatsen van de ouders. Hoewel in een eerdere gerechtelijke procedure na een raadsonderzoek de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader is bepaald, had deze beslissing weinig toegevoegde waarde nu er ook een regeling van co-ouderschap was bepaald. Met het oog op de basisschoolperiode zal de regeling van co-ouderschap echter wijzigen en moet ook de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] opnieuw worden bepaald. De moeder is in de rol van ouder meer beschikbaar dan de vader, omdat de moeder in tegenstelling tot de vader haar werkuren zelf kan indelen en [minderjarige] bijvoorbeeld iedere ochtend zelf naar school zou kunnen brengen of [minderjarige] kan opvangen in geval van ziekte. De vader werkt fulltime, waardoor [minderjarige] veelal aangewezen zal zijn op de buitenschoolse opvang of opgevangen zal worden door haar oma (vaderszijde). De moeder spendeert op dit moment ook al meer tijd en aandacht aan het welzijn van [minderjarige] dan de vader. Zo heeft de moeder [minderjarige] zindelijk gemaakt en leren fietsen. Ook vindt de moeder het belangrijk dat [minderjarige] kan opgroeien met haar twee oudere zussen, die bij de moeder wonen. Het is in het belang van [minderjarige] om haar volgende levensfase merendeels bij de moeder te beginnen.
3.2.
De vader voert verweer als volgt. Er is geen sprake van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] moet worden gewijzigd. Sinds 2021 hebben de ouders diverse procedures doorlopen en uiteindelijk heeft de rechtbank in mei 2023, na onderzoek en op advies van de Raad, de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bepaald bij de vader. De rechtbank heeft destijds uitgebreid gemotiveerd waarom het in het belang van [minderjarige] was om haar hoofdverblijfplaats bij de vader te hebben. Uit het raadsonderzoek bleek namelijk dat de moeder de vader weinig ruimte gunde in het leven van [minderjarige] en hem beschuldigde van geestelijke en fysieke mishandeling van [minderjarige] . Andersom geeft de vader [minderjarige] wel de ruimte en emotionele toestemming om goed contact te hebben met de moeder. Er werden geen zorgen gezien over de opvoedvaardigheden of de thuissituatie van de vader. Om die reden is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald. In de beschikking van 2 mei 2023 heeft de rechtbank bovendien al overwogen dat de zorgregeling niet meer haalbaar zal zijn op het moment dat [minderjarige] naar school zal gaan, en dat het belangrijk is dat de ouders hier samen over in overleg gaan. Er is dus wel een wijzigingsgrond voor de zorgregeling. Wat betreft de beschikbaarheid van de vader als ouder voor [minderjarige] geldt dat hij met zijn werkgever heeft geregeld dat hij [minderjarige] naar school kan brengen en dat er met behulp van de opa en oma (vaderszijde) en de kinderopvang altijd passende opvang is voor [minderjarige] .

4.Het advies van de Raad

4.1.
De Raad brengt naar voren dat er al sinds 2021 veel strijd is tussen de ouders. Er zijn meerdere gerechtelijke procedures gevoerd. Sinds de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader was bepaald leek er weer wat meer rust en stabiliteit te zijn, maar met de start van deze procedure lijkt er opnieuw een strijd en discussie te ontstaan. Volgens de Raad is dat niet in het belang van [minderjarige] . De Raad adviseert daarom de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] ongewijzigd te laten. Wat betreft de zorgregeling handhaaft de Raad het eerdere advies aan de ouders om een ouderschapstraject te volgen en binnen dat traject nadere afspraken te maken over de zorgregeling. Tot op heden is dat nog niet goed van de grond gekomen.

5.De beoordeling

Hoofdverblijfplaats
5.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft omvatten.
5.2.
Op basis van de wet geldt geen ‘ontvankelijkheidsdrempel’ voor het wijzigen van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. De eis van artikel 1:377e lid 1 BW dat sprake moet zijn van een wijziging van omstandigheden geldt blijkens artikel 1:253a lid 4 BW slechts in het geval van de wijziging van een zorg- en/of omgangsregeling. Dit maakt dat de moeder ontvankelijk is in haar verzoek. Nu voorts uit de mondelinge behandeling en de berichten van de advocaten volgt dat ‘een vergelijk tussen de ouders’ (lid 5 van laatstgenoemd wetsartikel) niet tot stand is gekomen, zal de rechtbank een beslissing nemen die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.3.
De rechtbank zal het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar te bepalen afwijzen en hierna uitleggen waarom.
5.4.
Nog vorig jaar, op 2 mei 2023, heeft de rechtbank Midden-Nederland met een uitgebreid gemotiveerde beschikking de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald. De rechtbank gaat niet mee in het standpunt van de moeder dat de bepaling van het hoofdverblijf enkel een formaliteit was en in het licht van de regeling van co-ouderschap geen toegevoegde waarde had. Uit de voornoemde beschikking blijkt immers dat de moeder de vader weinig ruimte gunt in het leven van [minderjarige] , terwijl de vader dat andersom wel doet. De moeder kon geen emotionele toestemming geven voor het contact met de vader, terwijl het van belang is dat [minderjarige] onbelast contact met beide ouders kan hebben. Net als de Raad, die na een raadsonderzoek tot dezelfde conclusie kwam, was de rechtbank Midden-Nederland van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om haar hoofdverblijfplaats bij de vader te bepalen.
5.5.
Dan is vervolgens de vraag of het hoofdverblijf van [minderjarige] met het oog op de basisschoolperiode opnieuw moet worden bepaald. De rechtbank overweegt als volgt. Procesrechtelijk geldt dat een ne bis in idem-regel zoals als het strafrecht die kent, in het civiele recht niet bestaat. Dat neemt niet weg dat een herhaling van een verzoek dat al eerder aan een rechter is voorgelegd er in beginsel toe zal leiden dat het verzoek wordt afgewezen tenzij sprake is van relevante en nieuwe, na de voorgaande beslissing opgekomen of voorgevallen, feiten en omstandigheden. De moeder noemt de schoolgang van [minderjarige] als nieuwe omstandigheid, maar in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland is al rekening gehouden met het feit dat [minderjarige] binnen afzienbare tijd naar de basisschool zal gaan, dat [minderjarige] daardoor doordeweeks niet meer bij de moeder kan blijven overnachten en [minderjarige] naar verwachting in [woonplaats vader] naar school zal gaan. De omstandigheid van de schoolgang van [minderjarige] is dus al meegewogen in de beslissing om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader te bepalen. Andere nieuwe feiten of omstandigheden zijn door de moeder niet gesteld. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat het in het belang van [minderjarige] wenselijk is dat zij haar hoofdverblijf niet meer bij de vader heeft. Wat de moeder heeft gesteld over de beschikbaarheid van beide ouders in de opvoeding van [minderjarige] maakt dit niet anders. Daarover is in de beschikking van 2 mei 2023 overwogen dat dit niet van doorslaggevend belang is voor de beslissing over de hoofdverblijfplaats. Deze rechtbank sluit zich daarbij aan. Bovendien heeft de moeder haar stelling dat de vader sinds mei 2023 minder beschikbaar is in de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , tegenover de gemotiveerde betwisting door de vader, onvoldoende onderbouwd. De vader heeft verwezen naar de verklaring van zijn werkgever, waaruit voor de rechtbank afdoende blijkt dat de vader zijn werkuren flexibel kan invullen en indelen. Hetzelfde geldt voor de toelichting van de vader over hoe hij wekelijks de opvang en zorg voor [minderjarige] kan realiseren, deels zelf en deels met hulp van de buitenschoolse opvang en van oma (vaderszijde). Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat de vader wel degelijk betrokken en beschikbaar is voor [minderjarige] , en gaat de rechtbank voorbij aan de stellingen van de moeder.
5.6.
Kortom is geen grond aanwezig om te tornen aan de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023 en zal de rechtbank het verzoek van de moeder afwijzen. Dit betekent dat [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij de vader houdt.
Inschrijving basisschool
5.7.
Uit de verzoeken van de moeder en de zelfstandige verzoeken van de vader is gebleken dat het verzoek om vervangende toestemming voor inschrijving op de basisschool samenhangt met de beslissing bij wie [minderjarige] haar hoofdverblijfplaats zal hebben. Nu de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader ongewijzigd laat, vloeit daar uit voort dat het in het belang van [minderjarige] is om te worden ingeschreven op een basisschool in [woonplaats vader] .
5.8.
De vader heeft gevraagd vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] in te schrijven op de [naam school] in [woonplaats vader] . Het is de rechtbank niet gebleken dat de moeder, los van haar wens dat [minderjarige] in [woonplaats moeder] komt wonen en daar naar school gaat, inhoudelijk bezwaar heeft tegen de inschrijving op deze basisschool. De rechtbank acht het daarom denkbaar dat de moeder alsnog toestemming zal willen geven voor de inschrijving van [minderjarige] . De rechtbank overweegt dat het ook in het belang van [minderjarige] kan zijn als de ouders de inschrijving op de basisschool in onderling overleg met elkaar zouden kunnen regelen. Aan de andere kant heeft de moeder tot op dit moment geen toestemming gegeven voor de inschrijving op de basisschool, ook niet voorwaardelijk, en is het van belang dat deze toestemming tijdig wordt gegeven zodat [minderjarige] daadwerkelijk kan starten op het moment dat zij vier jaar wordt.
5.9.
De rechtbank zal daarom beslissen dat de moeder eerst in de gelegenheid wordt gesteld om (binnen twee weken na datum van deze beschikking) alsnog toestemming te geven voor de inschrijving van [minderjarige] op de [naam school] in [woonplaats vader] . Pas als toestemming van de moeder na deze twee weken is uitgebleven, verleent de rechtbank de vader reeds nu voor alsdan vervangende rechterlijke toestemming voor de inschrijving van [minderjarige] op deze basisschool.
Zorgregeling
5.10.
Op grond van artikel 1:377e BW gelezen in samenhang met artikel 1:253a, vierde lid, BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.11.
Tussen de ouders is niet in geschil dat zodra [minderjarige] naar school zal gaan, de huidige zorgregeling niet meer uitvoerbaar is vanwege de grote reisafstand tussen de woonplaatsen van de ouders. De rechtbank is van oordeel dat dit een relevante wijziging van omstandigheden is die een herbeoordeling van de zorgregeling rechtvaardigt.
5.12.
Partijen hebben al veel gerechtelijke procedures achter de rug en er is eigenlijk al sinds het uiteengaan van partijen discussie over de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling. Ook is gebleken dat partijen het niet volledig eens worden over welk hulpverleningstraject het meest passend is: een traject bij de mediator of een ouderschapstraject. De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad aan de ouders om alsnog in een ouderschapstraject te stappen, zodat zij beter gaan communiceren en in onderling overleg tot afspraken kunnen komen. Dit traject zal echter ook enige tijd in beslag nemen en vast met vallen en opstaan verlopen, terwijl er ook op redelijk korte termijn duidelijkheid zal moeten komen over de zorgregeling. Op het moment dat er nog geen enkele beslissing is genomen over hoe de zorgregeling er in de toekomst uit moet gaan zien, vreest de rechtbank dat dit ook in de weg kan staan aan het succesvol afronden van het ouderschapstraject. De rechtbank acht het daarom in het belang van [minderjarige] om op dit moment al wel een beslissing te nemen over de zorgregeling. De ouders zullen in het ouderschapstraject in ieder geval de verdere randzaken kunnen bespreken, maar de rechtbank geeft partijen mee dat de rechtbank het ook respecteert als zij in onderling overleg tot andere afspraken komen.
5.13.
De rechtbank constateert dat de verzoeken van de ouders over de zorgregeling en de verdeling van vrije studiedagen, de vakanties en de bijzondere feestdagen in grote lijnen met elkaar overeenstemmen. Beide ouders hebben verzocht de vakanties en bijzondere feestdagen enigszins gelijk tussen de ouders te verdelen, met als compensatie dat [minderjarige] tijdens de vakantieperiode iets vaker en/of langer bij de moeder verblijft, alsmede op de vrije studiedagen van de basisschool. De ouders verschillen echter van standpunt over de weekenden. De moeder verzoekt drie weekenden per maand en de vader een weekend per veertien dagen.
5.14.
De rechtbank overweegt als volgt. De wijziging van de huidige regeling van co-ouderschap naar een weekendregeling zal een grote verandering betekenen voor de tijd die [minderjarige] bij de moeder zal verblijven. In die zin begrijpt de rechtbank ook de wens van de moeder dat [minderjarige] drie weekenden per maand bij haar zal verblijven. De rechtbank vindt het echter in het belang van [minderjarige] om in [woonplaats vader] een sociaal leven te kunnen opbouwen, waarbij het onvermijdelijk is dat [minderjarige] ook in de weekenden sociale activiteiten zal hebben. Als [minderjarige] drie van de vier weekenden niet in [woonplaats vader] is, kan dat onvoldoende. Ook moet [minderjarige] de mogelijkheid hebben om in de weekenden voldoende (vrije) tijd met de vader door te brengen omdat in een weekend nu eenmaal een andere invulling aan de dag kan worden gegeven dan op een schooldag. De rechtbank zal dus bepalen dat [minderjarige] een weekend per veertien dagen bij de moeder verblijft. Om de best lange tussenliggende periode dat [minderjarige] niet bij de moeder verblijft te overbruggen, lijken tussenliggende (alternatieve) contactmomenten opportuun. Dergelijke aanvullingen kunnen het beste in een ouderschapstraject door de ouders zelf worden overeengekomen.
5.15.
De rechtbank zal een korte overgangsregeling bepalen, waarbij [minderjarige] in de eerste periode drie weekenden per maand bij de moeder verblijft, en vanaf na de kerstvakantie (2024-2025) een weekend per veertien dagen bij de moeder is. Op deze manier zal [minderjarige] in de beginperiode van haar basisschooltijd eerst nog wat meer tijd bij de moeder verblijven, waarmee de rechtbank een soepele overgang van de regeling van co-ouderschap naar de weekendregeling hoopt te bewerkstelligen.
5.16.
Wat betreft de verdeling van de vrije studiedagen, de vakanties en de feestdagen acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] dat zij tijdens de vrije studiedagen, tijdens de voorjaarsvakantie en tijdens de herfstvakantie bij de moeder verblijft. De meivakantie wordt bij helfte verdeeld. Nu de moeder geen verweer heeft gevoerd tegen de door de vader voorgestelde verdeling van de zomervakantie en de kerstvakantie, en de rechtbank deze regeling in het belang van [minderjarige] voorkomt, zal de rechtbank zo beslissen. Waar [minderjarige] verblijft tijdens de verjaardagen van de ouders en Vaderdag en Moederdag zal de rechtbank niet in de zorgregeling opnemen. De rechtbank kan zich wel voorstellen dat [minderjarige] dan bij de betreffende ouder verblijft, maar tegelijk geldt dat door vastlegging daarvan de reguliere regeling te veel zou kunnen worden doorkruist wat – ook gelet op de reisafstand – mogelijk niet in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank roept ouders op om onderling tot nadere afspraken te komen, of dit per jaar in onderling overleg te bepalen. Datzelfde geldt voor de vrije studiedagen, die immers niet vastliggen.
5.17.
Nu de wijziging van omstandigheden pas in zal gaan op het moment dat [minderjarige] vier jaar wordt en naar school zal gaan, zal de rechtbank ook bepalen dat de gewijzigde zorgregeling ook pas op dat moment zal ingaan.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verleent de vader vervangende toestemming om de minderjarige:
- [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] ,
in te schrijven op de [naam school] in [woonplaats vader] , indien de moeder binnen twee weken na de datum van deze beschikking haar onvoorwaardelijke schriftelijke toestemming niet zal hebben verleend;
6.2.
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 2 mei 2023 aldus dat als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken geldt dat [minderjarige] bij de moeder verblijft:
vanaf het moment dat [minderjarige] naar school gaat, tot aan de kerstvakantie van 2024-2025:
  • drie weekenden per maand van vrijdagmiddag na school tot zondagavond na het avondeten, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag ophaalt van school en de vader haar zondagavond bij de moeder ophaalt;
  • gedurende de vrije studiedagen;
vanaf 21 december 2024 (te weten vanaf het begin van de kerstvakantie):
  • een weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na school tot zondagavond na het avondeten, waarbij de moeder [minderjarige] op vrijdag ophaalt van school en de vader haar op zondagavond bij de moeder ophaalt;
  • gedurende vrije studiedagen;
en waarbij als verdeling voor de vakanties en feestdagen geldt:
in de voorjaarsvakantie verblijft [minderjarige] bij de moeder;
in de meivakantie verblijft [minderjarige] de ene helft van de vakantie bij de vader en de andere helft van de vakantie bij de moeder;
in de zomervakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren de eerste drie weken aaneengesloten bij de vader en de laatste drie weken aaneengesloten bij de moeder, in de oneven jaren omgekeerd;
in de herfstvakantie verblijft [minderjarige] bij de moeder;
in de kerstvakantie verblijft [minderjarige] in de even jaren de eerste week, kerstavond en eerste kerstdag bij de vader en de tweede week, tweede kerstdag en tijdens oud en nieuw bij de moeder, in de oneven jaren omgekeerd;
6.3.
verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G. Hilberink, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. V.D. van der Kooij als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.