ECLI:NL:RBGEL:2024:7681

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
11215842
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging arbeidsovereenkomst en ontslag op staande voet in het kader van ziekte en nevenwerkzaamheden

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, [verzoeker], en zijn werkgever, [verweerder]. De werknemer was sinds 1999 in dienst bij [verweerder] en had zich op 20 februari 2023 ziek gemeld met psychische klachten. De werkgever heeft de arbeidsovereenkomst per 1 januari 2024 buitengerechtelijk vernietigd wegens bedrog, omdat de werknemer tijdens zijn ziekte werkzaamheden voor een derde zou hebben verricht. De werknemer betwistte deze vernietiging en verzocht de kantonrechter om te verklaren dat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig was beëindigd.

De kantonrechter oordeelde dat de arbeidsovereenkomst niet op 1 januari 2024 was geëindigd, maar pas op 27 mei 2024, toen de werknemer berustte in het ontslag op staande voet. De rechter concludeerde dat de werkgever terecht had opgezegd op grond van een dringende reden, omdat de werknemer in strijd met zijn arbeidsovereenkomst nevenwerkzaamheden had verricht zonder toestemming. De kantonrechter heeft de verzoeken van de werknemer tot betaling van vergoedingen en een positief getuigschrift afgewezen, maar heeft de werkgever wel veroordeeld tot betaling van achterstallig loon en vakantietoeslag tot de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Tevens is het concurrentiebeding vernietigd, omdat de werkgever niet had aangetoond dat haar bedrijfsdebiet werd aangetast door de indiensttreding van de werknemer bij een concurrent.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 11215842 \ HA VERZ 24-104 \ 61525 \ 48073
Beschikking van 22 oktober 2024
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. C. Çakir,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerder],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verwerende partij,
hierna te noemen: [verweerder] ,
gemachtigde: mr. A.H.M. Booijink.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van 15 juli 2024 met producties;
- het verweerschrift, tevens zelfstandig tegenverzoek (terug)betaling onverschuldigd loon / onderzoekskosten, met producties;
- de usb-stick met geluidsopnamen / nadere stukken van de zijde van [verzoeker] ;
- productie 14 van de zijde van [verweerder] ;
- producties 27 tot en met 33 van de zijde van [verzoeker] ;
- producties 15 en 16 van de zijde van [verweerder] ;
- de mondelinge behandeling op 10 september 2024, waarvan aantekeningen zijn gemaakt door de griffier.

2.De feiten

2.1.
[verweerder] produceert glas voor de woning- en utiliteitsbouw en voor overheidsgebouwen. Op 12 juli 1999 is [verzoeker] bij [verweerder] in dienst getreden, destijds in de functie van productiemedewerker. Sinds 2012 is [verzoeker] werkzaam als productieleider/productieverantwoordelijke op basis van een voltijds arbeidsomvang tegen een netto maandloon van laatstelijk € 3.255,40, exclusief 8% vakantiegeld en overige emolumenten.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende bepaald:
Artikel 2:Werkzaamheden
(…)
Werknemer zal zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de BV geen gehonoreerde funkties of tijdrovende niet gehonoreerde funkties bij of voor derden aanvaarden en zich onthouden van het doen van zaken voor eigen rekening, tegen beloning of om niet.
Artikel 7:Konkurrentiebeding.
Werknemer zal zonder schriftelijke toestemming van de BV gedurende de arbeidsovereenkomst en na het einde hiervan gedurende een tijdvak van twee jaar, niet in enigerlei vorm een zaak gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan het bedrijf van de BV vestigen, drijven of mede drijven of doen drijven hetzij direct hetzij indirect, alsook financieel in welke vorm ook bij een dergelijke zaak belang hebben, daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, al dan niet in dienstbetrekking hetzij tegen vergoeding hetzij om niet, of daarin aandeel hebben binnen een straal van 50 kilometer waar de BV en zustervestigingen van de BV gevestigd zijn, zulks op verbeurte van een direct opeisbare boete van f 50.000,00 per gebeurtenis en tevens f 1.000,00 per iedere dag dat hij in overtreding is, te betalen aan de BV om volledige schadevergoeding te vragen.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor de groothandel in vlakglas, het glasbewerkings- en het glazeniersbedrijf (hierna: de cao) van toepassing.
2.4.
In het Personeelshandboek van [verweerder] is – voor zover van belang – bepaald:
6.1
Nevenactiviteiten
Alle nevenactiviteiten, betaald én onbetaald, die op enigerlei wijze kunnen leiden tot belangenverstrengeling en/of tot concurrentie van [verweerder] , klanten, leveranciers of andere relaties, dienen vooraf ter goedkeuring te worden voorgelegd aan je leidinggevende en aan personeelszaken. Deze nevenactiviteiten mogen pas worden uitgevoerd na schriftelijke goedkeuring van de directie.
2.5.
Op 20 februari 2023 heeft [verzoeker] zich ziek gemeld met psychische/burn-out klachten en slaapproblemen.
2.6.
In de periode van 17 april 2024 tot 24 mei 2024 heeft [verweerder] [verzoeker] laten observeren door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ).
2.7.
Bij brief van 28 mei 2024 heeft [verweerder] de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] met ingang van 1 januari 2024 buitengerechtelijk vernietigd wegens bedrog. Voor zover deze vernietiging geen stand zou houden is [verzoeker] wegens een dringende reden op staande voet ontslagen per 27 mei 2024.
2.8.
[verzoeker] berust in de beëindiging van de arbeidsovereenkomst.

3.De verzoeken en het verweer

3.1.
[verzoeker] verzoekt, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] door [verweerder] niet rechtsgeldig is beëindigd, dan wel opgezegd c.q. het door [verweerder] gegeven ontslag niet rechtsgeldig is;
II. [verweerder] te veroordelen om binnen vijf dagen na deze beschikking aan [verzoeker] te betalen/verstrekken:
- een billijke vergoeding van € 60.000,00 bruto;
- een transitievergoeding van € 39.290,08 bruto;
- een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 17.309,32 bruto;
- een bedrag van € 6.491,00 bruto aan achterstallig loon over mei 2024 inclusief de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW;
- een eindafrekening bestaande uit de tot 1 oktober 2024 opgebouwde vakantietoeslag en het saldo van de opgebouwde, doch niet genoten vakantieuren vermeerderd met de vakantietoeslag over die uren, de jubileumuitkering bij een 25-jarig dienstverband en een winstuitkering;
- het toegezegde eigen risico van de zorgverzekering van € 850,00;
- de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.370,39;
- primair de volledige proceskosten van € 6.000,00 die door nacalculatie hoger kunnen uitvallen en die aan [verzoeker] worden gefactureerd, te vermeerderen met het griffierecht;
- subsidiair de kosten van deze procedure, het salaris van de gemachtigde, nakosten en het griffierecht daaronder begrepen;
- althans door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedragen;
- de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag der opeisbaarheid van de onderscheidene bedragen tot de betaling;
- een deugdelijke berekening en bruto/netto specificaties;
III. [verweerder] te verplichten om [verzoeker] binnen één maand na deze beschikking een positief geformuleerd getuigschrift en desgevraagd referenties in dezelfde bewoordingen te verstrekken, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,00 per dag voor elke dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
IV. voor recht te verklaren dat het concurrentiebeding uit de arbeidsovereenkomst nietig is, dat [verweerder] daaraan geen rechten kan ontlenen, dan wel dit beding ex artikel 7:653 lid 3 BW te vernietigen, dan wel de werking en boete te matigen tot nihil en [verzoeker] een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW toe te kennen waarbij de vergoeding met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid wordt vastgesteld.
3.2.
[verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt, bij beschikking, de in het petitum van het verzoekschrift opgenomen verzoeken integraal af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, althans als niet, althans onvoldoende aannemelijk gemaakt, af te wijzen, althans op nihil te stellen, althans te matigen.
3.3.
[verweerder] verzoekt:
- [verzoeker] primair te veroordelen aan [verweerder] te voldoen een bedrag van
€ 16.149,14 netto (waaronder het netto equivalent van de onverschuldigde extra betaling over april 2024), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 januari 2024, althans 27 mei 2024, althans de dag van indiening van dit verweer- en verzoekschrift, tot aan de dag van volledige betaling;
- [verzoeker] te veroordelen in de onderzoeks- en juridische kosten van € 18.548,55, althans een door de kantonrechter in goede justitie vast te stellen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van indiening van dit verweer- en verzoekschrift tot de dag van volledige betaling;
- in alle gevallen, zowel ten aanzien van alle verzoeken van [verzoeker] , alsook ten aanzien van de tegenverzoeken van [verweerder] , [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Aangezien een nauwe samenhang bestaat tussen het verzoek van [verzoeker] en het zelfstandig tegenverzoek van [verweerder] , zullen deze gezamenlijk worden beoordeeld.
Buitengerechtelijke vernietiging arbeidsovereenkomst
4.2.
[verweerder] voert aan dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] buitengerechtelijk heeft vernietigd per 1 januari 2024. [verweerder] legt hieraan ten grondslag dat [verzoeker] bedrog heeft gepleegd door [verweerder] (en de bedrijfsarts) voor te houden dat hij niet kon werken wegens arbeidsongeschiktheid en door zijn fysieke beperkingen zeer beperkt was in zijn bewegingsvrijheid, terwijl uit de door [verweerder] als productie 5 en 6 overgelegde rapportages het tegendeel blijkt. [verzoeker] is tijdens werktijd voor [verweerder] , fulltime werkzaamheden voor [naam 1] gaan verrichten, terwijl [verweerder] het loon aan [verzoeker] doorbetaalde.
Hiermee heeft [verzoeker] in strijd met artikel 2 en artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, artikel 6.1 van het Personeelshandboek en artikel 8.9 van het Ziekteverzuimbeleid van [verweerder] gehandeld. [verzoeker] betwist de buitengerechtelijke vernietiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrog, want dit kan alleen wanneer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst opzettelijk onjuiste mededelingen zijn gedaan of opzettelijk informatie is verzwegen. Hier is geen sprake van, aangezien [verzoeker] niet recent, maar 25 jaar geleden bij [verweerder] in dienst is getreden, aldus [verzoeker] .
4.3.
Artikel 3:44 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat een rechtshandeling – onder andere – vernietigbaar is, wanneer zij door bedrog tot stand is gekomen.
Het derde lid van voornoemd artikel bepaalt dat bedrog aanwezig is wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. In dit geval heeft het vermeende bedrog door [verzoeker] niet plaatsgevonden bij het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst, maar na bijna 25 jaar dienstverband. De arbeidsovereenkomst tussen [verzoeker] en [verweerder] is dus niet door bedrog tot stand gekomen en kan dan ook niet op deze grond vernietigd worden. Voor zover [verweerder] heeft willen betogen dat uitgegaan moet worden van een repeterende situatie van arbeid verrichten en loon betalen per tijdseenheid, waarbij vernietiging kan plaatsvinden met terugwerkende kracht tot de laatste loonbetaling miskent dit dat een arbeidsovereenkomst een duurovereenkomst is, een dergelijke beëindiging in strijd is met het gesloten ontslagsysteem en geen steun vindt in het recht. Vorenstaande betekent dat wegens het ontbreken van een rechtsgrond, een tussentijdse vernietiging van de arbeidsovereenkomst met terugwerkende kracht tot de laatste loonbetaling niet mogelijk is. Het gevolg daarvan is dat in een dergelijke vernietiging ook niet kan worden berust. Ware dit anders, dan zou aan de beoordeling van de vraag of aan [verzoeker] een billijke vergoeding zou kunnen worden toegekend niet worden toegekomen. Immers de artikelen 7:671b lid 9 en 7:681 BW bevatten een regeling op grond waarvan de kantonrechter aan de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de ontbinding respectievelijk de opzegging van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. Van beide situaties zou dan geen sprake kunnen zijn, omdat de arbeidsovereenkomst in dat geval niet geëindigd zou zijn door ontbinding en evenmin door opzegging, maar door vernietiging, op welke basis geen vergoeding kan worden toegekend. Conclusie dient derhalve te zijn dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 1 januari 2024 is blijven bestaan tot aan het verleende ontslag op staande voet per 27 mei 2024, waarin [verzoeker] heeft berust.
Ontslag op staande voet
4.4.
Vorenstaande betekent dat toegekomen wordt aan de beoordeling van het op
27 mei 2024 verleende ontslag op staande voet. Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst door de berusting van [verzoeker] per 27 mei 2024 is geëindigd.
4.5.
Gelet op artikel 7:671 BW kan de werkgever de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig opzeggen zonder schriftelijke instemming van de werknemer. Op grond van artikel 7:671 lid 1 sub c BW geldt die eis niet wanneer de opzegging geschiedt op grond van artikel 7:677 lid 1 BW, waarin is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
4.6.
Ingevolge artikel 7:678 lid 1 BW worden voor de werkgever als dringende redenen als vorenbedoeld beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de beschouwing te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden.
4.7.
[verweerder] heeft (samengevat) aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat ondanks de arbeidsongeschiktheid van [verzoeker] – waarbij sprake was van zeer beperkte bewegingsvrijheid door een hernia en schouderproblemen – hij werkzaamheden heeft verricht voor een derde, hij in strijd heeft gehandeld met het concurrentiebeding en het verbod om zonder toestemming nevenwerkzaamheden te verrichten.
Zij verwijst daarbij naar het arbeidskundig onderzoek van 1 februari 2024 van SZamen , waarin – voor zover hier van belang – is opgenomen dat [verzoeker] niet geschikt is te achten voor het eigen werk, dit werk ook niet passend te maken is en bij mogelijk andere functies er uit preventief oogpunt geen sprake mag zijn van al te veel tillen/dragen en duwen/trekken. [verweerder] verwijst voorts naar een observatieverslag en een rapportage van bevindingen van [bedrijf 1] van 24 mei 2024 en een gespreksverslag tussen [naam 1] en [naam 2] - directeur van [verweerder] - van 29 mei 2024. Uit het resume van de rapportage van bevindingen blijkt dat redelijkerwijze mag worden aangenomen dat [verzoeker] tijdens zijn ziekte werkzaamheden verrichtte voor of in opdracht van [naam 1] . Uit het gespreksverslag van het gesprek tussen [naam 1] en [naam 2] blijkt voorts dat [verzoeker] na aanvankelijk een enkel klusje binnen een paar weken fulltime aan het glaszetten was en hij beschikte over een busje van [naam 1] om de werkzaamheden te verrichten.
4.8.
[verzoeker] is in het verzoekschrift en tijdens de mondelinge behandeling uitvoerig ingegaan op de vraag wat de juridische gevolgen waren van de vernietiging van de arbeidsovereenkomst.
Daarnaast is hij van mening dat het onderzoek van [bedrijf 1] niet proportioneel is geweest, in strijd is met artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM en – gelet op de privacy van [verzoeker] – ten onrechte uitgevoerd. Over de door [verweerder] aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten meent hij dat in de rapportage sprake is van ongefundeerde stellingen, conclusies en onderbouwingen. [verzoeker] heeft zich voor een groot deel beperkt tot het voeren van juridische en formele verweren, zonder in te gaan op de feitelijke omstandigheden die [verweerder] aan het ontslag ten grondslag heeft gelegd. Over het al dan niet uitvoeren van (neven)werkzaamheden, ondanks dat hij arbeidsongeschikt was en beperkte bewegingsvrijheid had, heeft [verzoeker] ter zitting niet kunnen aangeven hoe de vork nu concreet in de steel zat. Enerzijds stelt hij niet aan het werk te zijn geweest maar wel aanwezig, anderzijds dat hij een paar keer gewerkt heeft omdat hij in afwachting was van een VSO en dacht dat hij werk kon zoeken. Deze beweringen staan haaks op de uitkomsten van het onderzoek door [bedrijf 1] en de verklaring van [naam 2] over het gesprek met [naam 1] . Voorts is de kantonrechter van oordeel dat [verweerder] nadat zij voor de vierde keer een melding had ontvangen over vermeende nevenwerkzaamheden van [verzoeker] terecht heeft kunnen overgaan tot het laten instellen van een onderzoek. [verzoeker] maakt onvoldoende concreet op welke wijze artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het EVRM in deze omstandigheden zijn geschonden.
4.9.
Vastgesteld kan worden dat [verzoeker] , ondanks dat hij arbeidsongeschikt was, zonder toestemming [verweerder] werkzaamheden is gaan verrichten bij een andere werkgever en daarover [verweerder] bewust onwetend heeft gelaten. Gezien de medische situatie ten aanzien van zijn bewegingsmogelijkheden heeft hij daardoor mogelijk zijn herstel beperkt. Voorts heeft [verzoeker] gehandeld in strijd met verbod tot het uitvoeren van nevenwerkzaamheden.
Van strijd met artikel 7:653a BW is in dit geval geen sprake aangezien de werkzaamheden werden uitgevoerd binnen de tijdstippen waarop [verzoeker] – ware hij arbeidsgeschikt geweest – werkzaam had behoren te zijn bij [verweerder] . De kantonrechter is van oordeel dat [verweerder] , ondanks een dienstverband van 25 jaar, heeft kunnen overgaan tot het ontslag op staande voet per 27 mei 2024, wegens ernstig verwijtbaar handelen van [verzoeker] . De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn niet gemotiveerde stelling dat het ontslag niet onverwijld zou hebben plaatsgevonden. Dat leidt ertoe dat [verzoeker] geen aanspraak kan maken op een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:681 BW en ook geen recht heeft op een transitievergoeding op grond van artikel 7:673 lid 7 onder c BW. Beide verzoeken zullen niet worden toegewezen. Nu geen sprake is van een onregelmatige opzegging treft hetzelfde lot het verzoek tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ex artikel 7:677 BW.
Achterstallig loon en eindafrekening
4.10.
Zoals hierboven overwogen, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op
1 januari 2024, maar op 27 mei 2024 geëindigd. Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] abusievelijk in de maand april 2024 twee keer het maandsalaris aan [verzoeker] heeft overgemaakt. Voor zover dit ertoe heeft geleid dat, ondanks die dubbele betaling, er nog loon verschuldigd is, zal [verweerder] tot betaling daarvan worden veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wegens te late betaling. [verzoeker] heeft recht op uitbetaling van de opgebouwde vakantietoeslag en niet-genoten vakantiedagen tot 27 mei 2024. Voor zover deze niet zijn uitbetaald, zal [verweerder] daartoe worden veroordeeld.
Jubileumuitkering en winstuitkering
4.11.
Uit artikel 13.5 van de cao volgt dat werkgevers de jubileumregeling volgens de huidige fiscale wetgeving zullen toepassen, d.w.z. één extra maandloon na 25-jarig dienstverband. De arbeidsovereenkomst is geëindigd op 27 mei 2024, dat is ongeveer anderhalve maand voordat [verzoeker] 25 jaar in dienst bij [verweerder] zou zijn geweest.
Rekening houdend met het feit dat [verzoeker] vele jaren kennelijk wel naar behoren heeft gefunctioneerd, er tussen partijen gesprekken gaande waren over een vaststellingsovereenkomst ter beëindiging van het dienstverband en het tijdstip waarop het recht op een jubileumuitkering zou zijn ontstaan, is de kantonrechter van oordeel dat onder die omstandigheden [verweerder] als goed werkgever de jubileumuitkering aan [verzoeker] niet kan onthouden. Het verzoek van [verzoeker] tot betaling van de jubileumuitkering zal worden toegewezen.
4.12.
Artikel 15.1 van de cao bepaalt dat de werkgever aan de werknemers in zijn onderneming een uitkering uit de winst kan uitkeren van ten minste 3 procent van het jaarloon. Dit betreft een discretionaire bevoegdheid voor [verweerder] . Nu [verweerder] van deze bevoegdheid geen gebruik maakt, kan [verzoeker] geen aanspraak maken op een winstuitkering. Het verzoek ter zake zal worden afgewezen.
Eigen risico zorgverzekering
4.13.
[verzoeker] verzoekt vergoeding van het eigen risico van € 850,00 dat op zijn zorgverzekering van toepassing is, aangezien [verweerder] in juni 2023 heeft toegezegd dat zij dit eigen risico zou betalen.
[verweerder] voert hiertegen aan dat uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen af valt te leiden dat [verzoeker] de vergoeding van dit eigen risico in gang zou moeten zetten. Dit heeft [verzoeker] nagelaten. Daarnaast is niet onderbouwd dat het eigen risico van [verzoeker] € 850,00 bedraagt.
4.14.
In haar e-mail van 6 juni 2023 (productie 26 bij het verzoekschrift) geeft [verweerder] – onder andere – aan:
Dus wij zullen de kosten van je eigen risico op ons nemen. Zet jij het verder in gang.Uit vorenstaande kan worden afgeleid dat [verweerder] de kosten van het eigen risico van [verzoeker] zou voldoen. Niet is komen vast te staan dat [verzoeker] die kosten bij [verweerder] heeft ingediend, terwijl [verzoeker] dit verder in gang zou zetten. Op grond daarvan is de kantonrechter van oordeel dat het bedrag aan eigen risico niet opeisbaar is, zolang [verzoeker] een specificatie van die kosten niet bij [verweerder] heeft ingediend. Het verzoek tot toekenning is niet toewijsbaar.
Buitengerechtelijke incassokosten en advocaatkosten, getuigschrift en referenties.
4.15.
Voor toekenning van buitengerechtelijk incassokosten en/of advocaatkosten is geen plaats nu het ontslag op staande voet terecht heeft plaatsgevonden. Deze kosten zullen worden afgewezen. Een zelfde lot treft het verzoek tot toewijzing van het afgeven van een, anders dan in artikel 7:656 BW is bepaald, positief getuigschrift en het afgeven van referenties.
Concurrentie- en relatiebeding
4.16.
[verzoeker] verzoekt primair voor recht te verklaren dat het concurrentie- en relatiebeding uit de arbeidsovereenkomst nietig is en dat [verweerder] daaraan geen rechten kan ontlenen. [verzoeker] legt hieraan ten grondslag dat het ontslag niet rechtsgeldig is, waardoor het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] . Op grond van artikel 7:653 lid 4 BW kan [verweerder] dan ook geen rechten ontlenen aan het concurrentie- en relatiebeding, zodat geoordeeld moet worden dat deze bedingen niet meer gelden tussen partijen, aldus [verzoeker] . Subsidiair verzoekt [verzoeker] het concurrentie- en relatiebeding op grond van artikel 7:653 lid 3 BW te vernietigen, dan wel de werking en boete te matigen tot nihil en hem een vergoeding ex artikel 7:653 lid 5 BW toe te kennen, waarbij de vergoeding met het oog op de omstandigheden van het geval naar billijkheid wordt vastgesteld. [verzoeker] legt hieraan ten grondslag dat hij wordt beperkt in zijn grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze.
Een dergelijke beperking is slechts gerechtvaardigd indien hier een groot belang van de werkgever tegenover staat. Hier is geen sprake van. Daarnaast is het beding zeer ruim en in algemene bewoordingen geformuleerd en wordt [verzoeker] onredelijk benadeeld betreffende de duur, het functionele en geografische bereik van het beding en de boete, waardoor hij om matiging verzoekt. [verweerder] voert aan dat er geen sprake van is dat het concurrentiebeding nietig is, aangezien zij niet ernstig verwijtbaar heeft gehandeld of nagelaten, integendeel. Daarnaast dient het belang van [verweerder] wel degelijk te prevaleren. [verzoeker] weet wie de klanten van [verweerder] zijn, kent de prijzen, de marges et cetera en is daardoor zeer interessant voor een concurrent. Indien [verzoeker] echter glas gaat zetten (zoals hij bij [naam 1] deed), maar dan niet bij een klant van [verweerder] , is [verweerder] bereid toestemming hiervoor te verlenen. Anders gezegd, [verweerder] wenst het concurrentie- en relatiebeding te handhaven, maar zegt toe op vorenstaande wijze toestemming te verlenen of anderszins met [verzoeker] afspraken te maken. [verzoeker] dient terzake open te handelen.
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat het concurrentiebeding, zoals opgenomen in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst, geldig is in de zin van artikel 7:653 lid 1 BW.
Het eindigen van de arbeidsovereenkomst is niet het gevolg van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verweerder] , zodat dit niet aan de geldigheid van het beding in de weg kan staan. Een concurrentiebeding is bedoeld om het bedrijfsdebiet van de werkgever - de opgebouwde knowhow en goodwill - te beschermen. Het beding is niet bedoeld om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent nog niet dat de werkgever bij het vertrek van die werknemer, en ook niet bij het vertrek van die werknemer naar een concurrent, in zijn bedrijfsdebiet is aangetast. Dat een werknemer bij zijn vertrek kennis en ervaring die is opgedaan bij zijn werkgever ‘meeneemt’ is inherent aan zijn vertrek. Dat de nieuwe werkgever profijt heeft van de kennis en ervaring van de werknemer is inherent aan het in dienst nemen van een werknemer met kennis en ervaring. Het concurrentiebeding biedt geen bescherming tegen het vertrek van een ervaren werknemer en tegen de indiensttreding van die werknemer bij een concurrent van de oude werkgever, maar alleen tegen de aantasting van het bedrijfsdebiet door zo’n overstap. Van zo’n aantasting zal bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de betrokken werknemer door zijn functie op de hoogte is van essentiële relevante (commerciële en technische) informatie of van unieke werkprocessen en strategieën en hij deze kennis ten behoeve van zijn nieuwe werkgever kan gebruiken, waardoor de nieuwe werkgever in de concurrentieslag met de oude werkgever in het voordeel is, of bijvoorbeeld doordat de werknemer zo intensief samenwerkt met bepaalde klanten van de oude werkgever dat deze klanten overstappen naar diens nieuwe werkgever.
4.18.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerder] onvoldoende onderbouwd dat haar bedrijfsdebiet wordt aangetast door de eventuele indiensttreding van [verzoeker] bij een derde. [verweerder] heeft immers nagelaten concrete klanten te noemen waarvan zij verwacht dat deze met [verzoeker] naar een concurrent zullen overstappen, alsmede te onderbouwen waarom haar prijzen en marges speciaal zijn in de glasbranche.
De kantonrechter ziet dan ook aanleiding om het concurrentiebeding in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:653 lid 3 BW te vernietigen en het verzoek van [verzoeker] terzake toe te wijzen.
Terugbetaling salaris
4.19.
[verweerder] verzoekt om terugbetaling van salarissen die zij vanaf 1 januari 2024 aan [verzoeker] heeft betaald, inclusief het netto equivalent van het bedrag van € 8.753,70 bruto, welk bedrag per abuis over april 2024 extra is betaald. In totaal gaat het om een bedrag van € 16.149.14 netto. [verweerder] legt aan haar verzoek ten grondslag dat zij de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] rechtsgeldig per 1 januari 2024 buitengerechtelijk heeft vernietigd. Hierdoor heeft zij vanaf 1 januari 2024, zonder dat hier nog een rechtsgrond voor bestond, salaris aan [verzoeker] betaald. Er is dan ook sprake van onverschuldigde betaling in de zin van artikel 6:203 BW. Indien de buitengerechtelijke vernietiging geen stand houdt, dient [verzoeker] voornoemd bedrag eveneens terug te betalen, omdat hij bedrog heeft gepleegd.
4.20.
Zoals hiervoor in r.o. 4.4. is overwogen, is de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 27 mei 2024 beëindigd. Dit heeft tot gevolg dat [verzoeker] tot deze datum recht heeft op loon, zodat het verzoek van [verweerder] , anders dan dat er te veel loon zou zijn betaald tot
27 mei 2024, niet voor toewijzing in aanmerking komt.
Onderzoeks- en juridische kosten
4.21.
[verweerder] maakt aanspraak op vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt voor inschakeling van [bedrijf 1] . [verweerder] legt hieraan ten grondslag dat op grond van artikel
6:96 lid 2 onder b BW de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking komen. Hieronder vallen ook de kosten voor het verzamelen van bewijs, zoals door [bedrijf 1] uitgevoerd. Door het onderzoek van [bedrijf 1] werd immers duidelijk of en op welke manier [verzoeker] elders werkzaamheden verrichte, alsmede de omvang waarin dit plaatsvond.
De facturen van [bedrijf 1] die [verweerder] als productie 13 heeft overgelegd, zijn echter niet aan [verweerder] gericht, doch aan [bedrijf 2] . Niet gesteld of gebleken is dat [verweerder] deze facturen dient te voldoen, zodat het verzoek tot betaling door [verzoeker] van de in de facturen genoemde bedragen wordt afgewezen.Ten aanzien van de door [verweerder] gevorderde juridische kosten ter hoogte van € 2.240,00 exclusief btw geldt dat zij heeft nagelaten hiervan een onderbouwing te geven. Niet valt in te zien waarom in dit geval zou moeten worden afgeweken van het liquidatietarief. Dit leidt er dan ook toe dat de gevorderde juridische kosten niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Proceskosten
4.22.
Nu [verzoeker] en [verweerder] beide voor een deel in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren in die zin dat ieder zijn/haar eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [verweerder] , voor zover nog verschuldigd in verband met een dubbele salarisbetaling in april 2024, tot betaling aan [verzoeker] van achterstallig loon tot 27 mei 2024, te vermeerderen met wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW wegens te late betaling en de wettelijke rente vanaf 1 juni 2024 tot de dag van volledige betaling;
5.2.
veroordeelt [verweerder] tot betaling van de tot 27 mei 2024 opgebouwde vakantietoeslag en het saldo van de opgebouwde, doch niet genoten vakantieuren, vermeerderd met de vakantietoeslag over die uren;
5.3.
veroordeelt [verweerder] tot het verstrekken aan [verzoeker] van een deugdelijke eindafrekening;
5.4.
veroordeelt [verweerder] tot betaling aan [verzoeker] van de jubileumuitkering als bedoeld in artikel 13 van de cao;
5.5.
vernietigt het tussen partijen bestaande concurrentiebeding als omschreven in artikel 7 van de arbeidsovereenkomst;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat iedere partij belast blijft met de eigen kosten;
5.7
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
5.8
wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.J.M. van Breevoort en in het openbaar uitgesproken op 22 oktober 2024.