ECLI:NL:RBGEL:2024:777

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2024
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 23_7915
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor woningbouw met aandacht voor belangenafweging en welstandseisen

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld in het kader van een verleende omgevingsvergunning voor de bouw van een woning. De zaak betreft een verzoeker die bezwaar maakt tegen de omgevingsvergunning die op 26 oktober 2023 door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar is verleend. De verzoekers vrezen dat de bouw van de woning aan de [straatnaam] ongenummerd in [plaats 1] hun privacy zal schenden en hun uitzicht zal beperken. De voorzieningenrechter oordeelt dat het beroep van de verzoekers een redelijke kans van slagen heeft, omdat de belangen van de verzoekers onvoldoende zijn meegewogen in de besluitvorming van het college. Tevens wordt opgemerkt dat het college het welstandsadvies niet zonder meer aan het besluit had mogen ten grondslag leggen, omdat het advies niet inzichtelijk maakt hoe het bouwplan aan de beoordelingscriteria is getoetst. Ondanks deze gebreken besluit de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen, omdat het college de geconstateerde tekortkomingen naar verwachting kan herstellen gedurende de beroepsperiode. De voorzieningenrechter benadrukt dat de belangen van de vergunninghouder ook in de afweging moeten worden meegenomen, maar dat dit goed gemotiveerd moet worden. De uitspraak is gedaan op 15 februari 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 23/7915

uitspraak van de voorzieningenrechter van

in de zaak tussen
[verzoeker 1],
[verzoeker 2] en [verzoeker 3]uit [plaats 1] , verzoekers
(gemachtigde: mr. M.A.A. Gockel-Gieskes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar

(gemachtigden: mr. J.R. Smit, P. Harmsen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats 2] (vergunninghouder)
(gemachtigde: L.R. Hendriks).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het realiseren van een woning aan de [straatnaam] ongenummerd (tussen nummers 81 en 83) te [plaats 1] .
1.1.
Bij besluit van 26 oktober 2023 heeft het college deze omgevingsvergunning verleend.
1.2.
Verzoekers hebben hiertegen beroep ingesteld en hangende beroep hebben zij tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Verzoekers en de gemachtigde van verzoekers zijn verschenen. Namens het college hebben de gemachtigden deelgenomen aan de zitting. Vergunninghouder heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door [naam] en zijn gemachtigde.

Waar gaat deze zaak over?

2. Vergunninghouder heeft op 31 juli 2022 een aanvraag ingediend voor de realisatie van een woning aan de [straatnaam] ongenummerd (tussen nummers 81 en 83) te [plaats 1] . Het bouwplan voorziet in een vrijstaande woning met een totaal gebruiksoppervlakte van 352,68 m².
2.1.
Het college heeft op 13 oktober 2022 een ontwerp-omgevingsvergunning ter inzage gelegd. Verzoekers zijn het niet eens met (voornamelijk de locatie van) de bouw van de woning, omdat zij vrezen dat de te realiseren woning een inbreuk vormt op hun privacy. Verzoekers hebben daarom een zienswijze ingediend. Het college heeft naar aanleiding van de ingebrachte zienswijze geen aanleiding gezien om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren. De zienswijze heeft er wel deels toe geleid dat het college het besluit met bijbehorende stukken heeft gewijzigd ten opzichte van het ontwerp. Daarnaast zijn er ook door de aanvrager wijzigingen aangebracht in de bijbehorende stukken ten opzichte van het ontwerp. Omdat de wijzigingen volgens het college van ondergeschikte aard zijn, is er geen nieuw ontwerpbesluit ter inzage gelegd.
2.2.
Het college heeft de omgevingsvergunning uiteindelijk verleend voor de activiteiten bouwen [1] en afwijken van het bestemmingsplan [2] . Aan de omgevingsvergunning is de ‘Ruimtelijke onderbouwing [straatnaam] tussen 81 en 83’ ten grondslag gelegd. Daarin wordt ingegaan op de toetsing aan wetgeving, beleid en de diverse milieuaspecten (zoals geluid en verkeer).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of hij een voorlopige voorziening zal treffen of het beroep een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen.
Ter inleiding
4. Zoals op zitting is besproken, beslist de voorzieningenrechter in ieder geval op het verzoek om een voorlopige voorziening. Daarnaast heeft de voorzieningenrechter aangegeven dat hij ook de bevoegdheid heeft om meteen op het beroep te beslissen dat verzoekers hebben ingediend bij de rechtbank. [3] Vergunninghouder heeft de voorzieningenrechter specifiek verzocht om van deze bevoegdheid gebruik te maken. Ook het college heeft op zitting gesteld er geen bezwaren tegen te hebben als er meteen op het beroep wordt beslist. Verzoekers daarentegen hebben hun voorkeur geuit voor het enkel beslissen op het verzoek om een voorlopige voorziening.
5. De voorzieningenrechter is tot de conclusie gekomen dat hij niet op het beroep beslist, maar enkel op het verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter denkt namelijk dat nader onderzoek op een bodemzitting nog kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Dat komt omdat de voorzieningenrechter pas kort voor de zitting kennis heeft kunnen nemen van de (redelijk uitgebreide) beroepsgronden. Daarnaast zijn niet alle beroepsgronden op de zitting besproken. De voorzieningenrechter is daarom van mening dat het één en ander nog verder uitgezocht moet worden door de bestuursrechter in de beroepsprocedure.
5.1.
Zoals op zitting is toegelicht bespreekt de voorzieningenrechter in deze uitspraak dus niet alle beroepsgronden, maar beperkt hij zich tot de voornaamste bezwaren van verzoekers tegen de te realiseren woning. Dat betekent onder meer dat er in deze uitspraak niet ingegaan zal worden op de vraag of er op alle zienswijzen voldoende en correct is gereageerd door het college in de nota van zienswijzen en of er een nieuw concept ter inzage gelegd had moeten worden. De voorzieningenrechter bespreekt in deze uitspraak wel de volgende beroepsgronden:
- Heeft het college het peil juist bepaald?
- Zijn de belangen van verzoekers voldoende meegewogen in de belangenafweging?
- Heeft het college het welstandadvies ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit?
Heeft het college het peil juist bepaald?
6. Verzoekers stellen dat de goot- en bouwhoogte van het beoogde bouwplan niet voldoen aan het bestemmingsplan. Zij onderbouwen dit door te stellen dat het peil niet juist is bepaald door het college. Verzoekers stellen in dat kader dat de hoofdtoegang (anders dan het college stelt) niet aan de dijkzijde is gelegen.
6.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat op het perceel het bestemmingsplan ‘ [plaats 1] ’ van toepassing is. Op grond van dat bestemmingsplan geldt op het perceel een woonbestemming. In artikel 2 van de planregels is bepaald op welke wijze de goot- en de bouwhoogte gemeten moeten worden. Dat is voor zowel de goot- als bouwhoogte vanaf het peil. In het bestemmingsplan is het begrip peil als volgt gedefinieerd:
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het wateroppervlak ter plaatse van het meest nabijgelegen punt waar het water grenst aan het vaste land;
6.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat partijen niet van mening verschillen over de vraag hoe, maar enkel vanaf waar het peil gemeten moet worden. Dat komt omdat partijen het niet met elkaar eens zijn over waar de hoofdtoegang is gelegen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hoofdtoegang zich, gelet op de bouwtekeningen, aan de voorgevel van de woning bevindt. De reden daarvan is dat de deur aan die zijde de belangrijkste toegang tot de woning vormt. Deze voorgevel is gesitueerd aan de dijkzijde. Het college heeft de hoofdtoegang naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus juist bepaald. Verzoekers stellen daartegenover dat uit de Welstandnota blijkt dat de voorgevel niet aan de dijkzijde is gelegen, maar de Welstandsnota is voor de uitleg van een bestemmingsplan niet relevant.
6.3.
Verder heeft het college terecht gesteld dat de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, waardoor het peil (met toepassing van sub b uit de hierboven in 6.1 weergegeven definitie) op een juiste wijze is bepaald. Het college heeft bij de toepassing daarvan naar de dichtstbijzijnde openbare weg gekeken. Anders dan verzoekers stellen hoeft die weg niet in hetzelfde bestemmingsplan gelegen te zijn, omdat dat niet volgt uit de tekst van de planregels. Daarmee is de woning naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet te hoog.
De beroepsgrond heeft geen redelijke kans van slagen.
Zijn de belangen van verzoekers voldoende meegewogen?
7. Verzoekers vrezen dat het huidige bouwplan een grote impact heeft op hun privacy en dat hun uitzicht beperkt wordt. Dat onderbouwen verzoekers onder meer door te wijzen op het hoogteverschil tussen de reeds bestaande woningen en de te realiseren woning en op de omstandigheid dat de raampartijen van de te bouwen woning in de achter- en zijgevels zijn gesitueerd, waardoor de toekomstige bewoners vanaf de eerste en tweede verdieping en het balkon direct zicht hebben op de percelen en woningen van verzoekers. Het college heeft bij zijn besluitvorming en de beoordeling van het bouwplan volgens verzoekers in zijn geheel geen rekening gehouden de belangen van verzoekers.
7.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van vaste rechtspraak de belangen van omwonenden (zoals behoud van privacy, zicht en zonlichttoetreding) betrokken moeten worden in de belangenafweging bij de verlening van de omgevingsvergunning voor de bouw van een woning wanneer er ook wordt afgeweken van het bestemmingsplan. [4] Anders dan verzoekers stellen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het college de belangen van verzoekers wel betrokken en afgewogen heeft bij de besluitvorming. In de nota van zienswijzen (die integraal onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning) heeft het college bijvoorbeeld erkend dat door de realisatie van de nieuwe woning de bestaande woningen aan de westzijde in de ochtenduren minder zonuren zullen hebben. Ook heeft het college het aspect ‘uitzicht’ betrokken in de belangenafweging. Het college stelt namelijk dat de bestaande dijk al sterk het uitzicht bepaalt, maar dat er daarnaast voldoende ruimte aan weerszijden van de woning overblijft. Het college heeft deze belangen ook afgewogen en geconcludeerd dat de gevolgen voor verzoekers niet zodanig zijn dat het college daarom van het verlenen van omgevingsvergunning zou moeten afzien. De voorzieningenrechter is van oordeel dat (anders dan verzoekers stellen) het bestreden besluit wel blijk geeft van een belangenafweging, waar ook de belangen van verzoekers in zijn betrokken. Anders dan verzoekers stellen hoeft een dergelijke belangenafweging niet expliciet in de omgevingsvergunning zelf opgenomen te zijn, maar kan dat ook (zoals in dit geval) in de nota van zienswijzen. Dat geldt te meer, omdat in de omgevingsvergunning vermeld staat dat de nota van zienswijzen onderdeel uitmaakt van de omgevingsvergunning.
7.2.
Toch is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van verzoekers onvoldoende zijn afgewogen in de door het college verrichte belangenafweging, omdat het aspect privacy daar in zijn geheel niet bij is betrokken. Dat had wel gemoeten, juist omdat het aspect privacy één van de voornaamste zorgen van verzoekers betreft en de begane grond van de te realiseren woning (gelet op het gegeven dat het peil gemeten wordt vanaf de dijk) hoger komt te liggen dan de reeds aanwezige woningen. Op zitting heeft het college daarover toegelicht dat het aspect privacy geen belemmering vormt, omdat de woning op een relatief grote afstand gerealiseerd wordt van de woningen van verzoekers en dat dit geen privaatrechtelijke belemmering oplevert. De op zitting gegeven toelichting over de privacy acht de voorzieningenrechter op voorhand onvoldoende. De voorzieningenrechter is namelijk niet bekend met enige rechtsregel waaruit volgt dat voor de beoordeling of een inbreuk op de privacy aanvaardbaar is bepalend is of sprake is van een privaatrechtelijke belemmering. In het kader van de belangenafweging dient het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet alleen de afstand tussen de woningen te betrekken, maar ook de omstandigheid dat de te realiseren woning hoger gelegen is dan de reeds aanwezige woningen en welke gevolgen dit heeft voor de privacy van verzoekers. In zoverre bevat het bestreden besluit een gebrek, waardoor het beroep een redelijke kans van slagen heeft.
Heeft het college het welstandadvies ten grondslag mogen leggen aan het bestreden besluit?
8. Verzoekers voeren - kort samengevat - aan dat het welstandadvies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken bevat dat het college dit advies niet ten grondslag had mogen leggen aan het bestreden besluit.
8.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat, hoewel het college niet aan een deskundigenadvies is gebonden, hij aan dit advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. [5] Het volgen van dat advies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij een belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is anders, indien het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, dat het college dit niet, of niet zonder meer, aan de omgevingsvergunning ten grondslag had mogen leggen.
8.2.
De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (hierna: de CRK) heeft twee adviezen uitgebracht. De voorzieningenrechter beoordeelt het laatste (en het definitief) uitgebrachte advies van de CRK, omdat de CRK in dat advies (in tegenstelling tot het eerdere advies) aan het juiste welstandsniveau (niveau 1 regulier plus) uit de Welstandnota heeft getoetst. Dat laatste advies dateert van 27 maart 2023.
8.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat in het welstandsadvies de criteria uit de Welstandsnota behorend bij het welstandsniveau 1 regulier plus zijn opgenomen. Daarnaast staat in het advies vermeld dat het plan akkoord is en is uitgewerkt conform het vooroverleg. De voorzieningenrechter overweegt dat in dit advies niet inzichtelijk is gemaakt op welke wijze het bouwplan aan deze beoordelingscriteria is getoetst. Immers zijn enkel de criteria zelf opgenomen, zonder deze toe te passen op en te toetsen aan het concrete bouwplan. Daarmee is niet te controleren hoe deze toetsing door de CRK heeft plaatsgevonden en waar de conclusie (dat het bouwplan voldoet aan de Welstandsnota) op is gebaseerd. De voorzieningenrechter volgt verzoekers dan ook in hun standpunt dat de wijze van totstandkoming van het advies zodanige gebreken vertoond dat het college dit advies niet zonder meer aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen.
De beroepsgrond heeft een redelijke kans van slagen.

Conclusie en gevolgen

9. Zoals hiervoor is weergegeven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat twee van de hierboven besproken beroepsgronden een redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter ziet hierin echter geen reden om het bestreden besluit te schorsen. Ten aanzien van de geconstateerde gebrekkige belangenafweging is de voorzieningenrechter namelijk van oordeel dat het college dit gebrek naar alle waarschijnlijk nog (gedurende de beroepsperiode) kan herstellen. De voorzieningenrechter sluit niet uit dat het college het belang van vergunninghouder bij het realiseren van de woning in redelijkheid zwaarder kan laten wegen dan de belangen van verzoekers, ook als het college het aspect privacy wel voldoende betrekt in de belangenafweging. Vanzelfsprekend moet het college dit wel goed motiveren. Ook ten aanzien van het welstandsadvies kan het college naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog gedurende de beroepsprocedure inzichtelijk maken op welke wijze het bouwplan is getoetst aan de welstandsnota, bijvoorbeeld door een toelichting op het welstandadvies te vragen bij de CRK.
10. Het college kan deze gebreken herstellen doormiddel van een (nog te nemen) besluit dat een nadere motivering bevat ten aanzien van beide geconstateerde gebreken. Verzoekers hoeven tegen dat besluit vervolgens niet afzonderlijk bezwaar of beroep in te stellen, omdat het beroep van rechtswege ook betrekking heeft op dat besluit. [6] De rechter die het beroep behandelt, kan dan beoordelen (als hij net als de voorzieningenrechter van oordeel is dat het bestreden besluit op deze punten gebreken bevat) of de gebreken in het herstelbesluit in voldoende mate zijn hersteld.
11. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening af. Voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten bestaat dan ook geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Goldebeld, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Artikel 8:86 van de Awb maakt dat mogelijk.
4.ABRvS 18 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:113.
5.ABRvS 12 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:61.
6.Op grond van artikel 6:19 van de Awb.