ECLI:NL:RBGEL:2024:7664

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 5205
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering omgevingsvergunning voor het gebruik van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres, een stichting, tegen de weigering van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem. Eiseres had een aanvraag ingediend om in afwijking van het bestemmingsplan 64 woningen te mogen realiseren op een erfpachtperceel. De gemeente weigerde de vergunning, onder verwijzing naar een erfpachtovereenkomst die alleen het gebruik als bejaardenhuis toestaat. De gemeente stelde dat de erfpachtovereenkomst niet gewijzigd kon worden zonder medewerking van eiseres aan een onderzoek op grond van de Wet Bibob. Hierdoor was er een privaatrechtelijke belemmering die de aanvraag ongeldig maakte, waardoor deze niet als een verzoek van een belanghebbende kon worden aangemerkt volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank oordeelde dat het college de aanvraag ten onrechte als ontvankelijk had behandeld en dat de afwijzing geen besluit was waartegen bezwaar mogelijk was. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar en herstelde het besluit van de gemeente, waarbij het college werd veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5205

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[Stichting] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. T.D. Rijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Arnhem

(gemachtigden: mr. T.E.P.A. Lam, mr. S. van der Pol en mr. M.C.J. Kasteel)
Als derde-partij neemt aan het geding deel:
[Stichting 2]
(gemachtigde: [naam] )

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de geweigerde omgevingsvergunning.
1.1.
In het besluit van 8 april 2021 heeft het college een omgevingsvergunning geweigerd. Naar aanleiding van het door eiseres ingediende bezwaarschrift heeft het college in de beslissing op bezwaar van 28 januari 2022 onderkend dat sprake is van een omgevingsvergunning van rechtswege. Deze omgevingsvergunning van rechtswege is op
24 januari 2022 bekendgemaakt.
1.2.
Het bezwaarschrift van onder andere de derde-partij tegen de omgevingsvergunning van rechtswege is in de beslissing op bezwaar van 19 september 2022 (kenmerk: 646449) gegrond verklaard. Daarnaast heeft het college het besluit van 24 januari 2022 herroepen en de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog geweigerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 10 september 2024 tezamen met de procedures met zaaknummers 22/5203 en 22/4657 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens eiseres gemachtigde, namens het college gemachtigden en gemachtigde van de derde-partij. Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de procedures gesplitst en wordt in alle procedures afzonderlijk uitspraak gedaan.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiseres heeft het flatgebouw aan de [pand] (verder: het pand) in erfpacht van de gemeente Arnhem.
Op 9 november 2020 is door de eiseres een omgevingsvergunning aangevraagd om in afwijking van het bestemmingsplan gronden en bouwwerken te mogen gebruiken voor wonen (64 woningen).
Op 8 april 2021 heeft het college de omgevingsvergunning geweigerd.
Het door eiseres tegen de weigering ingediende bezwaar is gegrond verklaard. Dit omdat het college heeft geconstateerd dat te laat is beslist op de aanvraag van eiseres waardoor een vergunning van rechtswege is ontstaan. De van rechtswege verleende omgevingsvergunning is bij besluit van 24 januari 2022 door het college bekendgemaakt.
Tegen de omgevingsvergunning van rechtswege is door onder andere de derde-partij bezwaar gemaakt. In de beslissing op bezwaar van 19 september 2022 is geconcludeerd dat sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering en een gebrek aan een goede ruimtelijke ordening die zich tegen de verlening van de vergunning verzetten. Het college heeft het bezwaar daarom gegrond verklaard en het besluit van 24 januari 2022 herroepen en de van rechtswege verleende omgevingsvergunning alsnog geweigerd.

Beoordeling door de rechtbank

Is de derde-partij belanghebbende bij de voorliggende procedure?
3. De rechtbank stelt vast dat zij de derde-partij ten onrechte heeft aangemerkt als belanghebbende bij de voorliggende procedure. Dat zit als volgt. De derde-partij heeft een bezwaarschrift ingediend tegen de van rechtswege verleende omgevingsvergunning omdat daar geen inhoudelijke overwegingen van het college aan ten grondslag lagen. Vervolgens heeft het college in de beslissing op bezwaar een volledige heroverweging gemaakt van de van rechtswege verleende omgevingsvergunning. Het college heeft de omgevingsvergunning geweigerd omdat volgens het college sprake is van een evident privaatrechtelijke belemmering en een gebrek aan een goede ruimtelijke ordening die zich tegen de verlening van de omgevingsvergunning verzetten. De volgens de derde-partij onjuist tot stand gekomen omgevingsvergunning van rechtswege bestaat hierdoor niet meer. De voorliggende procedure gaat over de weigering van de omgevingsvergunning. Daarbij is alleen de aanvrager van de omgevingsvergunning (eiseres) belanghebbende. Dat betekent dat de derde-partij geen belanghebbende is bij de behandeling van het voorliggende beroep. Voor zover de derde-partij wil meedenken over de ontwikkelingen rond het pand zal zij dat via andere wegen moeten doen.
Is eiseres belanghebbende bij het verzoek om een omgevingsvergunning?
4. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep van eiseres. Dat zit als volgt. Op grond van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is een aanvraag een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
4.1.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) eerder heeft overwogen in de bijvoorbeeld uitspraak van 15 augustus 2018 [1] , geldt bij de beoordeling van de belanghebbendheid de hoofdregel dat degene die een verzoek om vergunning indient in beginsel wordt verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing op het verzoek. Dit kan anders zijn als het verzoek om het verlenen van een vergunning betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende daarvoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in, dan is de verzoeker geen belanghebbende. In dat geval is het verzoek om vergunning geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Deze rechtspraak is ook van toepassing op een verzoek om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, zoals hier het geval is.
4.2.
Vaststaat dat niet eiseres maar de gemeente Arnhem eigenaar is van de gronden waarop het pand staat. Ook staat vast dat er tussen partijen een erfpachtovereenkomst geldt waarin is bepaald dat in het pand alleen een bejaardenhuis toegestaan is. De rechtbank constateert dat om het door eiseres gewenste gebruik mogelijk te maken de erfpachtovereenkomst aangepast moet worden. De gemeente Arnhem zou willen meewerken aan wijziging van de erfpachtovereenkomst, maar stelt daarvoor als voorwaarde dat eiseres meewerkt aan een onderzoek op grond van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (Wet Bibob). Uit de gedingstukken en hetgeen tijdens de zitting is besproken blijkt dat eiseres daaraan tot op heden geen medewerking wil verlenen. Daarom ligt de wijziging van de erfpachtovereenkomst stil. Dat betekent dat zich een privaatrechtelijke belemmering voordoet in verband waarmee de gevraagde omgevingsvergunning van eiseres niet kan worden uitgevoerd omdat op voorhand aannemelijk is dat de aanvraag niet verwezenlijkt kan worden.
4.3.
Dit betekent dat de aanvraag om een omgevingsvergunning niet kan worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende en daarom niet als een aanvraag om een besluit te nemen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het college heeft het verzoek daarom ten onrechte als een aanvraag om een omgevingsvergunning in behandeling genomen. De afwijzende beslissing op het verzoek is geen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar mogelijk was. Het college had het bezwaarschift van eiseres in de beslissing op bezwaar van 28 januari 2022 daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren en het primaire besluit van 8 april 2021 moeten herroepen en de aanvraag buiten behandeling moeten stellen. Nu de aanvraag niet valt te beschouwen als een aanvraag, kan geen sprake zijn van het niet tijdig beslissen op de aanvraag. Gelet hierop kan vervolgens evenmin sprake zijn van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning. [2]
Dit betekent voor de voorliggende procedure dat het college het bezwaar van onder andere de derde-partij in de beslissing op bezwaar van 19 september 2022 ook niet-ontvankelijk had moeten verklaren en in heroverweging de op 24 januari 2022 bekendgemaakte omgevingsvergunning van rechtswege had moeten herroepen omdat de aanvraag buiten behandeling gesteld had moeten worden.
Wat betekent dit voor het beroep?
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt de beslissing op bezwaar van
19 september 2022 wegens strijd met artikel 7:11, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank zal, doende wat het college had behoren te doen, het besluit van 24 januari 2022 herroepen omdat er geen sprake was van een ontvankelijke aanvraag, en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
5.1.
Nu het beroep gegrond is en het besluit van 24 januari 2022 wordt herroepen, veroordeelt de rechtbank het college in de door eiseres gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 2.374 (1 punt voor het verschijnen tijdens de hoorzitting van de commissie bezwaarschriften, met een waarde per punt van € 624, en 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij de rechtbank met een waarde per punt van € 875, beide met een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 19 september 2022;
  • herroept het besluit van 24 januari 2022;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van
19 september 2022;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.374;
  • draagt het college op het door eiseres betaalde griffierecht van € 365 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, voorzitter, mr. M.A.A. Soppe, rechter en mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Dijkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:754.