ECLI:NL:RBGEL:2024:7666

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
001703-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling van politieagent tijdens uitoefening van zijn functie met gevolg van letsel en belediging

Op 5 november 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 januari 2024 in Nijmegen een politieagent zwaar heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 2000 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan de agent, die op dat moment zijn werk deed. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de agent met kracht had geslagen, waardoor deze buiten bewustzijn raakte en ernstig letsel opliep, waaronder een hersenkneuzing en een gebroken jukbeen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij opzet had op de dood van de agent. Echter, de zware mishandeling werd wel bewezen, evenals de belediging van een andere agent tijdens zijn aanhouding. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, om de verdachte te behandelen voor zijn psychische problematiek en om herhaling te voorkomen. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die nog steeds met de gevolgen van het letsel kampt, een zware straf rechtvaardigden. Tevens werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/001703-24
Datum uitspraak : 5 november 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2000 in [geboorteplaats] ,
op dit moment ingeschreven en gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] , [adres 1] , [postcode] [plaats] .
Raadsman: mr. J.J. Lieftink, advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen/gestompt (waardoor/waarbij die [slachtoffer 1] ten val is gekomen) en/of
- ( vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft geslagen/gestompt en/of
- meerdere malen (met kracht) knietjes tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, heeft gegeven terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nijmegen aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een gebroken jukbeen,
- een afgebroken (stuk) tand,
- een scheur in het ooglid en/of
- een hersenkneuzing,
heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, te slaan/stompen (waardoor/waarbij die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
- ( vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- meerdere malen (met kracht) knietjes tegen het hoofd, althans tegen het lichaam, te geven;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nijmegen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer 1]
- ( met kracht)tegen diens gezicht, althans tegen het hoofd, heeft geslagen/gestompt (waardoor/waarbij die [slachtoffer 1] ten val kwam is gekomen) en/of
-(vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen/gestompt en/of
- meerdere malen (met kracht) knietjes tegen het hoofd, althans tegen het lichaam heeft gegeven, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nijmegen, een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) tegen diens gezicht, althans het hoofd, te slaan/stompen (waardoor/waarbij die [slachtoffer 1] ten val kwam) en/of
- ( vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te slaan/stompen en/of
- meerdere malen (met kracht) knietjes tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te geven;
2.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nijmegen, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2] , inspecteur bij de Politie Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten aanhouding van verdachte
en/of het overbrengen van verdachte naar het politiebureau, door
- zich (met kracht) te rukken en/of te trekken in een richting tegenovergesteld als voornoemde [slachtoffer 2] hem trachtte te bewegen,
- zich los te rukken en/of
- te proberen die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond op het hoofd bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 1 januari 2024 te Nijmegen opzettelijk een ambtenaar,te weten [slachtoffer 2] , inspecteur bij de Politie Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: ''Vieze kankerlijer!'' en/of ''Vieze kanker mongool'', althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Verder heeft de officier van justitie gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder feit 2 en feit 3. De officier van justitie komt niet tot een bewezenverklaring van de onder feit 1, primair ten laste gelegde poging tot doodslag, omdat niet kan worden vastgesteld of de door verdachte toegepaste geweldshandelingen allemaal raak waren, met welke kracht dit gebeurde en op welk deel van het lichaam deze terechtkwamen. Bovendien waren er geen bijkomende omstandigheden die de aanvalskracht verder hebben kunnen verhogen, zoals het gebruik van een voorwerp, een wapen of het trappen met geschoeide voet.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu verdachte geen opzet had – ook niet in voorwaardelijke zin – op de dood van [slachtoffer 1] . De raadsman meent dat verdachte eveneens moet worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Volgens de raadsman is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 1] in de betekenis die de Hoge Raad hieraan geeft. Medisch ingrijpen was niet noodzakelijk en er lijkt (vooralsnog) geen sprake van blijvend letsel. Van belang daarbij is dat uit het medisch advies van 2 oktober 2024 (zoals gevoegd bij de vordering tot schadevergoeding) volgt dat de verwachting is dat er nog (natuurlijk) herstel van de hersenkneuzing zal optreden binnen twee jaar. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat wel sprake was van een poging tot zware mishandeling. Ten aanzien van feit 2 en feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Vast staat dat verdachte op 1 januari 2024 samen met zijn vriendin [adres 2] was in Nijmegen en dat zij een conflict hadden. [2] Verbalisanten [verbalisant 1] en [slachtoffer 1] arriveerden omstreeks 02:54 uur op dit adres, naar aanleiding van een melding van een ruzie tussen een man en een vrouw. Zij hadden die nacht surveillancedienst in het horecagebied in het centrum van Nijmegen. [3]
De politie heeft de camerabeelden van de [bedrijf] van 1 januari 2024 bekeken en beschreven (vanaf 02:52:11 uur). Daarop was het volgende te zien.
Verbalisant zag dat de politieagent
(de rechtbank begrijpt dat dit [slachtoffer 1] betreft)getuige [getuige 1] vastpakte bij haar nek en haar wegtrok bij verdachte [verdachte] . Zij zag dat verdachte een stap naar voren zette in de richting van de politieagent. Verdachte legde zijn rechterhand op de schouder van de politieagent. Zij zag dat verdachte vervolgens zijn rechterarm naar achteren haalde en met de vuist, met kracht tegen het gezicht van de politieagent sloeg. Als gevolg van deze klap, viel de politieagent direct achterover op de grond. Zij zag dat verdachte vervolgens bovenop de politieagent dook. Zij zag dat verdachte zijn rechterarm omhoog bracht en met kracht sloeg, vermoedelijk op de politieagent. In totaal sloeg verdachte negen keer met kracht, vermoedelijk op de politieagent. Zij zag dat agent [verbalisant 1] verdachte van [slachtoffer 1] probeerde af te trekken, maar dat verdachte bleef doorslaan, vermoedelijk op [slachtoffer 1] . Zij zag dat verdachte kans zag om nog steeds met kracht te slaan op [slachtoffer 1] . Verdachte tilde vervolgens zijn rechterbeen op en gaf met kracht een knietje, vermoedelijk op [slachtoffer 1] . Zij zag dat er een beveiliger bij kwam om politieagent [verbalisant 1] te helpen om [slachtoffer 1] te ontzetten. Deze beveiliger pakte verdachte ook vast. Zij zag dat verdachte nog steeds kans zag om zijn rechterbeen op te tillen en met kracht een knietje te plaatsen, vermoedelijk op [slachtoffer 1] . De verbalisant kon zien dat dit met kracht ging, doordat verdachte zijn been hoog optilde en vervolgens met snelheid naar beneden bracht. Zij zag dat het niet mogelijk was om eerste hulp te verlenen aan [slachtoffer 1] , doordat verdachte bovenop hem lag. Zij zag dat de politieagent
(de rechtbank begrijpt dat dit [verbalisant 1] betreft)drie keer sloeg tegen de rechterzijde van verdachte en dat hij vervolgens het rechterbeen van verdachte optilde en met kracht opzij gooide, van [slachtoffer 1] af. Zij zag dat verdachte vervolgens zijn been weer terugplaatste bovenop [slachtoffer 1] . Vervolgens was te zien dat er verschillende politiecollega’s ter plaatse kwamen. Om 02:54:23 uur lukte het de politiecollega’s om met toepassing van geweld verdachte onder controle te krijgen, waardoor politieagent [slachtoffer 1] kon worden weggesleept. [4]
Getuige [getuige 2] ', werkzaam als beveiliger bij het [café] in de [adres 2] in Nijmegen, heeft verklaard dat hij zag dat de politieagent op de grond lag en niet meer reageerde, dat hij out was. Op het moment dat getuige de verdachte in een nekklem hield, gaf de verdachte twee knietjes aan de bewusteloze agent die op de grond lag. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij de eerste klap uitdeelde aan [slachtoffer 1] , waardoor ze met z’n allen op de grond raakten. [6]
Uit de rapportage Forensisch-medisch onderzoek van GGD Gelderland-Zuid van 10 april 2024 volgt dat [slachtoffer 1] naar aanleiding van het incident op 1 januari 2024 letsel heeft opgelopen, bestaande uit een kneuzing van het hersenweefsel links frontaal (hierna: hersenkneuzing), een botbreuk van de linker jukboog, meerdere onderhuidse bloeduitstortingen (op het hoofd, in het gelaat, op de linkerschouder, op de rechterbovenarm en op het rechterbovenbeen), een streepvormige huidbeschadiging op het rechterooglid, oppervlakkige schaafwonden en een afgebroken tand. Ten aanzien van de hersenkneuzing wordt beschreven dat volledig herstel maanden kan duren en dat dit niet in alle gevallen plaatsvindt. Wanneer (een deel van) de klachten langer dan drie maanden aanhoudt, dan wordt gesproken van een ‘post-contusioneel syndroom’. In sommige gevallen blijven de klachten levenslang aanwezig. Dit gaat met name om klachten van vermoeidheid, verminderde concentratie en verminderde tolerantie voor prikkels. Naar verwachting zal van de gehechte huidbeschadiging op het rechterooglid een litteken zichtbaar blijven. [7]
Uit het medisch advies van drs. F. van Wingaarden (arts-medisch adviseur) van 2 oktober 2024, dat door [slachtoffer 1] is overgelegd in het kader van de vordering tot schadevergoeding, volgt dat het hersenletsel aanleiding heeft gegeven tot een post-contusioneel syndroom, met als belangrijkste uitingen vermoeidheid en daaraan gerelateerde klachten van geheugen en aandacht. Verder herstel van het genoemde syndroom mag worden verwacht in de eerste twee jaren na het voorval, waarbij het de vraag is of volledig herstel zal worden bereikt. [slachtoffer 1] is tot op heden arbeidsongeschikt. [8]
Het toegepaste geweld
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat verdachte geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] letsel heeft opgelopen. Uit de beschrijving van de camerabeelden en de verklaringen van verdachte en [getuige 2] leidt de rechtbank af dat verdachte [slachtoffer 1] met kracht, met de vuist in het gezicht heeft geslagen, waardoor [slachtoffer 1] op de grond is gevallen en buiten bewustzijn is geraakt. Verdachte is blijkens de beelden direct daarna bovenop [slachtoffer 1] gesprongen en heeft nog meerdere keren geslagen. Ook heeft verdachte twee knietjes gegeven. Kijkend naar het letsel dat bij [slachtoffer 1] is geconstateerd, is het door verdachte toegepaste geweld in ieder geval deels op het gezicht/hoofd van [slachtoffer 1] terechtgekomen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit handelen van verdachte juridisch moet worden geduid.
Poging tot doodslag (vrijspraak)
Om tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag te komen, moet kunnen worden bewezen dat verdachte het opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] . Uit het dossier blijkt niet dat verdachte als doel had om [slachtoffer 1] te doden. Vol opzet kan daarom niet bewezen worden.
Onder omstandigheden kan het slaan of stompen tegen iemands hoofd een aanmerkelijke kans in het leven roepen dat het slachtoffer als gevolg van dit geweld komt te overlijden. Indien uit het handelen van verdachte blijkt dat hij deze aanmerkelijke kans op de dood bewust heeft aanvaard, is sprake van voorwaardelijk opzet. De rechtbank overweegt hierover het
volgende.
Verbalisant [verbalisant 1] verklaart dat verdachte [slachtoffer 1] ‘probeerde’ te raken, toen zij eenmaal op de grond lagen. In hoeverre verdachte daarin is geslaagd, wordt uit die verklaring echter niet duidelijk. Dit is ook uit de getuigenverklaring van [getuige 2] niet goed af te leiden.
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte eerst een harde klap uitdeelt als gevolg waarvan [slachtoffer 1] meteen achterover valt, en vervolgens op de grond, liggend boven op [slachtoffer 1] , vuistslagen en knietjes uitdeelt. Uit het geconstateerde letsel leidt de rechtbank af dat het gezicht van [slachtoffer 1] en/of (de rest van) het hoofd van [slachtoffer 1] meerdere malen is geraakt. Echter, op basis van de beelden valt niet vast te stellen welke van de vuistslagen dan wel knietjes raak waren en ook niet welke daarvan het gezicht/hoofd van [slachtoffer 1] hebben geraakt. De rechtbank kan daarom niet vaststellen hoe vaak [slachtoffer 1] door verdachte op het hoofd is geraakt en hoe hard. Dat is rechtstreeks van invloed op de beoordeling van de vraag of er een aanmerkelijke kans op overlijden was. De rechtbank overweegt daarbij dat het hoofd van [slachtoffer 1]
– ten minste gedeeltelijk – werd beschermd door de fietshelm die hij droeg en dat verdachte in zijn bewegingen werd beperkt door verbalisant [verbalisant 1] en getuige [getuige 2] .
Uit de Rapportage Forensisch-medisch onderzoek van de GGD Gelderland-Zuid van 10 april 2024 volgt dat [slachtoffer 1] aan het toegebrachte letsel niet had kunnen overlijden, ook niet als er niet tijdig medisch was ingegrepen. Hieruit valt (ook) niet af te leiden dat het slaan en/of het geven van knietjes door verdachte dusdanig hard was, dat [slachtoffer 1] hieraan had kunnen overlijden.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank – evenals de officier van justitie en de verdediging – tot de conclusie dat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] als gevolg van het handelen van verdachte.
Opzet op de dood van [slachtoffer 1] kan dus niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke vorm, en verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Zware mishandeling
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling van [slachtoffer 1] wel bewezen. Verdachte heeft [slachtoffer 1] meermaals met de vuist geslagen op (onder meer) het gezicht/hoofd, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam. [slachtoffer 1] viel door de eerste vuistslag direct achterover op de grond. [slachtoffer 1] raakte door deze vuistslag buiten bewustzijn, waardoor hij op dat moment weerloos op de harde ondergrond lag. Verdachte bleef desondanks doorgaan met slaan, ook toen meerdere politieagenten en de beveiliger hem van [slachtoffer 1] af probeerden te trekken. Daarbij heeft hij meerdere knietjes gegeven. Deze gedragingen van verdachte zijn naar het oordeel van de rechtbank naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat zij vol opzet daartoe aanwezig acht.
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat het letsel dat [slachtoffer 1] als gevolg van het door verdachte gepleegde geweld heeft opgelopen als zwaar kan worden aangemerkt. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, kunnen volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in elk geval als algemene gezichtspunten worden aangemerkt: de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. Deze beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. Bij een veelvoud van verwondingen kan in voorkomende gevallen de beoordeling worden betrokken op de verwondingen in hun totaliteit.
Uit de hierboven beschreven medische informatie volgt dat [slachtoffer 1] lijdt aan een post-contusioneel syndroom ten gevolge van de hersenkneuzing. Er is daardoor – ruim tien maanden na het incident – nog altijd sprake van vermoeidheid en daaraan gerelateerde klachten van geheugen en aandacht. Op dit moment is onduidelijk of [slachtoffer 1] volledig zal herstellen en of hij zijn werkzaamheden als politieagent zal kunnen hervatten. Dat zal in het komende jaar moeten blijken. Daarnaast is de verwachting dat [slachtoffer 1] een zichtbaar en ontsierend litteken in het gezicht blijft houden. Dit letsel kan gezien de aard en omvang ervan naar het oordeel van de rechtbank zonder meer als zwaar worden aangemerkt.
De rechtbank acht hiermee wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1, subsidiair ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2 en feit 3
Verbalisant [slachtoffer 2] , inspecteur bij de Eenheid Oost-Nederland, heeft het volgende beschreven.
Op 1 januari 2024 was hij belast met het toezicht op de handhaving van de openbare orde. Omstreeks 03:12 uur kwam [slachtoffer 2] , samen met collega [getuige 3] , ter plaatse aan de [adres 2] in Nijmegen, naar aanleiding van een melding van een opstootje. [slachtoffer 2] zag dat er een man op de grond lag ter hoogte van de [bedrijf] . Dit bleek later verdachte [verdachte] te zijn. Omstreeks 03:14 uur hield [slachtoffer 2] verdachte aan ter zake van zware mishandeling van een politieambtenaar en wederspannigheid met letsel tot gevolg. Direct daarop werd [slachtoffer 2] door de verdachte in het openbaar mondeling beledigd. [slachtoffer 2] hoorde dat verdachte kennelijk opzettelijk en in zijn richting de woorden ‘vieze kankerlijer!’ en ‘vieze kankermongool’ zei, waardoor hij zich beledigd voelde. Ten tijde van de belediging stonden meerdere omstanders rondom het incident, die allen de beledigingen konden horen en dit ook hebben gefilmd.
Omstreeks 03:15 uur wilde [slachtoffer 2] de verdachte overbrengen naar een politiebus voor transport naar het hoofdbureau. Toen hij de verdachte optilde, pleegde de verdachte verzet. [slachtoffer 2] zag en voelde dat de verdachte zich trachtte te verzetten. Hij zag en voelde dat de verdachte rukte en in een richting trok, tegenovergesteld aan die waarin [slachtoffer 2] hem trachtte te brengen. Hij zag en voelde dat de verdachte zich los rukte en hem vervolgens een kopstoot probeerde te geven. Daarop maakte [slachtoffer 2] een verdedigende beweging naar achteren, waarop hij, samen met de verdachte, achterover op een aantal fietsen viel. Hierbij liep [slachtoffer 2] letsel op aan zijn hoofd, boven zijn rechteroor. Dit betrof een oppervlakkige schaafwond van twee tot drie centimeter. [9]
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het tenlastegelegde onder feit 2 en feit 3 uit van de feitelijke toedracht zoals deze door verbalisant [slachtoffer 2] is beschreven in het voorgaande op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van aanhouding.
Gelet op de door [slachtoffer 2] beschreven context kan het niet anders dan dat de door verdachte gebruikte woorden ‘vieze kankerlijer!’ en ‘vieze kankermongool’ gericht waren tegen [slachtoffer 2] en dat het ook de bedoeling was dat [slachtoffer 2] deze woorden zou horen. Deze woorden zijn onmiskenbaar beledigend van karakter, zodat de rechtbank de onder feit 3 ten laste gelegde belediging van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen acht.
Uit het bovengenoemde proces-verbaal blijkt verder dat verdachte zich meermaals actief heeft verzet op het moment dat [slachtoffer 2] hem na aanhouding wilde overbrengen naar de politiebus voor transport naar het politiebureau. [slachtoffer 2] heeft daarbij letsel opgelopen in de vorm van een schaafwond op het hoofd. Ook het onder feit 2 tenlastegelegde kan hiermee wettig en overtuigend worden bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1, subsidiair, feit 2 en feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. subsidiair)
hij op
of omstreeks1 januari 2024 te Nijmegen aan een ambtenaar, te weten [slachtoffer 1] , gedurende en
/ofterzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten
- een gebroken jukbeen,
- een afgebroken (stuk) tand,
- een scheur in het ooglid en
/of
- een hersenkneuzing,
heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
- ( met kracht) tegen diens gezicht
, althans tegen het hoofd,te
slaan/stompen (waardoor
/waarbijdie [slachtoffer 1] ten val kwam) en
/of
- ( vervolgens, terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag) meerdere malen (met kracht) tegen het hoofd, althans tegen het lichaam te
slaan/stompen en
/of
- meerdere malen (met kracht) knietjes tegen het
hoofd, althans tegen hetlichaam, te geven;
2.
hij op
of omstreeks1 januari 2024 te Nijmegen, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar, [slachtoffer 2] , inspecteur bij de Politie Oost-Nederland, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, te weten aanhouding van verdachte
en
/ofhet overbrengen van verdachte naar het politiebureau, door
- zich (met kracht)
te rukken en/ofte trekken in een richting tegenovergesteld
aan die waarinvoornoemde [slachtoffer 2] hem trachtte te bewegen,
- zich los te rukken en
/of
- te proberen die [slachtoffer 2] een kopstoot te geven, terwijl dit misdrijf en
/ofde daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een schaafwond op het hoofd bij die [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op
of omstreeks1 januari 2024 te Nijmegen opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 2] , inspecteur bij de Politie Oost-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: ''Vieze kankerlijer!'' en
/of''Vieze kanker mongool''
, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
Ten aanzien van feit 2:
Wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben.
Ten aanzien van feit 3:
Eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren. Daarnaast is gevorderd dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met last tot verpleging wordt opgelegd. De tbs-maatregel met verpleging biedt volgens de officier van justitie de meeste waarborgen voor een optimale risicoreductie en de beste setting voor de behandeling die verdachte nodig heeft.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat aan verdachte voor een poging tot zware mishandeling een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 14 tot 16 maanden. Daarnaast wordt verzocht aan verdachte de tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, conform de adviezen van de Pro Justitia-rapporteurs. De raadsman heeft (onder verwijzing naar jurisprudentie) verzocht niet over te gaan tot de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en/of vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) in de zin van artikel 38z Sr. Er bestaan vanuit de verdediging geen bezwaren om over te gaan tot het gelasten van de dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden in het kader van de tbs-maatregel.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van een politieagent, waardoor de agent zwaar letsel heeft opgelopen. De agent had tijdens nieuwjaarsnacht dienst in het uitgaansgebied van Nijmegen. Naar aanleiding van een melding van een opstootje tussen (naar later bleek) verdachte en zijn vriendin, schoot hij samen met zijn collega te hulp. Daarop werd de agent aangevallen door verdachte en meermaals tegen zijn hoofd en lichaam geslagen. Verdachte moest met man en macht van hem af worden getrokken. Het is aan de collega’s van de agent en de beveiliger van het [café] te danken geweest dat verdachte uiteindelijk de aanval op de agent heeft moeten staken. Vervolgens heeft verdachte nog een andere agent beledigd en zich verzet tegen die agent op het moment dat hij naar de auto werd gebracht om getransporteerd te worden naar het politiebureau. Een en ander gebeurde in het bijzijn van diverse omstanders, die tijdens het uitgaan van dit alles onvrijwillig getuige moesten zijn.
De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij geen enkel respect heeft gehad voor het ter plaatse optredende politie, die op dat moment bezig was de openbare orde te bewaken en te zorgen voor een veilig nieuwjaarsfeest. Verdachte werd door zijn vriendin tijdens een kennelijke ruzie geslagen, [slachtoffer 1] deed zijn werk door hem te ontzetten waarop verdachte
- een jonge, gespierde man - onverhoeds met oninvoelbaar, buitensporig geweld heeft gereageerd. Verdachte ging maar door met dat geweld, ook toen [slachtoffer 1] al zichtbaar buiten bewustzijn en weerloos was. Politieagenten moeten in het belang van hun eigen veiligheid en die van hun collega’s, maar ook in het belang van de veiligheid en het veiligheidsgevoel van de samenleving, hun werk kunnen uitvoeren, zonder met dergelijk geweld te worden geconfronteerd. De ernst van deze feiten rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank zonder meer de oplegging van een gevangenisstraf van lange duur.
Ter terechtzitting en uit het dossier is gebleken dat het incident een enorme impact heeft (gehad) op het leven van de agent. Dit heeft hij ter terechtzitting op treffende wijze verwoord. De agent kampt tot op de dag van vandaag met klachten van de door verdachte veroorzaakte hersenkneuzing. Het is onduidelijk of die klachten ooit helemaal zullen verdwijnen en of hij zijn politiewerk weer (volledig) zal kunnen oppakken. Ook voor de betrokken politiecollega’s moet het bijzonder angstig zijn geweest om hun collega gewond en buiten bewustzijn op de grond te zien liggen, terwijl zij hem niet direct konden ontzetten.
De persoon van verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij op 4 augustus 2021 is veroordeeld voor geweld tegen de politie en belediging van een ambtenaar. Op 10 september 2021 werd hij veroordeeld voor mishandeling (huiselijk geweld). Op 16 augustus 2022 werd verdachte veroordeeld voor onder meer een poging tot zware mishandeling en mishandeling (wederom huiselijk geweld). De feiten zijn gepleegd in de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De rechtbank constateert dat ten aanzien van alle bewezenverklaarde feiten sprake is van recidive. Dit zal de rechtbank in strafverzwarende zin meewegen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte zijn meerdere rapportages opgemaakt. Uit de Pro Justitia-rapportage van dr. Stevens (psychiater) van 30 juli 2024 volgt dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis met borderline en narcistische trekken en een stoornis in alcoholgebruik, die in remissie is in een gereguleerde omgeving. Hoewel niet precies geduid kan worden hoe de stoornis concreet van invloed is geweest op het tenlastegelegde, meent de onderzoeker dat er in ieder geval sprake was van een gelijktijdigheidsverband, waarbij de persoonlijkheidsstoornis aanwezig was ten tijde van het tenlastegelegde. Er is tevens sprake van een probleem in de agressieregulatie. De onderzoeker acht het aannemelijk dat verdachte in zijn doen en laten in enige mate werd gestuurd door kernovertuigingen en leefregels voortkomend uit de persoonlijkheidsproblematiek, waarbij de toch al gebrekkige agressieregulatie verder is ondermijnd door het forse alcoholgebruik. Dit brengt de onderzoeker tot de conclusie dat het tenlastegelegde, indien bewezen, niet volledig aan verdachte is toe te rekenen.
Er is sprake geweest van eerder geweld en antisociaal gedrag (meermaals) door verdachte, zowel in de adolescentie als in de volwassenheid. Verder is sprake van instabiliteit in relaties, van stemmings- en middelenproblematiek en van persoonlijkheidsproblematiek. De respons op toezicht en behandeling is in het verleden beperkt geweest. Verdachtes copingvaardigheden zijn beperkt en zijn vooral passief en emotie-gestuurd. Gelet op (onder meer) deze omstandigheden, schat de onderzoeker het recidiverisico op geweld in als hoog. Daarbij wordt beschreven dat verdachte snel ‘krenkbaar’ is en relatief gemakkelijk te ‘triggeren’, waarbij het geweld impulsief en fors kan zijn. Intensieve behandeling, gericht op de persoonlijkheidsproblematiek, waaronder specifiek de zelfcontrole en emotie- en agressieregulatie, is volgens de onderzoeker noodzakelijk om dit recidiverisico te verminderen.
Ten aanzien van de op te leggen straf en/of maatregel is door de onderzoeker een (deels) voorwaardelijke vrijheidsstraf overwogen. Dit wordt echter niet zinvol geacht, omdat een eerder voorwaardelijk kader al is mislukt. Ook nu is verdachte tijdens de proeftijd gerecidiveerd. Als een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf zou worden opgelegd, dan zou verdachte bij recidiveren de noodzakelijk geachte behandeling ontberen. De kans dat verdachte zich niet aan voorwaarden zal kunnen houden wordt, gelet op het voorgaande en afgaande op het onderzoek, door de onderzoeker als hoog ingeschat.
Door de onderzoeker is verder een tbs-maatregel met verpleging overwogen. Dit kader wordt echter te zwaar bevonden. Het beveiligingsniveau van een FPC is niet nodig en verdachte toont zich gemotiveerd voor behandeling. De onderzoeker is zich ervan bewust dat verdachte zich eerder gemotiveerd heeft getoond voor behandeling, maar dat die behandeling toen niet van de grond is gekomen. De onderzoeker meent echter dat een tbs-maatregel met voorwaarden voldoende kader biedt om de eerdergenoemde behandeling een kans van slagen te geven. Verdachte realiseert zich goed wat de consequenties zijn als hij zich niet houdt aan de voorwaarden in het kader van de tbs-maatregel. Het advies is daarom om, bij een bewezenverklaring, aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
Ook dr. M. ten Berge, GZ-psycholoog, heeft een rapportage opgemaakt, daterend van 19 juli 2024. Er is meermaals overleg geweest tussen beide rapporteurs. Hun conclusies en adviezen komen overeen.
Ter terechtzitting en in haar rapport heeft de psychiater toegelicht dat met name over het juridisch kader uitvoerig overleg heeft plaatsgevonden met de mederapporteur, waarbij zij beiden tot de conclusie zijn gekomen dat een tbs-maatregel met voorwaarden het meest passende kader is, gezien de stoornis en het hoge recidiverisico in combinatie met het tweemaal recidiveren door verdachte binnen een lopende proeftijd.
Door de reclassering is naar aanleiding van het voorgaande advies een maatregelrapport opgesteld, daterend van 2 oktober 2024. De reclasseringsmedewerker schat het algemene recidiverisico en het risico op letsel in als hoog, gezien de aard van de eerder door verdachte gepleegde delicten. Ook het risico op onttrekking aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft eerder laten zien dat hij voorwaarden overtrad en dat hij onvoldoende medewerking verleende aan een reclasseringstoezicht door geen openheid van zaken te geven. Er zijn meerdere toezichttrajecten negatief geretourneerd, waarbij verdachte ook binnen de proeftijd recidiveerde. De reclassering acht een intensieve klinische behandeling noodzakelijk om het recidiverisico te verkleinen. De reclassering adviseert negatief ten aanzien van de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. Zij ziet in het kader van deze maatregel geen mogelijkheden tot gedragsverandering of afdoende reductie van het hoge recidiverisico. Hoewel verdachte zijn medewerking aan een (klinische) behandeling heeft toegezegd, lijkt hij bij voorbaat al gericht op de resocialisatie. De reclassering heeft de indruk dat verdachte de noodzaak van een langdurige, intensieve behandeling niet inziet. Zoals beschreven, is bovendien gebleken dat verdachte niet in staat of bereid was zich aan voorwaarden te houden. Dit geeft de reclassering geen vertrouwen in de huidige motivatie van verdachte, die momenteel hoofdzakelijk extern gestuurd is (ter voorkoming van een oplegging van de tbs-maatregel met verpleging). De reclassering verwacht dat de wens van verdachte tot autonomie (‘zo snel mogelijk naar buiten’), niet strookt met het langdurige en intensieve karakter van de tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering betwijfelt of verdachte gemotiveerd blijft voor behandeling, indien de behandeling anders vormgegeven wordt dan hij wenst. Mocht de rechtbank toch beslissen om een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, dan adviseert de reclassering als voorwaarden:
  • geen strafbare feiten plegen;
  • meewerken aan reclasseringstoezicht;
  • een verbod op het uitreizen naar het buitenland;
  • opname in een zorginstelling;
  • ambulante behandeling;
  • begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
  • meewerken aan een time-out;
  • een drugs- en alcoholverbod.
In het rapport wordt ook de oplegging van een contactverbod geadviseerd met het slachtoffer. De reclasseringsmedewerker heeft echter ter zitting aangegeven dat een contactverbod alleen nodig is indien geval het slachtoffer dit wenst. Het slachtoffer heeft ter zitting aangegeven dat dit niet het geval is.
De op te leggen straf/maatregel
Gelet op de inhoud van de Pro Justitia-rapportages en de uitgebreide toelichting hierbij, concludeert de rechtbank dat bij verdachte sprake was van psychische problematiek die ook aanwezig was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten en die ook heeft doorgewerkt in zijn handelen. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen over en zal het feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank allereerst gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, zoals die door de rechtbanken worden gehanteerd. Voor het opzettelijk toebrengen van zeer zwaar lichamelijk letsel, zonder gebruik te maken van een wapen wordt bij een zogenaamde ‘first offender’ een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden als uitgangspunt gehanteerd. Dit uitgangspunt acht de rechtbank echter hier ontoereikend, gezien de bijzondere ernst van de bewezenverklaarde mishandeling, de omstandigheid dat het slachtoffer tot op heden kampt met de gevolgen van het toegebrachte letsel, het feit dat het slachtoffer een politieagent betreft die op dat moment bezig was zijn werk te doen en de omstandigheid dat verdachte al meerdere keren is veroordeeld voor ernstige geweldsfeiten. Daarbij weegt de rechtbank in belangrijke mate mee dat verdachte binnen drie maanden na zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling, lopende zijn proeftijd, zijn voorwaarden heeft overtreden door een forse hoeveelheid alcohol te drinken, waarna hij direct weer is overgegaan tot het plegen van fors geweld. Rekening houdend met alle voornoemde omstandigheden, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 24 maanden. De tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt hierop in mindering gebracht.
Om herhaling in de toekomst te voorkomen en de maatschappij te beschermen, acht de rechtbank het van belang dat verdachte daarnaast wordt behandeld voor zijn psychische problematiek. Dat kan op verschillende manieren: als onderdeel van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel, in het kader van een tbs met verpleging en in het kader van een tbs met voorwaarden.
De rechtbank is met de Pro Justitia-rapporteurs en de reclassering van oordeel dat behandeling binnen een gedwongen, forensisch kader noodzakelijk is, aangezien eerdere behandeltrajecten en reclasseringstoezichten in het kader van de oplegging van bijzondere voorwaarden niet zijn geslaagd. Een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden vindt de rechtbank daarom niet passend. Indien verdachte recidiveert en hij het voorwaardelijk strafdeel alsnog moet uitzitten, komt het kader voor behandeling te vervallen. Dat is onwenselijk.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank een tbs-maatregel met verpleging (ook) niet passend. Zij overweegt daarover als volgt. Beide Pro Justitia-rapporteurs adviseren de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. De reclassering heeft aangegeven dat zij twijfels heeft als het gaat om de vraag of verdachte intrinsiek gemotiveerd is om zich te conformeren aan een behandeling voor zijn problematiek in het kader van deze maatregel. Daarbij meent de reclassering dat verdachte er vooral op is gericht om zo snel mogelijk weer terug te keren in de maatschappij. De rechtbank overweegt dat uit de adviezen van de Pro Justitia-rapporteurs en uit wat de psychiater ter terechtzitting heeft toegelicht, volgt dat dit nu juist onderdeel is van de problematiek van verdachte. Belangrijk kenmerk van de antisociale stoornis is dat verdachte erg op zichzelf is gericht. Het hoge recidiverisico en het hoge risico op onttrekking aan voorwaarden, leiden ertoe dat de officier van justitie de oplegging van een tbs-maatregel met verpleging vordert. De deskundigen hebben deze hoge risico’s, de omstandigheden die de reclassering beschrijft en de problematiek van verdachte echter meegewogen in hun beoordeling. Rekening houdend met al deze omstandigheden komen zij – na uitgebreid onderling overleg over het benodigde juridisch kader – tot het advies om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen.
Het voorgaande maakt dat de rechtbank de door de psycholoog en psychiater gegeven adviezen om aan verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, zal volgen. Het bewezenverklaarde, te weten een zware mishandeling, is een feit als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 Sr is waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is. De maatregel zal starten met een intensief klinisch traject dat in het bijzonder is gericht op de aanpak van de problematiek van verdachte. De rechtbank is gelet op de toelichting van de deskundigen van oordeel dat het hoge recidiverisico voldoende kan worden ingeperkt door oplegging van deze maatregel. Een zwaarder kader wordt door hen niet noodzakelijk geacht. De rechtbank neemt daarbij ook de jonge leeftijd van verdachte in ogenschouw. Verder neemt de rechtbank mee dat verdachte onlangs vader is geworden, een factor die volgens de psychiater maakt dat verdachte deze keer mogelijk wel gemotiveerd is om zich aan de voorwaarden te houden en behandeling te ondergaan. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de tbs-maatregel met voorwaarden om te zetten naar een tbs-maatregel met verpleging in het geval verdachte zich niet aan de voorwaarden zou houden. De tbs-maatregel met verpleging dient op die manier als stok achter de deur om de motivatie van verdachte gedurende het traject overeind te houden.
De rechtbank zal aan de tbs-maatregel de voorwaarden verbinden zoals geadviseerd door de reclassering, met uitzondering van het contactverbod. Tevens ziet de rechtbank aanleiding om de voorwaarde om mee te werken aan een klinische time-outopname te wijzigen, in die zin dat dit, zonder rechterlijke toestemming, slechts mogelijk is met instemming van betrokkene op het moment dat opname aan de orde is. De opname kan dan alleen zo lang voortduren als betrokkene daarmee instemt. Wanneer betrokkene de opname zelf beëindigt, is dit geen overtreding van een voorwaarde. Ontbreekt de toestemming van betrokkene op dat moment dan biedt voor een eventuele gedwongen tijdelijke crisisopname artikel 6:6:10a van het Wetboek van Strafvordering de grondslag via de rechter-commissaris.
Verder zal worden bepaald dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is, nu er – bij het uitblijven van de noodzakelijke behandeling – ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt.
De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte ook een GVM op te leggen in het kader van artikel 38z Sr. Aan verdachte wordt de tbs-maatregel met voorwaarden opgelegd ter bescherming van de maatschappij. De Pro Justitia-rapporteurs hebben geconcludeerd dat dit de aangewezen maatregel is om het hoge recidiverisico te ondervangen. Zoals ter zitting door de psychiater is toegelicht hebben zij overleg gehad over de mogelijkheid van het adviseren van een GVM en zagen zij daar geen aanleiding toe. De rechtbank volgt hierin het advies van de beide deskundigen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer 1] heeft in verband met het bewezenverklaarde onder feit 1 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert:
€ 2.861,64 aan materiële schade, bestaande uit:
- medische kosten € 733,15;
- daggeldvergoeding € 35,00;
- kilometervergoeding € 397,72;
- parkeerkosten € 16,45;
- laptop € 599,00;
- kosten annulering vakantie € 831,32;
- noise cancelling koptelefoon € 249,00;
€ 28.000,00 aan smartengeld;
€ 1.301,36 aan proceskosten (kosten medisch advies),
telkens vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade, heeft de benadeelde partij aansluiting gezocht bij “De Rotterdamse Schaal. Naar ordening van smartengeldbedragen bij letsel en andere persoonsaantastingen”, opgemaakt door M.R. Hebly en S.D. Lindenbergh in opdracht van de Raad voor de Rechtspraak. De benadeelde partij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij gezien de huidige situatie ten minste voldoet aan de categorie ‘Minder ernstig hersenletsel’, onder paragraaf 2.1 van De Rotterdamse Schaal, waarbij niet uitgesloten is dat hij uiteindelijk in een zwaardere categorie uitkomt. Naast het hersenletsel is bovendien sprake (geweest) van een gebroken jukbeen, een litteken in het gelaat naar aanleiding van een scheurverwonding en heeft de benadeelde partij andere aangezichtsletsels opgelopen. Het gaat in de genoemde categorie om gevallen waarin de gelaedeerde goed hersteld is en in staat is om deel te nemen aan het normale sociale verkeer en om weer aan het werk te gaan. Het kan zijn dat evenwel niet alle normale functies zijn hersteld en dat sprake is van bijvoorbeeld concentratie- of geheugenproblemen of ontremd gedrag, waardoor levensstijl, vrijetijdsbesteding en toekomstige werkvooruitzichten kunnen worden verstoord. Bij deze categorie wordt een schadebedrag gehanteerd tussen de € 10.000,00 en € 28.000,00.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in het geheel kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot vergoeding van materiële schade, als het gaat om de aanschaf van de laptop, de aanschaf van de noise cancelling koptelefoon en de kosten van het annuleren van de vakantie, nu dit geen rechtstreekse schade betreft. Voor het overige kan de vordering worden toegewezen.
Ten aanzien van de vordering tot vergoeding van smartengeld heeft de verdediging verzocht het bedrag te matigen. In de vordering is aangesloten bij de categorie ‘minder ernstig hersenletsel’ volgens de voornoemde Rotterdamse Schaal. Daarbij is het gevorderde bedrag gesteld op het maximum binnen die categorie. Hoewel de gevolgen voor de benadeelde ingrijpend zijn, lijken de medische gevolgen volgens de verdediging relatief mee te vallen, zodat een bedrag tussen de € 10.000,00 en € 15.000,00 meer passend lijkt. Mocht in de toekomst anders blijken, dan kan door de benadeelde een vordering bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
De gevorderde schade met betrekking tot de medische kosten, de daggeldvergoeding, de kilometervergoeding en de parkeerkosten is onderbouwd met stukken en is door de verdediging ook niet betwist. Deze schadeposten zal de rechtbank daarom in het geheel toewijzen.
Uit de geleverde onderbouwing blijkt dat de benadeelde partij de laptop heeft aangeschaft ten behoeve van zijn revalidatietraject, dat deels digitaal wordt aangeboden. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de geleden schade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen.
Wat betreft de kosten van annulering van een geplande vakantie blijkt uit de geleverde onderbouwing dat de vakantie al gepland en betaald was. De rechtbank acht het, mede gelet op de ingebrachte medische stukken, aannemelijk dat de benadeelde partij deze vakantie heeft moeten annuleren als gevolg van de klachten die hij ervaart door het hersenletsel dat verdachte heeft veroorzaakt. De verdediging heeft dit ook niet gemotiveerd betwist. Er is daarom sprake van een voldoende rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de geleden schade. De rechtbank zal het gevorderde bedrag daarom toewijzen.
Datzelfde geldt tot slot voor de aangeschafte noise cancelling koptelefoon. Uit het dossier volgt dat de benadeelde partij als gevolg van het opgelopen hersenletsel een verminderde tolerantie heeft voor prikkels. De rechtbank acht het aannemelijk dat een noise cancelling koptelefoon kan bijdragen aan het verminderen van prikkels en het creëren van rust. De verdediging heeft dit evenmin gemotiveerd betwist. Ook hier is daarom sprake van een rechtstreeks verband tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte en de geleden schade. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen.
De benadeelde partij heeft verder een bedrag gevorderd van € 1.301,36 aan kosten voor het opstellen van een medisch advies. De rechtbank acht dit redelijke kosten ter vaststelling van de schade en het bedrag is voldoende onderbouwd, zodat dit eveneens zal worden toegewezen (als materiële schade).
In totaal zal een bedrag van € 4.163,00 aan materiële schade worden toegewezen.
Smartengeld
Op basis van het dossier en hetgeen ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde feit immateriële schade heeft geleden die binnen één van de in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek genoemde categorieën valt. De benadeelde heeft immers lichamelijk letsel opgelopen. Dit is aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank merkt op dat “De Rotterdamse Schaal” zich nog in de consultatiefase bevindt. Reeds om die reden kunnen de daarin vervatte uitgangspunten niet zonder meer worden gehanteerd. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schade het volgende in aanmerking nemen:
- de aard en ernst van de letsels die de benadeelde partij heeft opgelopen, waaronder een zichtbaar en ontsierend litteken in het gezicht en een hersenkneuzing die aanleiding heeft gegeven tot een post-contusioneel syndroom;
- de omstandigheid dat zonder meer kan worden aangenomen dat de mishandeling ook een psychische impact heeft gehad, te meer nu de benadeelde partij is mishandeld tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden;
- het feit dat de benadeelde partij ook nu nog, tien maanden na het bewezenverklaarde feit, klachten ervaart die verhinderen dat hij zijn werk hervat en die hem beperken in zijn privé- en gezinsleven.
Voorts slaat de rechtbank acht op het feit dat de medische eindtoestand nog niet duidelijk is, terwijl dit voor de hoogte van de immateriële schade wel relevant is. Zoals in het overgelegde medisch advies van 2 oktober 2024 wordt opgemerkt, mag verder herstel van het post-contusioneel syndroom verwacht worden in de eerste twee jaren na het ongeval, wat betekent dat als er klachten resteren, begin 2026 neurologisch expertiseonderzoek kan worden gevraagd, waarbij neuropsychologisch onderzoek een belangrijk element van het onderzoek zal zijn. Ook wordt opgemerkt dat het de vraag is of volledig herstel zal worden bereikt, en dat dit een indicatie geeft van de ernst van het letsel.
Gezien de aard en de ernst van de letsels, en in aanmerking nemende de overige hiervóór opgesomde omstandigheden, acht de rechtbank een bedrag van € 20.000,00 aan (tot nog toe verschenen) immateriële schade billijk. Zij zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade in zoverre toewijzen. Wat betreft het overige deel zal zij de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan zich voor dat deel van de vordering tot de burgerlijke rechter wenden.
Conclusie
In totaal zal een bedrag van € 4.163,00 aan materiële schade en € 20.000,00 aan smartengeld worden toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente over deze bedragen verschuldigd vanaf 1 januari 2024.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f Sr de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38, 38a, 57, 181, 266, 267, 302, 304, van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder feit 1, primair ten laste gelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt voor de duur van de terbeschikkingstelling de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van verdachte:
- verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;
- verdachte werkt mee aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in dat verdachte:
o zich meldt op afspraken bij de reclassering. De reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is;
o meerdere vingerafdrukken laat afnemen en een geldig identiteitsbewijs laat zien. Dit is nodig om de identiteit van verdachte vast te stellen;
o zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te helpen bij het naleven van de voorwaarden;
o de reclassering helpt aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid;
o meewerkt aan huisbezoeken;
o de reclassering inzicht geeft in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners;
o zich niet vestigt op een ander adres zonder toestemming van de reclassering;
o meewerkt aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte als dat van belang is voor het toezicht;
- verdachte gaat niet naar het buitenland of het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden zonder toestemming van de reclassering;
- verdachte laat zich opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start aansluitend aan detentie en duurt zo lang de reclassering dit nodig vindt. Verdachte houdt zich daarbij aan de geldende huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan het innemen van medicijnen onderdeel zijn van de behandeling als de zorginstelling dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- indien de reclassering dit nodig acht, verblijft verdachte in een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de klinische behandeling en duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- verdachte laat zich ambulant behandelen door een forensisch ambulant zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling en duurt zo lang de reclassering dat nodig vindt. Verdachte houdt zich daarbij aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- indien de reclassering dat nodig acht, kan een klinische time-outopname van ten hoogste zeven weken plaatsvinden, met dien verstande dat dit, zonder rechterlijke toestemming, slechts mogelijk is met instemming van veroordeelde op het moment dat opname aan de orde is. De opname kan dan alleen zo lang voortduren als hij daarmee instemt. Wanneer betrokkene de opname zelf beëindigt, is dit geen overtreding van een voorwaarde. Deze periode van zeven weken kan éénmaal worden verlengd of herhaald.
- verdachte gebruikt geen drugs en werkt aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
- verdachte gebruikt geen alcohol en werkt mee aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
 geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de opgelegde voorwaarden en verdachte daarbij te begeleiden;
 beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden
dadelijk uitvoerbaaris;
Beslissingen op de vordering van de benadeelde partij
 veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 4.163,00 aan materiële schade en
€ 20.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot vergoeding van smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer 1] een bedrag te betalen van € 24.163,00 aan materiële schade/smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2024 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 155 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M. Vogel (voorzitter), mr. A. Tegelaar en mr. K.A.M. van Hoof, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 november 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer ABADAL / ON5R024001, gesloten op 30 januari 2024, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2024.
3.Proces-verbaal van bevindingen (verbalisant [verbalisant 1] ), p. 12-13.
4.Proces-verbaal van bevindingen (beschrijving camerabeelden [bedrijf] ), p. 44 en 46-51.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 87-90.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 22 oktober 2024.
7.Rapportage Forensisch-medisch onderzoek GGD d.d. 10 april 2024, p. 173-175.
8.Medisch advies Medoa d.d. 2 oktober 2024, bijlage 3 bij vordering tot schadevergoeding, en p. 8 van de vordering tot schadevergoeding.
9.Proces-verbaal van aanhouding verdachte, p. 109-110.