Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.de stichting
2. de onderlinge waarborgmaatschappij
1.De procedure
2.De feiten
Mee te sturen stukken
- Verwijzing huisarts d.d. 2 december 2013;
- Uitslag UMCU d.d. 31 december 2013;
- Brief van dr. [betrokkene 2] d.d. 10 januari 2014.
Het verzoek
Rapport betreffende Deskundigenonderzoek de heer [verzoeker] , geboren (…).
3.Het geschil
4.De beoordeling
Bijlage: kopie medisch dossier periode 4 december 2013 t/m 10 januari 2014’. Uit de daaraan voorafgaande mailwisseling (zie 2.10-2.11) blijkt dat dit drie stukken zijn: de verwijzing van de huisarts van 2 december 2013, de uitslag van het UMCU van 31 december 2013 en brief van [betrokkene 2] van 10 januari 2014. Voornoemde medische stukken zijn in deze procedure overgelegd als producties. In het rapport (zie 2.16) staat dat [betrokkene 4] het kopie medisch dossier in de periode 4 december 2013 tot en met 10 januari 2014 heeft beoordeeld. Hoewel het rapport niet expliciet verwijst naar de separate medische stukken en hieruit ook niet letterlijk wordt geciteerd, beschrijft [betrokkene 4] wel de inhoud van die stukken. In het rapport staat immers dat [verzoeker] werd verwezen om twee redenen (vraagstelling COPD en de vraag of hij ook ROW heeft) wat in de verwijzingsbrief van de huisarts staat. Daarna geeft het rapport een samenvatting van het poliklinisch bezoek van [verzoeker] en de diagnose COPD GOLD 2, dat overeenkomt met de brief van [betrokkene 2] van 10 januari 2014. Vervolgens staat in het rapport dat ‘
door het resultaat van het genetisch onderzoek ROW voor 95% wordt uitgesloten’, welk percentage is vermeld in de uitslag van het UMCU (zie 2.5). Daarmee is voldoende inzichtelijk dat [betrokkene 4] de drie medische stukken die aan hem zijn verstrekt heeft gezien en welke gegevens daaruit hij van belang achtte. Indien [verzoeker] vond dat dit anders had gemoeten, dan had het op zijn weg gelegen om daarover een gerichte vraag te stellen naar aanleiding van het conceptrapport. Dat heeft hij niet gedaan.
de stand van de wetenschap’ en ‘
in de literatuur is niet duidelijk omschreven’ in het rapport blijkt wel dat hij bronnen heeft gebruikt. Het argument van [verzoeker] dat [betrokkene 4] waarschijnlijk geen literatuur raadpleegde nu uit zijn factuur blijkt dat hij slechts twee uur besteedde aan het opstellen van zijn conceptrapport, gaat dan ook niet op. Aangezien er geen bronvermelding in het rapport staat, is niet toetsbaar op welke bronnen [betrokkene 4] zich baseert. In zijn reactie op de opmerkingen van [verzoeker] / [betrokkene 5] naar aanleiding van het conceptrapport (zie 2.17), gaat [betrokkene 4] echter wel in op een door [betrokkene 5] genoemde richtlijn uit het Journal of Medical Genetics van 2011. [betrokkene 4] vermeldt hierover immers (samengevat) dat die (grotendeels) overeenkomt met de door [betrokkene 4] genoemde Curaçao-richtlijn. Daarmee stelt [betrokkene 4] zich (alsnog) toetsbaar op. [verzoeker] heeft verder naar aanleiding van het conceptrapport [betrokkene 4] niet gevraagd om bronvermelding toe te voegen en ook heeft hij niet vermeld met welke literatuur, wetgeving of protocollen het rapport van [betrokkene 4] in tegenspraak zou zijn. Dit had wel op zijn weg gelegen. Al met al acht de rechtbank het ontbreken van duidelijke bronvermelding niet voldoende om het hele rapport terzijde te stellen.
Vanwege het resultaat van het genetisch onderzoek en het ontbreken van voldoende criteria voor de verdenking van een klinische diagnose van ROW was het gerechtvaardigd om geen verder onderzoek meer te doen. Mijns inziens is er geen sprake geweest van onzorgvuldig handelen.’ Hiermee is (ook) de kernvraag beantwoord.
ofde Curaçao-criteria. Dat is volgens [verzoeker] onjuist omdat genetisch onderzoek geen volledig sluitend alternatief vormt voor toetsing aan de Curaçao-criteria. [verzoeker] voert aan dat volgens de literatuur genetisch onderzoek alleen een volledig sluitend alternatief voor de Curaçao-criteria is als wordt getest op afwijking in de genen ENG, ACVRL1 en SMAD4, en niet alleen op het ENG-gen zoals bij [verzoeker] is gebeurd. Dit alles was al bekend in 2009 en het UMCU meldde dit op 31 december 2013 ook aan [betrokkene 2] , maar [betrokkene 2] deed hier niets mee. Uit het rapport van [betrokkene 4] wordt niet duidelijk waarom dit extra onderzoek niet hoefde, ondanks wat de literatuur hierover zegt, zodat het rapport onbegrijpelijk is, aldus [verzoeker] .
enhet ontbreken van voldoende criteria (de Curaçao criteria) voor de verdenking op een klinische diagnose van ROW. [verzoeker] gaat dan ook uit van een onjuiste lezing van het rapport.
door het resultaat van het genetisch onderzoek wordt ROW voor 95% uitgesloten.’ [betrokkene 5] vermeldt in het commentaar op het conceptrapport dat een test op alleen het ENG-gen ongeveer 45% van alle gevallen dekt en dat er geen onderzoek is gedaan naar twee andere genen. Hij meent dat op grond daarvan niet kan worden geconcludeerd dat op basis van het resultaat van het genetisch onderzoek ROW voor 95% wordt uitgesloten. In zijn bericht bij het definitieve rapport (zie 2.17) schrijft [betrokkene 4] naar aanleiding daarvan: ‘
Een longarts kijkt naar de uitslag, in dit geval staat er: “deze methoden detecteren ruim 95% van de mutaties in dit gen.” Dit is voor een screening, waarbij geen klinische symptomen zijn, voldoende, mede gezien de stand der wetenschap aangaande ROW in die tijd. Testen voor 100% is in de praktijk ondoenlijk, inmiddels zijn er 600 genen bekend.’ De rechtbank begrijpt hieruit dat [betrokkene 4] concludeert dat de uitslag van de genetische test bij het UMCU, waarbij nagenoeg geen mutaties op het ENG-gen zijn gedetecteerd, in combinatie met het feit dat er maar één van de Curaçao-criteria aanwezig was bij [verzoeker] (een moeder met ROW) en geen klinische symptomen aanwezig waren, voor een screening voldoende is, zodat het gezien de stand van de wetenschap over ROW in die tijd gerechtvaardigd was geen verder onderzoek meer te doen. Daarmee heeft [betrokkene 4] de veronderstelling van [betrokkene 5] dat [betrokkene 2] alleen is afgegaan op de uitslag van het genetisch onderzoek weerlegt. Of de conclusie van [betrokkene 4] juist is kan de rechtbank niet beoordelen, maar de rechtbank kan de toelichting van [betrokkene 4] wel volgen. Ook op dit punt had het op de weg van [verzoeker] gelegen om naar aanleiding van het conceptrapport gerichte vragen te stellen, maar dat heeft hij niet gedaan.
Inderdaad valt nergens in de ontvangen correspondentie te lezen dat betrokkene gemeld zou hebben dat hij al van jongs af aan neusbloedingen heeft. Wel staat vermeld dat hij een eerstegraads familielid heeft (de moeder) die bekend was met ROW.’