ECLI:NL:RBGEL:2024:7596

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
05/166277-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk geweld en bedreiging met een mes in Arnhem

Op 8 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2003, die op 7 juni 2023 in [plaats] openlijk geweld heeft gepleegd tegen personen en goederen. De verdachte heeft samen met medeverdachten tuinstoelen gegooid en een mes getoond aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld en bedreiging met een mes, en dat er geen sprake was van noodweer. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren, waarvan 50 uren voorwaardelijk, en een geldboete van 250 euro. De rechtbank overwoog dat het geweld plaatsvond in een woonwijk en getuigen heeft gehad, wat gevoelens van onveiligheid teweegbracht. De verdachte had geen strafblad voor vergelijkbare feiten, maar de rechtbank vond de gepleegde feiten ernstig genoeg om een taakstraf op te leggen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, en sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/166277-23
Datum uitspraak : 8 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 in [geboorteplaats] ,
wonende aan het [adres 1] , [postcode] in [woonplaats] .
Raadsman: mr. Y. ten Tuijnte, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 juni 2023 te [plaats]
openlijk, te weten, op/aan de [adres 2] , in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen een of meerdere personen, te weten
- [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3]
en/of tegen een of meer goederen, toebehorend aan [naam] , te weten
- een of meerdere ruiten,
- een deur en/of
- de gevel van de woning op/aan de [adres 2] ,
door
- een of meerdere stoelen en/of banken, althans enig terrasmeubilair te gooien
tegen en/of naar genoemde goederen,
- een of meerdere stoelen en/of banken, althans enig terrasmeubilair te gooien
tegen en/of naar die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en/of
- een of meer slaande en/of duwende bewegingen naar die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] te maken;
2.
hij op of omstreeks 7 juni 2023 te [plaats]
- [slachtoffer 1] en/of
- [slachtoffer 3]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een mes te tonen;
3.
hij op of omstreeks 7 juni 2023 te [plaats]
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een mes
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen
heeft gedragen;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van feit 1
Bekennende verdachte
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 32-33;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2024.
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet vast is komen te staan dat slaande en/of duwende bewegingen naar [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] zijn gemaakt en zal verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
Evenmin kan uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat het geweld zich naast [slachtoffer 1] ook richtte tegen de andere genoemde personen, zodat verdachte ook hiervan zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat de feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Hij heeft hiertoe kort gezegd aangevoerd dat verdachte het mes afgepakt heeft van [kleinzoon slachtoffer 1] en later heeft weggegooid. Er is verder niet gewezen of dreigend bewogen met het mes.
Beoordeling door de rechtbank
Door verbalisant [verbalisant 1] zijn camerabeelden bekeken, die afkomstig waren van een getuige. Hij zag een persoon in het donker gekleed. Uit het proces-verbaal van bevindingen van collega [verbalisant 2] komt naar voren dat dit [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -2003 te [plaats] moet zijn. Verder te noemen dader 3. [2]
[verbalisant 1] beschrijft dat op de beelden is te zien dat dader 3 achteruitloopt waarbij hij wordt vastgehouden aan zijn rechterhand door de persoon met ontbloot bovenlichaam. Tevens is een
voorwerp te zien dat hij in zijn linkerhand houdt. Dit betreft een groot mes. Het mes wordt met het blad wijzend naar beneden vastgehouden. Na 21 seconden neemt dader 3 het mes over in zijn rechterhand. Ook nu weer houdt dader 3 het mes vast met het blad wijzend naar beneden.
Na 27 seconden draait hij het mes om waardoor het blad nu naar boven wijst. Na 51 seconden ziet [verbalisant 1] dat dader 3 zijn rechterhand met het mes naar zijn linkerborst haalt en wil uithalen met het mes. Hier wordt dader 3 belemmerd c.q. tegengehouden door dader 1. Na één minuut en 21 seconden is te zien dat dader 3 het mes vanuit zijn rechterhand overneemt in zijn linkerhand. Dader 3 loopt naar het voertuig. [3] Terwijl hij naar de bestuurderszijde loopt, gooit hij het mes weg.
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat zij [verdachte] in haar richting hoorde schreeuwen en zag dat hij een mes in zijn handen had. [4]
Door verbalisant [verbalisant 3] , getraind en bevoegd tot het juridisch categoriseren van wapens, is onderzoek ingesteld naar het inbeslaggenomen mes. Het genoemde voorwerp werd door verdachte gedragen. [verbalisant 3] heeft geconcludeerd dat gelet op de aard van het voorwerp en de omstandigheden waaronder dit werd aangetroffen redelijkerwijs kan worden aangenomen dat dit voor geen ander doel bestemd was dan om letsel aan personen toe te brengen of te dreigen daarmee. Het voorwerp valt niet onder één van de andere categorieën van de Wet Wapens en Munitie. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie IV onder 7 van de Wet Wapens en Munitie. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij op 7 juni 2023 in [plaats] was met de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Hij heeft verklaard degene te zijn die door [verbalisant 1] wordt omschreven als de persoon met donkere kleding. Verdachte stond op een paar meter afstand van [slachtoffer 1] en heeft op enig moment een mes in zijn hand gehad. [6]
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het dragen van een mes, dat bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen en de bedreiging van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] . Zij overweegt hiertoe het volgende.
Verdachte is op 7 juni 2023 samen met de twee medeverdachten naar [plaats] gegaan. Hier heeft hij, zelfs als wordt uitgegaan van zijn eigen verklaring dat hij het mes heeft afgepakt van een ander, minstens een minuut lang een mes in zijn handen gehad. Dit mes heeft hij op enkele meters afstand getoond aan [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Naar het oordeel van de rechtbank kan van dit mes, gelet op de aard en de omstandigheden waaronder het is gebruikt, redelijkerwijs worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en te dreigen. Daarbij is van belang dat verdachte het mes in handen heeft gehad tijdens een confrontatie waarbij werd geschreeuwd en tuinstoelen werden gegooid. Ook is van belang dat uit het proces-verbaal blijkt dat verdachte wilde uithalen met het mes en daarbij door een van zijn medeverdachte (dader 1) werd belet. De rechtbank is daardoor van oordeel dat de handelingen van verdachte een bedreiging opleveren, die van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigden de redelijke vrees kon ontstaan dat zij het leven zouden kunnen verliezen en/of zwaar mishandeld zouden worden.
De rechtbank acht de feiten 2 en 3 dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks7 juni 2023 te [plaats]
openlijk, te weten,
op/aan de [adres 2]
, in elk geval op of aan de openbare
weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd
tegen een
of meerdereperso
on
en, te weten
- [slachtoffer 1] ,
- [slachtoffer 2] en/of
- [slachtoffer 3]
en
/oftegen
een of meergoederen, toebehorend aan [naam] , te weten
-
een ofmeerdere ruiten,
- een deur en/of
- de gevel van de woning
op/aan de [adres 2] ,
door
-
een of meerderestoelen
en/of banken, althans enig terrasmeubilairte gooien
tegen
en/of naargenoemd
egoederen,
-
een of meerderestoelen
en/of banken, althans enig terrasmeubilairte gooien
tegen en/ofnaar die [slachtoffer 1]
, [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , en/of
- een of meer slaande en/of duwende bewegingen naar die [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2]
en/of [slachtoffer 3] te maken;
2.
hij op
of omstreeks7 juni 2023 te [plaats]
- [slachtoffer 1] en
/of
- [slachtoffer 3]
heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling,
door die [slachtoffer 2] en
/ofeen mes te tonen;
3.
hij op
of omstreeks7 juni 2023 te [plaats]
een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een mes
zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en
/ofde omstandigheden
waaronder het werd aangetroffen
,redelijkerwijs kon worden aangenomen
dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en
/ofte dreigen
heeft gedragen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen
Ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
Ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie

5.De strafbaarheid van de feiten

Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Verdachte meende zichzelf te moeten verdedigen tegen een dreigende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] en [kleinzoon slachtoffer 1].
De officier van justitie heeft gesteld dat er geen sprake is van noodweer, nu geen sprake is van een (dreigende) ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Uit de camerabeelden blijkt van enige afstand tot de andere betrokkenen. Verdachte kon samen met de medeverdachten naar de auto lopen en vertrekken, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt het volgende. Noodweer betekent een rechtvaardiging van het gebruik van geweld, iets dat normaliter verboden is. Daar worden dan ook eisen aan gesteld. De basiseis is dat er sprake is van een aanval of minst genomen een dreigende aanval op iemand, waartegen betrokkene zich moet verdedigen (waarbij ook de aanval tegen een ander aanleiding kan zijn voor zelfverdediging).
De vermeende handelingen van [slachtoffer 1] en [kleinzoon slachtoffer 1] (de kleinzoon van [slachtoffer 1] ) leveren niet een dergelijke (dreigende) aanval op tegen iemand in de groep van verdachten. Zo heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat [slachtoffer 1] een mes bij zich droeg, dan wel dat hij op (één van) de verdachten afkwam (hiermee).
De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden vast dat medeverdachte [medeverdachte 3] op enig moment een mes in zijn handen heeft gehad. Door de verdediging is aangevoerd dat [medeverdachte 3] dit mes heeft afgepakt van [kleinzoon slachtoffer 1]. Op de camerabeelden is onvoldoende duidelijk te zien voor de rechtbank of dat dit inderdaad het geval is. Te zien is dat [medeverdachte 3] in de buurt van een jonge jongen staat, dat er een beweging plaatsvindt, maar niet duidelijk is dat [medeverdachte 3] op dat moment inderdaad een mes afpakt. Maar zelfs als de lezing van de verdediging wordt gevolgd, dan heeft te gelden dat uit de camerabeelden op geen enkele wijze aannemelijk is geworden dat de handelingen van [kleinzoon slachtoffer 1] zodanig waren, dat verdachte en/of de medeverdachten zich hiertegen moesten verweren.
Verder kan het handelen van de verdachten op grond van de uiterlijke verschijningsvorm niet worden aangemerkt als verdedigend, maar – naar de kern bezien – als aanvallend, namelijk gericht op een confrontatie. Zo is verdachte, samen met de medeverdachten, naar de [adres 2] in [plaats] gegaan en hebben zij daar de confrontatie gezocht. Vervolgens lopen zij tijdens de confrontatie, hoewel ze daar alle ruimte voor hebben, ook niet weg richting hun auto, maar blijven ze zich keer op keer (dreigend) richting de woning bewegen.
Er was dus geen sprake van een noodweersituatie waardoor verdachten genoopt en gerechtvaardigd waren geweld te gebruiken. De feiten zijn derhalve strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de feiten 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen hechtenis, waarvan 50 uren voorwaardelijk, te vervangen door 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast vordert de officier van justitie ten aanzien van feit 3 (nu dit een overtreding betreft) oplegging van een geldboete van 250 euro, te vervangen door 5 dagen hechtenis. .
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis fors is. De straf dient, wanneer de feiten 2 en 3 wegvallen, een stuk lager te zijn de eis.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijk geweld tegen [slachtoffer 1] en de woning. Hij is samen met de medeverdachten naar diens woning gegaan om de confrontatie te zoeken. Daarbij zijn tuinstoelen gegooid richting [slachtoffer 2] en de woning. Hierbij zijn meerdere ruiten vernield. Het gepleegde geweld heeft plaatsgevonden in een woonwijk en buurtgenoten zijn daar getuige van geweest. Dergelijke geweldplegingen zijn bedreigend voor degenen tegen wie het is gericht en roepen ook bij degenen die er ongewild getuige van zijn en in het algemeen in de samenleving gevoelens van onveiligheid op. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging met een mes en het dragen van dit mes. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij zich gewelddadig heeft gedragen.
Ook houdt de rechtbank rekening met de rol van [slachtoffer 1] en zijn familie in dit conflict. Uit het dossier komt het beeld naar voren van een al langer spelend conflict, waar ook zij zich niet onbetuigd hebben gelaten en er over en weer aangiftes zijn gedaan.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte zich niet eerder schuldig heeft gemaakt aan vergelijkbare strafbare feiten.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het reclasseringsrapport van 30 januari 2024. Hieruit volgt dat niet gesproken kan worden van een delictpatroon. De reclassering heeft geen zicht gekregen op mogelijke risicofactoren voor het plegen van nieuwe delicten. Dat maakt dat de reclassering geen uitspraken kan doen over de noodzakelijkheid van forensische interventies en reclasseringsbemoeienis ten behoeve van risicobeheersing.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf van 200 uren passend en geboden is, waarvan 50 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Dit voorwaardelijk deel dient als zogenoemde ‘stok achter de deur’ om zoveel als mogelijk te waarborgen dat verdachte niet opnieuw strafbare feiten zal plegen. Ten aanzien van feit 3 zal zij een geldboete ter hoogte van 250 euro opleggen aan verdachte.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 57, 58, 141 en 285 van het Wetboek van Strafrecht;
- 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
Ten aanzien van de feiten 1 en 2:
 legt op een taakstraf van 200 uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, te weten 50 uren, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten in het geval verdachte zich voor het einde van de proeftijd van twee jaren schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit;
Ten aanzien van feit 3:
 legt op een geldboete van € 250,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. J.F. van Halderen, rechters, in tegenwoordigheid van mr B. de Rooij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 8 oktober 2024.
Mr. J.F. van Halderen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant 4] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023255150, gesloten op 9 augustus 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 32.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 33.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , p. 17.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 29-30.
6.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 24 september 2024.