ECLI:NL:RBGEL:2024:7672

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
147758.24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onvoorzichtig rijgedrag van een beginnend bestuurder van een graafmachine

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder van een graafmachine, die op 16 oktober 2023 in Ede betrokken was bij een verkeersongeval waarbij een fietsster om het leven kwam. De verdachte, die beroepsmatig de graafmachine bestuurde, reed op de Maanderdijk en heeft zich niet of onvoldoende vergewist of de weg vrij was van verkeer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, wat heeft geleid tot het fatale ongeval. De rechtbank baseerde haar oordeel op forensisch onderzoek en getuigenverklaringen, waaruit bleek dat de verdachte de giek van de graafmachine niet in de gebruikelijke rijstand had geplaatst, waardoor zijn zicht op de weg en de fietsster ernstig werd belemmerd. De officier van justitie had een taakstraf van 240 uren geëist, en de rechtbank volgde deze eis, met daarnaast een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk, maar vond de ernst van het feit en de gevolgen voor de nabestaanden zwaarder wegen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05.147758.24
Datum uitspraak : 5 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2004 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [postcode] [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. M.G.M. Frerix, advocaat in Ede.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Ede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (land- of bosbouwtrekker (graafmachine) met één aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Maanderdijk, zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of terwijl verdachte het voertuig beroepsmatig bestuurde en/of terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of terwijl het zicht door de voorruit van de graafmachine naar de rechterzijde in ernstige mate, althans in enige mate, werd belemmerd door de giek, de grondbak, de rechter A-stijl en/of de hydraulische cilinders van de giek van de graafmachine,
- zich niet of onvoldoende ervan vergewist of de door hem bereden weg vrij was van enig (dicht genaderd) verkeer en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (graafmachine met aanhangwagen) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Maanderdijk) kon overzien en waarover deze vrij was, waarna of (mede)waardoor een aan danwel overrijding plaatsvond tussen het door hem bestuurde voertuig en danwel van een zich op de gezien zijn rijrichting voor hem aan de rechterzijde van
die weg (de Maanderdijk) bevindende fietsster,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Ede als bestuurder van een voertuig (land- of bosbouwtrekker (graafmachine) met één aanhangwagen), daarmee rijdende op de weg, de Maanderdijk, terwijl verdachte beginnend bestuurder was en/of terwijl verdachte het voertuig beroepsmatig bestuurde en/of terwijl verdachte ter plaatse bekend was en/of terwijl het zicht door de voorruit van de graafmachine naar de rechterzijde in ernstige mate, althans in enige mate, werd belemmerd door de giek, de grondbak, de rechter A-stijl en/of de hydraulische cilinders van de giek van de graafmachine,
- zich niet of onvoldoende ervan vergewist of de door hem bereden weg vrij was van enig (dicht genaderd) verkeer en/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (graafmachine met aanhangwagen) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Maanderdijk) kon overzien en waarover deze vrij was, waarna of (mede)waardoor een aan danwel overrijding plaatsvond tussen het door hem bestuurde voertuig en danwel van een zich op de gezien zijn rijrichting voor hem aan de rechterzijde van
die weg (de Maanderdijk) bevindende fietsster,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 oktober 2023 te Ede als bestuurder van een voertuig (land- of
bosbouwtrekker (graafmachine) met één aanhangwagen) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Maanderdijk, zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij in staat was om zijn voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, waarna of (mede)waardoor een aan danwel overrijding plaatsvond tussen het door hem bestuurde voertuig en danwel van een zich op de gezien zijn rijrichting voor hem aan de rechterzijde van die weg (de Maanderdijk) bevindende fietsster.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 16 oktober 2023 omstreeks 17:08 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de Maanderdijk in Ede. Verdachte – een beginnend bestuurder – reed als bestuurder in een graafmachine van het merk Volvo, met daaraan gekoppeld een aanhangwagen, over de Maanderdijk, komende uit de richting van Ede en gaande in de richting van Veenendaal. In diezelfde richting reed [slachtoffer] , op een elektrische fiets, aan de rechterzijde van de weg over de suggestiestrook. Ter hoogte van de splitsing met de Maanderbroekweg ontstond een aanrijding, waarbij [slachtoffer] van achteren door verdachte is aangereden. Zij werd door het rechtervoorwiel van de Volvo overreden en zij overleed ter plaatse aan de opgelopen verwondingen. [2] Verdachte reed voor zijn werk dagelijks in de graafmachine en was bekend met de verkeerssituatie op de Maanderdijk. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit en dat daarbij sprake is van aanmerkelijke schuld.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Daartoe voert zij – kortgezegd – aan dat het handelen van verdachte geen aanmerkelijke schuld oplevert in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet (WVW). Eén enkele verkeersfout is daarvoor immers niet voldoende.
Ook ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde feit wordt vrijspraak bepleit. Het verkeersgedrag van verdachte kan niet worden aangemerkt als concreet gevaarscheppend gedrag. Ook tijdelijke onoplettendheid van verdachte hoeft niet te leiden tot de conclusie dat sprake is van schuld.
Ten aanzien van het meer subsidiair ten laste gelegde feit is geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard de fietsster niet te hebben gezien, vermoedelijk omdat zij zich in zijn dode hoek bevond. Op de dag van het ongeval is hij onder het viaduct van de oprit naar de A12 door gereden naar de Maanderdijk, waarvoor hij de giek van de graafmachine in een speciale – lagere – stand moest zetten. Nadat hij het viaduct gepasseerd was, heeft verdachte de giek niet teruggezet in de gebruikelijke rijstand met het meeste zicht. [4]
De politie heeft forensisch onderzoek gedaan naar de toedracht van het verkeersongeval. De verbalisanten concluderen op basis van het onderzoek dat het zicht van de bestuurder van de Volvo graafmachine naar de rechtervoorzijde op korte afstand sterk werd belemmerd door de giek, de grondbak, de rechter A-stijl en de hydraulische cilinders van de giek. In de beantwoording van het meest waarschijnlijke scenario beschrijft de politie dat de aanrijding tussen de graafmachine en de fietsster, die voor de graafmachine uit reed, plaatsvond op een nagenoeg recht weggedeelte van de Maanderdijk. Het was voor de bestuurder van de Volvo op een recht stuk weggedeelte wel mogelijk geweest om de fietsster op een afstand van circa 15 meter of meer tijdig op te merken op de rijbaan, indien het zicht naar voren niet werd belemmerd door een ander motorvoertuig. Uit getuigenverklaringen bleek dat er voor de Volvo geen ander motorvoertuig heeft gereden. [5]
Uit een aanvullend zichtonderzoek met de Volvo, waarbij de giek in de gebruikelijke rijstand is geplaatst, heeft de politie geconcludeerd dat het voor de bestuurder van de Volvo wel mogelijk was geweest om de fietsster tijdig waar te nemen, indien hij de giek en de grondbak van de Volvo tijdens het rijden zodanig had gepositioneerd, dat het zicht naar voren minimaal werd belemmerd door de giek, grondbak en de cilinders. Het onderzoek van de politie wees uit dat de afstand tussen het viaduct waar verdachte de giek op een lagere stand heeft gezet en de plek van de aanrijding ongeveer 1500 meter bedraagt. [6]
Getuige [getuige 1] , een collega van verdachte, heeft het volgende verklaard. Ten tijde van het ongeval reed hij achter verdachte in dezelfde richting over de Maanderdijk. [getuige 1] rijdt zelf ook weleens in de graafmachine waarin verdachte reed en verklaarde te weten hoe de machine werkt. Bij de tunnel bij de stadspoort moest de arm heel erg plat gelegd worden. Meestal rijd je met de arm van de kraan verder omhoog, omdat je dan iets meer zicht hebt naar de zijkant. [getuige 1] zag dat zijn collega de arm nog plat had liggen. Zoals de arm nu stond, had je wel zicht naar de voorkant en naar de linkerzijkant, maar slecht zicht aan de rechterzijkant. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat hij een fietsster voor de kraan van zijn collega zag rijden toen ze bijna bij het kruispunt met de Maanderbroekweg waren. Hij zag dat de fietsster haar evenwicht verloor toen de zij ter hoogte van het rechtervoorwiel van de kraan was, waarna zij door het wiel werd overreden. [7]
Getuige [getuige 2] heeft het volgende verklaard. Hij reed over de Maanderdijk in tegengestelde richting van verdachte, komende vanuit de richting van Veenendaal. Ter hoogte van het kruispunt met de Maanderbroekweg zag hij het slachtoffer voor het landbouwvoertuig van verdachte fietsen. Zowel de fietsster als verdachte reed over het fietspad, dat middels een stippellijn werd aangegeven. Beiden reden in de richting van [getuige 2] . De getuige verklaarde dat het landbouwvoertuig achter de fietsster bleef rijden en niet uitweek, waarna de fietsster werd gegrepen door het rechtervoorwiel. [8]
Schuld in de zin van artikel 6 WVW
De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte schuld heeft aan het ongeval in de zin van artikel 6 WVW, zoals primair ten laste is gelegd.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW, moet in ieder geval sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid dan wel onoplettendheid. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende kan zijn voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WWV.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op basis van het forensisch onderzoek van de politie en de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer] op de daartoe bestemde fietsstrook reed en dat zij voorafgaand aan het ongeval reeds enige tijd vóór de graafmachine heeft gereden, waardoor zij in beginsel zichtbaar had moeten zijn voor verdachte. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de weg een nagenoeg recht wegverloop kent. Van de aanwezigheid van een ander voertuig dat voor de graafmachine van verdachte reed en het zicht op [slachtoffer] blokkeerde, is niet gebleken. Van andere omstandigheden die het zicht voor verdachte belemmerden of verminderden, zoals obstakels, de weersgesteldheid, stand van de zon of de hoeveelheid daglicht, evenmin.
Verdachte heeft echter verklaard dat hij, in weerwil van de hiervoor geschetste feiten en omstandigheden, [slachtoffer] in het geheel niet heeft gezien. Dat brengt de rechtbank op de vraag, wat daarvan (wel) de oorzaak moet zijn geweest.
Op basis van het onderzoek van de politie en de verklaring van getuige [getuige 1] stelt de rechtbank vast dat de giek ten tijde van het ongeval niet in de gebruikelijke rijstand was geplaatst, te weten de stand die het meeste zicht naar voren en aan de rechter voorzijde oplevert. Dit is door verdachte ter terechtzitting ook erkend. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat hij de giek weer in de gebruikelijke stand had moeten zetten na het passeren van het viaduct en dat het een bewuste afweging was om dit niet te doen, ook al had hij daardoor minder zicht naar voren en aan de rechter voorzijde van de graafmachine.
Op basis van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat het voor verdachte wel mogelijk was geweest om [slachtoffer] tijdig waar te nemen, indien hij de giek en de grondbak van de Volvo tijdens het rijden zodanig had gepositioneerd, dat het zicht minimaal werd belemmerd door de giek, grondbak en de cilinders. Hij heeft dit echter niet gedaan. De verklaring van verdachte dat hij de giek na het passeren van het viaduct nog wel op een iets hogere stand heeft gezet en de grondbak nog wat heeft gekanteld, waardoor hij ten tijde van het ongeval iets meer zicht had dan waar de politie in het forensisch onderzoek van uit is gegaan, wat daar ook van zij, laat onverlet dat de giek, de grondbak en de cilinders door verdachte niet zijn teruggezet in de gebruikelijke rijstand. Daardoor heeft verdachte zich naar het oordeel van de rechtbank niet het best mogelijke zicht verschaft op de weg en de overige verkeersdeelnemers. Dat had wel van hem mogen worden verwacht, nu het van het grootste belang is dat een bestuurder van een dergelijk groot en zwaar voertuig zo goed mogelijk zicht heeft op de weg en op andere verkeersdeelnemers, zeker de kwetsbare fietsers die zich aan de rechter voorzijde van de graafmachine kunnen bevinden. Daarbij komt, dat verdachte professioneel bestuurder was van dit voertuig, en dat hij goed bekend was met zowel de aan het rijden met dit voertuig klevende gevaren, als met de (voor fietsers gevaarlijke) situatie ter plaatse. Hij wist dat een en ander (extra) bijzondere oplettendheid en nauwkeurigheid in het toepassen van veiligheidsmaatregelen van hem vergde. In beide is hij echter tekortgeschoten.
Het verweer van de verdediging dat verdachte de giek niet in de gebruikelijke rijstand kon terugzetten, omdat hij daarmee het overige verkeer zou hebben gehinderd, wordt door de rechtbank verworpen. Uit het onderzoek van de politie volgt dat verdachte over een afstand van 1500 meter met de giek in een lagere stand is doorgereden, zodat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om de giek weer terug te zetten in de gebruikelijke stand, ook als dat had betekend dat hij de graafmachine daarvoor korte tijd stil had moeten zetten.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld en dat het daarom aan zijn schuld te wijten is dat het verkeersongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank acht gelet op vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding voor het (alsnog) verrichten van aanvullend onderzoek ter plaatse en wijst het voorwaardelijke verzoek daartoe af.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks16 oktober 2023 te Ede als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een voertuig (land- of bosbouwtrekker (graafmachine) met één aanhangwagen), daarmede rijdende over de weg, de Maanderdijk,
zeer, althansaanmerkelijk
,onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte, terwijl verdachte beginnend bestuurder was en
/ofterwijl verdachte het voertuig beroepsmatig bestuurde en
/ofterwijl verdachte ter plaatse bekend was en
/ofterwijl het zicht door de voorruit van de graafmachine naar de rechterzijde in ernstige mate
, althans in enige mate,werd belemmerd door de giek, de grondbak, de rechter A-stijl en
/ofde hydraulische cilinders van de giek van de graafmachine,
- zich
niet ofonvoldoende ervan
heeftvergewist of de door hem bereden weg vrij was van enig (dicht genaderd) verkeer en
/of
- in strijd met artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 niet de snelheid van dat door hem bestuurde voertuig (graafmachine met aanhangwagen) zodanig heeft geregeld dat hij in staat was dat door hem bestuurde voertuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Maanderdijk) kon overzien en waarover deze vrij was, waarna of (mede) waardoor een aan danwel overrijding plaatsvond tussen het door hem bestuurde voertuig en danwel van een zich op de gezien zijn rijrichting voor hem aan de rechterzijde van
die weg (de Maanderdijk) bevindende fietsster,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, te vervangen door 120 dagen hechtenis als de taakstraf niet (naar behoren) wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de officier van justitie de oplegging van een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van 1 jaar, met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank overgaat tot bewezenverklaring, de verdediging zich kan vinden in de eis van de officier van justitie. De raadsvrouw vraagt de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, in het bijzonder dat verdachte het rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft als beginnend bestuurder en beroepsmatig chauffeur van een graafmachine een noodlottig ongeval veroorzaakt. Als gevolg van dit ongeval is de 51-jarige mevrouw [slachtoffer] komen te overlijden. Ter terechtzitting heeft de weduwnaar van mevrouw [slachtoffer] de verschrikkelijke gevolgen onder woorden gebracht die het plotselinge verlies van zijn vrouw heeft gehad en nog altijd heeft op hun gezin en op de mensen om hen heen.
De rechtbank heeft gezien dat het ongeval ook verdachte, een zeer jonge man nog, erg heeft aangegrepen en dat de wetenschap dat hij schuld draagt aan het overlijden van het mevrouw [slachtoffer] hem, mogelijk blijvend, zwaar belast. Tijdens de zitting heeft hij meermaals zijn spijt betuigd naar de nabestaanden. Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ook daarmee rekening, evenals met de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zo is onder meer duidelijk geworden dat verdachte sinds kort op zichzelf woont, en werk heeft waarvoor hij zijn rijbewijs nodig heeft. Verder is verdachte niet eerder veroordeeld voor een verkeersfeit en evenmin voor andere strafbare feiten.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) die een weerslag vormen van de straffen die rechters in de regel opleggen in soortgelijke zaken. In dit geval geldt als uitgangspunt een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een taakstraf van 240 uren opleggen. Een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het feit en de gevolgen daarvan voor de nabestaanden. De rechtbank zal de ontzegging dan ook deels in voorwaardelijke vorm opleggen. Het voorwaardelijke deel heeft als doel zoveel als mogelijk te waarborgen dat verdachte in de toekomst wel de nodige voorzichtigheid betracht in het verkeer. De rechtbank acht passend een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Hiermee wordt voldoende rekening gehouden met het feit dat verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 22 c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 legt op een
taakstraf van 240 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 120 dagen;

ontzegtverdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
12 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze ontzegging, te
weten 8 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van 2 jaren schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.A.M. van Hoof (voorzitter), mr. A. Tegelaar en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.K. Verberkt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023480355, gesloten op 24 april 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aanrijding misdrijf, p. 7-9.
3.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 33.
4.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2024.
5.Proces-verbaal FO-verkeer, p. 80.
6.Proces-verbaal FO-verkeer, p. 80, 98.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 39 en 40.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 42 en 43.