ECLI:NL:RBGEL:2024:7777

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
8 november 2024
Zaaknummer
432979
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering van het UWV op de aansprakelijke partij voor uitkeringen op grond van de ZW en WIA

In deze zaak vordert het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) regres van Van Werven Infra B.V. voor kosten die het UWV heeft gemaakt in verband met uitkeringen aan [betrokkene 2] op grond van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). De vordering is gebaseerd op de aansprakelijkheid van Van Werven Infra als eigenaar van de shovel die betrokken was bij een ongeval waarbij [betrokkene 2] letsel opliep. Het UWV heeft aan [betrokkene 2] uitkeringen verstrekt en stelt dat Van Werven Infra op grond van artikel 185 van de Wegenverkeerswet (WVW) verplicht is de schade te vergoeden. Van Werven Infra betwist de vordering en voert aan dat er naast haar ook een andere aansprakelijke partij is, namelijk Meco B.V., die als werkgever van [betrokkene 2] zou moeten worden aangemerkt. Van Werven Infra stelt dat de regresbeperking van de artikelen 52b ZW en 100 WIA ook voor haar geldt, omdat Meco aansprakelijk is voor de schade en de regresbeperking van toepassing is op de werkgever. De rechtbank oordeelt echter dat Van Werven Infra volledig aansprakelijk is voor de kosten die het UWV heeft gemaakt, omdat niet is vastgesteld dat Meco de werkgever van [betrokkene 2] is en in die hoedanigheid aansprakelijk is. De rechtbank wijst de vorderingen van het UWV toe, inclusief de wettelijke rente en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/432979 / HZ ZA 24-80
Vonnis van 30 oktober 2024
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon UITVOERINGSINSTITUUT WERKNEMERSVERZEKERINGEN (UWV),
te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: UWV,
advocaten: mr. M.R. van der Zee en mr. C.I.J. Klostermann,
tegen
VAN WERVEN INFRA B.V.,
te Oldebroek,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Van Werven Infra,
advocaten: mr. E.E. Krikke en mr. B.C. van der Ent.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 juli 2024
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 september 2024
- de brief van 12 september 2024 van mrs. Krikke en Van der Ent met daarin opmerkingen en aanvullingen op het verkort proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Dura Vermeer B.V. was als hoofdaannemer betrokken bij de totstandkoming van een nieuwbouwwijk in Gouda. Dura Vermeer B.V. heeft Meco B.V. (hierna: Meco) als onderaannemer ingeschakeld voor het verrichten van metselwerkzaamheden. Meco heeft met Van Werven Infra een overeenkomst gesloten waarbij Van Werven Infra aan Meco een shovel met chauffeur ter beschikking heeft gesteld. De chauffeur van de shovel was [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ). [betrokkene 1] was werknemer van Van Werven Infra en de shovel was eigendom van Van Werven Infra. [betrokkene 2] was zzp’er en heeft in opdracht van Meco werkzaamheden op het bouwproject verricht.
2.2.
Op 9 oktober 2017 liep [betrokkene 2] aan de linkerkant van een weg op het bouwterrein in de richting van de schaftkeet. Daarbij is hij op enig moment van achteren aangereden door de shovel die op dat moment werd bestuurd door [betrokkene 1] . Als gevolg van dit ongeval heeft [betrokkene 2] letsel aan zijn been opgelopen en is hij arbeidsongeschikt geraakt.
2.3.
[betrokkene 2] had zich als zzp’er vrijwillig tegen ziekte en arbeidsongeschiktheid verzekerd bij het UWV. Vanaf 11 oktober 2017 heeft [betrokkene 2] een Ziektewet (ZW) uitkering ontvangen en vanaf 7 oktober 2019 een uitkering op grond van de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
2.4.
De schade van [betrokkene 2] wordt afgewikkeld met de verzekeraar van Van Werven Infra op basis van artikel 185 Wegenverkeerswet (WVW). Van Werven Infra heeft in het kader van deze schadeafwikkeling een bedrag van € 180.000,00 aan [betrokkene 2] betaald.
2.5.
In de artikelen 52a ZW en 52b lid 1 ZW is het volgende bepaald:

Artikel 52a
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft voor de krachtens deze wet gemaakte kosten verhaal op degene, die in verband met het veroorzaken van ongeschiktheid tot werken jegens de verzekerde naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de verzekerde naar burgerlijk recht is gehouden.
(…)
Artikel 52b
1. Het bepaalde in het vorige artikel geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de verzekerde, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde jegens wie naar burgerlijk recht verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de ongeschiktheid tot werken is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk verzekerde.
2. Voor de toepassing van het vorige lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener, bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.
2.6.
In de artikelen 99 lid 1 WIA en 100 WIA is het volgende bepaald:

Artikel 99
1. Het UWV heeft voor de op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen gemaakte kosten verhaal op de persoon, die naar burgerlijk recht verplicht is schade te vergoeden aan de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet, doch ten hoogste tot het bedrag, waarvoor deze bij het ontbreken van de aanspraken krachtens deze wet naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de persoon die recht heeft op een uitkering op grond van deze wet naar burgerlijk recht is gehouden.
(…)
Artikel 100
1. Artikel 99 geldt ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de persoon die recht heeft op een uitkering of voorziening op grond van deze wet, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte verzekerde, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de persoon jegens wie naar burgerlijk recht een verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien de volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk die verzekerde.
2.Voor de toepassing van het eerste lid wordt mede als werkgever beschouwd de inlener,
bedoeld in artikel 34 van de Invorderingswet 1990.
(…)
2.7.
Van Werven Infra heeft in het kader van de door haar gedane voorschotbetalingen met Meco een vaststellingsovereenkomst gesloten.

3.Het geschil

3.1.
Het UWV vordert dat de rechtbank:
a. voor recht zal verklaren dat het UWV jegens Van Werven Infra recht heeft op verhaal van de door hem op grond van de Ziektewet en daarop rustende bepalingen en de wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen en daarop rustende bepalingen met ingang van 11 oktober 2017 ten behoeve van [betrokkene 2] gemaakte kosten binnen de grenzen die de ZW en de WIA stelt;
b. Van Werven Infra zal veroordelen tot betaling van de openstaande vordering tot 1 januari 2024 van € 86.804,67 vermeerderd met de wettelijke rente;
c. Van Werven Infra zal veroordelen tot betaling van toekomstige schade tot pensioendatum op 28 juli 2027, begroot op € 61.612,46 vermeerderd met de wettelijke rente;
d. Van Werven Infra zal veroordelen in de kosten van de procedure, vermeerderd met wettelijke rente;
e. Van Werven Infra zal veroordelen in de nakosten.
3.2.
Het UWV legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Het UWV heeft aan [betrokkene 2] een ZW-uitkering en een WIA-uitkering verstrekt en daardoor kosten gemaakt. Van Werven Infra is als eigenaar van de shovel op grond van artikel 185 WVW naar burgerlijk recht verplicht de schade van [betrokkene 2] (die op grond van ZW en WIA recht heeft op een uitkering) te vergoeden. Het UWV kan daarom de door hem gemaakte kosten op grond van de artikelen 52a ZW en 99 WIA op Van Werven Infra verhalen. Hij vordert daarom een verklaring voor recht en betaling van de tot 1 januari 2024 gemaakte kosten.
Verder heeft het UWV uitgerekend welk bedrag aan uitkering hij nog aan [betrokkene 2] moet betalen tot diens pensioengerechtigde leeftijd. Dat is een bedrag van € 83.035,66, maar bij een eenmalige betaling neemt het UWV genoegen met een bedrag van € 61.612,46.
3.3.
Van Werven Infra heeft verweer gevoerd tegen de vorderingen. Zij heeft geconcludeerd dat de vorderingen moeten worden afgewezen met veroordeling - uitvoerbaar bij voorraad - van het UWV in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten, vermeerderd met de wettelijke rente.
Op de inhoud van het verweer zal hierna indien nodig nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van Werven Infra erkent dat het UWV in beginsel een regresrecht op haar heeft op grond van de artikelen 52a ZW en 99 lid1 WIA. Van Werven Infra voert aan dat er naast haar nog een aansprakelijke partij is, namelijk Meco. Meco moet volgens Van Werven Infra worden aangemerkt als de werkgever van [betrokkene 2] en omdat Meco haar zorgplicht als werkgever heeft geschonden, is Meco aansprakelijk voor de door [betrokkene 2] in de uitoefening van de werkzaamheden geleden schade, aldus Van Werven Infra. Omdat Van Werven Infra en Meco aansprakelijk zijn voor de vergoeding van dezelfde schade, zijn zij op grond van het bepaalde in artikel 6:102 BW hoofdelijk aansprakelijk. Het regresrecht tegenover Meco als werkgever is in de artikelen 52b ZW en 100 WIA beperkt in die zin dat het UWV slechts regres kan nemen op de werkgever van de verzekerde ( [betrokkene 2] ) voor zover er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid, hetgeen niet het geval is. Van Werven Infra betoogt dat deze regresbeperking ook tegenover haar geldt. Zij verwijst daarvoor naar het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 1983 (hierna: het arrest) [1] . In dat arrest heeft de Hoge Raad in het kader van de wettelijke regresrechten van de Ziektewet en de WIA (toen nog: Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) overwogen dat een geval waarin twee debiteuren (in de lezing van Van Werven Infra: Meco en Van Werven Infra) aansprakelijk zijn, maar tegenover één debiteur (Meco als werkgever) een wettelijke regresbeperking geldt, de aanspraak van de crediteur (UWV) op de overige debiteuren (Van Werven Infra) naar evenredigheid wordt verminderd met het aandeel in de veroorzaking van het ongeval van de persoon wiens aansprakelijkheid wettelijk is uitgesloten (Meco als werkgever). Van Werven Infra beroept zich tegenover het UWV op vermindering van de omvang van het regresrecht, in evenredigheid met het aandeel (in de veroorzaking van het ongeval) van de persoon wiens aansprakelijkheid op grond van de artikel 52b ZW en 100 WIA is uitgesloten. Van Werven Infra voert aan dat het aandeel van Meco 100% is, zodat het UWV geen regres kan nemen op Van Werven Infra, alles aldus Van Werven Infra.
Het UWV heeft tijdens mondelinge behandeling onder meer aangevoerd dat het door Van Werven Infra aangehaalde arrest gaat over de bijdrage in de onderlinge verhouding tussen twee hoofdelijk aansprakelijke partijen in de procedure. Dat is volgens het UWV een andere situatie dan dit geval, waarin er sprake is van een situatie met een derde partij die geen partij in deze procedure is.
4.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Van Werven Infra baseert haar verweer op het arrest van de Hoge Raad, waarin vast stond dat twee partijen aansprakelijk waren en waarin vast stond dat het hof heeft beslist dat het ongeval op grond van de wederzijds gemaakte fouten voor 80% aan de ene aansprakelijke partij en voor 20% aan de andere aansprakelijke partij te wijten was. Ten aanzien van één van de aansprakelijke partijen gold de regresbeperking van de artikelen 52b ZW en 100 WIA (toen 91 WAO). Onder die omstandigheden heeft het hof geoordeeld dat, nu het regres nemend orgaan geen regres kon nemen op één van de aansprakelijke partijen vanwege een wettelijke regresbeperking, het regres nemend orgaan de schade niet voor 100% op de andere aansprakelijke partij kan verhalen, maar slechts voor het deel overeenkomstig diens aandeel in de schuld aan het ontstaan van de schade. De Hoge Raad heeft dit oordeel in stand gelaten.
Anders dan in het arrest waarop Van Werven Infra zich beroept, staat in deze zaak tussen UWV en Van Werven Infra niet vast dat Meco aansprakelijk is voor de schade van [betrokkene 2] . Niet vast staat immers dat Meco de werkgever is van [betrokkene 2] en evenmin staat vast dat zij in die hoedanigheid de zorgplicht heeft geschonden tegenover [betrokkene 2] . Meco is geen partij in deze procedure. Van Werven Infra heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat - hoewel ‘ongemakkelijk’ - in deze procedure zal moeten worden vastgesteld dat Meco als werkgever aansprakelijk is als gevolg van de zorgplichtschending tegenover [betrokkene 2] . Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze procedure niet worden vastgesteld dat Meco werkgever is van [betrokkene 2] en in die hoedanigheid de zorgplicht van artikel 7:658 lid 2 BW heeft geschonden en (mede)aansprakelijk is voor de schade, omdat Meco geen partij in deze procedure is.
Van Werven Infra kan zich - wat er verder ook van zij - in deze zaak dan ook niet met succes beroepen op het arrest. Dit betekent dat het UWV volgens de artikelen 52a ZW en
99 lid 1 WIA voor 100% regres kan nemen op Van Werven Infra.
4.3.
UWV vordert betaling van Van Werven Infra van een bedrag van € 86.804,67. Dit is het bedrag aan uitkeringen dat tot 1 januari 2024 door het UWV op grond van de ZW en WIA aan [betrokkene 2] is betaald. Van Werven Infra heeft (de hoogte van) deze vordering niet afzonderlijk betwist. De vordering zal daarom als op de wet gegrond worden toegewezen.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag heeft Van Werven Infra evenmin afzonderlijk betwist en zal als op de wet gegrond worden toegewezen vanaf 1 januari 2024.
4.4.
UWV vordert verder de tot de pensioendatum nog te betalen uitkeringen, door het UWV berekend op een bedrag van € 61.612,46. Van Werven Infra heeft aangevoerd dat deze vordering van UWV moet worden afgewezen, omdat het UWV slechts regres kan nemen voor zover hij een schuld heeft gedelgd. Dat is ten aanzien van de toekomstige uitkeringen niet het geval.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft het UWV opgemerkt dat de gevorderde verklaring voor recht zo moet worden gelezen dat het UWV tegenover Van Werven Infra recht heeft op regres voor de gemaakte en in de toekomst te maken kosten binnen de grenzen van de ZW en WIA. De gevorderde verklaring voor recht kan naar het oordeel van de rechtbank op die manier worden gelezen en zal daarom op die manier worden toegewezen.
De vordering tot betaling van de toekomstige kosten ineens, zal bij gebrek aan een wettelijke grondslag worden afgewezen.
4.5.
Van Werven Infra is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van het UWV worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
138,82
- griffierecht
6.617,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
9.361,82
4.6.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

5.1.
verklaart voor recht dat het UWV jegens Van Werven Infra recht heeft op verhaal van de door hem op grond van de Ziektewet en daarop rustende bepalingen en de Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen en daarop rustende bepalingen met ingang van 11 oktober 2017 ten behoeve van de heer [betrokkene 2] gemaakte kosten en te maken kosten binnen de grenzen die de ZW en WIA stelt,
5.2.
veroordeelt Van Werven Infra om aan UWV te betalen een bedrag van € 86.804,67 aan door het UWV gemaakte kosten tot 1 januari 2024, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Van Werven Infra in de proceskosten van € 9.361,82, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Van Werven Infra niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt Van Werven Infra tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen en in het openbaar uitgesproken op
30 oktober 2024.
MT/AW

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:1983:AG4596 Bedrijfsvereniging voor Overheidsdiensten / Brok en van der Graaf