ECLI:NL:RBGEL:2024:7615

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
5 november 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 4027
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de herbouwing van 54 woningen in Zutphen

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiser tegen de verleende omgevingsvergunning aan de Stichting voor het herbouwen van 54 woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] te Zutphen. Eiser, woonachtig op [locatie 3], stelt dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan en dat er onvoldoende rekening is gehouden met de parkeersituatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vergunning is verleend met toepassing van de Crisis- en herstelwet, wat betekent dat de bestuursrechter binnen zes maanden uitspraak doet. De rechtbank heeft geen zitting nodig geacht en het onderzoek gesloten.

De rechtbank oordeelt dat de omgevingsvergunning terecht is verleend, ondanks dat het bouwplan niet past binnen de regels van het bestemmingsplan. De rechtbank wijst erop dat het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid heeft om af te wijken van het bestemmingsplan, mits dit in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Eiser heeft aangevoerd dat er geen 0-meting is uitgevoerd voor de parkeertoets, maar de rechtbank concludeert dat dit geen gebrek in het besluit is, aangezien de parkeerbehoefte in de nieuwe situatie afneemt.

Daarnaast heeft eiser bezwaar gemaakt tegen de afstand van de nieuw te bouwen woning tot zijn perceelsgrens. De rechtbank oordeelt dat de nieuwe situering van de woning een verbetering is ten opzichte van de bestaande situatie, en dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de omgevingsvergunning in stand blijft en eiser geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 24/4027

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zutphen, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde-partij] , te [plaats 2]

(gemachtigde: mr. R. van Eck).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de aan [derde-partij] (hierna: de Stichting) verleende omgevingsvergunning voor het herbouwen van 54 woningen aan [locatie 1] en [locatie 2] te [plaats 1] .
1.1.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. De Stichting heeft een reactie ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de omgevingsvergunning. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Inleiding
4. Eiser woont op het perceel [locatie 3] te [plaats 1] . De Stichting heeft het voornemen om 60 verouderde rijtjeswoningen aan [locatie 1] en [locatie 2] te slopen en om daarvoor in de plaats 54 nieuwe (sociale) huurwoningen te herbouwen. Deze woningen hebben, net als de te slopen woningen, één bouwlaag met kap.
De Stichting heeft hiervoor op 30 juni 2023 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Op deze aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure van toepassing.
De ontwerp-omgevingsvergunning heeft vanaf 13 maart 2024 voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Eiser heeft een zienswijze ingediend.
5. Bij besluit van 8 mei 2024 heeft het college aan de stichting een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” [1] . In de omgevingsvergunning heeft het college overwogen dat het bouwplan niet past binnen de regels van het bestemmingsplan, omdat de nieuw te realiseren woningen buiten de bouwvlakken die zijn opgenomen in het bestemmingsplan “De Hoven” worden gerealiseerd. Omdat het bouwplan op dit punt in strijd is met het bestemmingsplan heeft het college ook een omgevingsvergunning voor de activiteit “gebruik in strijd met het bestemmingsplan” [2] verleend. Aan de omgevingsvergunning is de ruimtelijke onderbouwing “Herstructurering [locatie 1] en [locatie 2] [plaats 3] ” van [adviesbureau] van 6 maart 2023 ten grondslag gelegd.
Crisis- en herstelwet
6. Omdat het project ziet op het bouwen van meer dan 11 woningen en de vergunning wordt verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wabo, is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dat betekent onder meer dat de bestuursrechter binnen 6 maanden uitspraak doet. [3]
Parkeren
7. Eiser geeft aan dat het plan geen ‘0-meting’ omvat betreffende de parkeertoets. Er is volgens eiser niet gekeken hoe krap de parkeersituatie heden al is en of het voorgenomen plan haalbaar is.
7.1.
In artikel 7 van het paraplu-bestemmingsplan “Thematische herziening Standplaatsen Terrassen Evenementen en Parkeren” staat het volgende:
“Artikel 7 Parkeernormen rest bebouwde kom
7.1
Parkeernormen
1. Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en / of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruiken van gronden of bouwwerken in het gebied ter plaatse van de aanduiding 'rest bebouwde kom' in strijd met een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit of een daarmee gelijk te stellen plan, dient verzekerd te worden dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen. Hierbij gelden de normen als opgenomen in de tabel in artikel 7.5;
2. de onder 1. bedoelde parkeerplaatsen voor motorvoertuigen, en aansluitende benodigde ruimte, dienen de maatvoering te hebben conform het bepaalde in artikel 2.2.4;
3. het is niet toegestaan om het gebruik van de gronden zodanig te wijzigen dat niet langer voldaan wordt aan de hiervoor gestelde bepalingen.
(…)
7.3
Afwijken
Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 2.2.4 en artikel 7.1 en artikel 7.2 en zo tot lagere parkeernormen komen en / of niet (alle) parkeerplaatsen op het eigen terrein (laten) realiseren en / of een andere maatvoering (laten) realiseren en / of tot geen en / of andere laad- en losvoorzieningen te komen danwel een andere maatvoering onder de voorwaar dat:
het voldoen aan die bepalingen gezien het gebruik en/of het bouwplan van het betreffende plangebied, mede gezien de omgeving, niet noodzakelijk is en/of op overwegende bezwaren stuit, en;
dit besluit wordt voorzien van een motivering waaruit blijkt dat de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd blijft.”
7.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) [4] hoeft bij de beoordeling of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening moet worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de al bestaande parkeerbehoefte vanwege het te verbouwen pand.
7.3.
In paragraaf 4.9 van de ruimtelijke onderbouwing staat dat in het plangebied minder woningen worden herbouwd, waardoor de parkeerbehoefte voor [locatie 2] in de nieuwe situatie afneemt van 26 parkeerplaatsen naar 22 parkeerplaatsen. Als de parkeerbehoefte afneemt, is het niet nodig om een parkeeronderzoek te verrichten. Ook niet als er sprake is van parkeerproblemen in de straat. Dat met betrekking tot de parkeersituatie geen 0-meting is uitgevoerd, is dus geen gebrek in het besluit.
De beroepsgrond slaagt niet.
Afstand tot de perceelsgrens
8. Eiser geeft in zijn beroepschrift aan dat de dichtstbijzijnde woning op 1,5 meter van zijn erfgrens wordt gebouwd. Hij wil dat deze woning op 3 meter van de perceelsgrens wordt gebouwd. Deze afstand is ook opgenomen in het bestemmingsplan. Volgens eiser wordt geen motivering gegeven waarom de kortere afstand stedenbouwkundig aanvaardbaar is en gaat de kortere afstand ten koste van zijn woongenot.
8.1.
Het college heeft in de zienswijzenota aangegeven dat voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens wordt afgeweken van de regel uit artikel 15.2.1 uit de planregels dat een afstand van 3 meter moet worden aangehouden, maar zich op het standpunt gesteld dat de kortere afstand in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
8.2.
De Stichting heeft in zijn reactie op het beroepschrift aangegeven dat het bouwplan met betrekking tot de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de afstand van de bestaande woningen tot de zijdelingse perceelsgrens door artikel 20 van de planregels positief is bestemd. Het is daarom volgens de Stichting niet nodig om op dit punt van het bestemmingsplan af te wijken.
Is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan?
8.3.
De rechtbank dient allereerst de vraag te beantwoorden of de nieuwe situering van de woning voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens in strijd is met het bestemmingsplan. Als het bestemmingsplan al een kortere afstand tot de zijdelingse perceelsgrens toestaat, zoals de Stichting betoogt, dan is het niet nodig om op dit punt van het bestemmingsplan af te wijken. Als het bouwen op dit punt niet in strijd met het bestemmingsplan is, dan hoeft niet te worden beoordeeld of het bouwplan voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van eiser.
8.4.
Artikel 15.2.1 van de planregels luidt als volgt:
“Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken:
a gebouwd binnen het bouwvlak;
b afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens is bij woningen ter plaatse van de aanduidingen:
v aan twee zijden minimaal 3 m;
d aan één zijde minimaal 3 m;
r aan de niet-aangebouwde zijde van de eindwoningen minimaal 3 m;
(…).”
In artikel 20 staat het volgende:
“artikel 20 BESTAANDE AFMETINGEN, AFSTANDEN EN PERCENTAGES
In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand tot enige op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de Woningwet of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in de bouwregels in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud en/of afstand in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.”
In artikel 1 staan de volgende definities:
Bouwgrens: een op de verbeelding aangegeven lijn, die de grens vormt van een bouwvlak;
Bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
Bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel;
8.5.
De rechtbank is van oordeel dat artikel 20 van de planregels geen betrekking heeft op de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens. Een bouwperceelsgrens is namelijk, in tegenstelling tot de bouwgrens, geen op de verbeelding aangegeven lijn van bouwwerken. Een bouwperceelsgrens kan op de kadastrale ondergrond staan die bij de verbeelding hoort, maar de ondergrond maakt geen onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Het college heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het bouwplan voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens in strijd is met artikel 15.2.1 van het bestemmingsplan.
Wat is het toetsingskader?
8.6.
Dat een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan betekent niet dat geen omgevingsvergunning kan worden verleend. Het college kan afwijken van het bestemmingsplan, bijvoorbeeld voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens, wat het in dit geval ook heeft gedaan. Deze kortere afstand moet op grond van het bepaalde in artikel 2.12, eerste lid, van de Wabo wel in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Het college heeft beleidsruimte bij de beslissing of hij gebruik maakt van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan.
8.7.
Het college en de Stichting hebben aangegeven dat de vergunde woning op een grotere afstand van de perceelsgrens worden gebouwd dan de te slopen woning, zodat er sprake is van een verbetering van het woon- en leefklimaat van eiser ten opzichte van de bestaande situatie.
Oordeel rechtbank
8.8.
Niet in geschil is dat de bestaande woningen legaal zijn gebouwd en dat het bouwplan past binnen het in het bestemmingsplan opgenomen bouwvlak voor wat betreft de zijdelingse bouwgrens. Ook is niet in geschil dat de afstand tussen de nieuwe woning en de woning van eiser 5,37 meter bedraagt. De exacte afstand van de bestaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens is wel in geschil tussen partijen. Het college geeft in het verweerschrift aan dat in de huidige situatie tot op de erfgrens is gebouwd. De derde-partij geeft aan dat de afstand 0,80 meter bedroeg en eiser heeft in zijn aanvullende reactie aan de hand van de meettool op het omgevingsloket aangegeven dat de afstand 1,1 meter bedroeg.
Daargelaten welke afstand juist is, geldt dat vast staat dat de afstand tot de perceelsgrens in de nieuwe situatie meer bedraagt dan de afstand in de bestaande situatie. Als in de nieuwe situatie uitgegaan wordt van een afstand van 1,80 meter tot de zijdelingse perceelsgrens (zoals het college aangeeft) dan komt de nieuwe woning minimaal 0,70 meter verder van de woning van eiser af te staan, en als uitgegaan wordt van een afstand van 2 meter (zoals de derde-partij aangeeft) dan komt de nieuwe woning minimaal 0,90 meter verder van de woning van eiser te staan.
Nu de nieuwe situering tot de zijdelingse perceelsgrens voor eiser beter wordt dan in de oude situatie, de afstand van de nieuwe woning tot zijn woning 5,37 meter bedraagt en de nieuwe woning net als de oude woning bestaat uit één bouwlaag met kap, heeft het college zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van zijn woon- en leefklimaat en dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De beroepsgrond slaagt niet.
Alternatieven
9. Eiser geeft aan dat hij als oplossing voor de krappe afstand tot de erfgrens ziet dat er in het midden van de rij één woning minder wordt gebouwd. Daardoor past het project op de beschikbare grond en voldoet het aan het bestemmingsplan.
9.1.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 9 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:631) dient het college te beslissen op een bouwplan zoals dat is ingediend. Als een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot weigering van een omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan leiden, als op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
9.2.
De derde-partij heeft aangegeven dat het terugbouwen van nog minder woningen aanzienlijke schade oplevert wat ten koste gaat van het maatschappelijke kapitaal van de woningbouwcorporatie. Daarnaast is er sprake van een groot tekort aan woningen.
Naar het oordeel van de rechtbank is er gelet op deze omstandigheden bij een alternatief bouwplan met (nog) minder woningen geen sprake van een gelijkwaardig resultaat met aanmerkelijk minder bezwaren. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is het bouwplan zowel voor wat betreft de afname van de parkeerdruk als de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens ook al een verbetering voor eiser ten opzichte van de oude situatie.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mengerink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo in samenhang met artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3o, van de Wabo.
3.Artikel 1.6, vierde lid, van de Crisis- en herstelwet
4.Zie overweging 5 van de uitspraak van 14 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2690)