ECLI:NL:RBGEL:2024:7591

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/05/434593 / FA RK 24-1275
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning van minderjarige door vader

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek van de vader om vervangende toestemming te verkrijgen voor de erkenning van zijn minderjarige kind. De vader, die de verwekker van het kind is, had eerder in 2018 een vergelijkbaar verzoek ingediend, maar dit ingetrokken vanwege onduidelijkheid over zijn identiteit. De rechtbank constateert dat er nog steeds onduidelijkheid bestaat over de verschillende identiteiten van de vader en zijn strafrechtelijk verleden, waarover hij niet transparant is geweest. De rechtbank oordeelt dat de erkenning door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind zou schaden en dat dit ook de sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in gevaar zou brengen. De moeder en het kind ondergaan momenteel traumatherapie, en de rechtbank is van mening dat de erkenning door de vader dit proces zou kunnen verstoren. De rechtbank wijst het verzoek van de vader af, waarbij zij benadrukt dat de vader in de toekomst openheid van zaken moet geven over zijn identiteit en verleden indien hij opnieuw een verzoek indient.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/434593 / FA RK 24-1275
Datum uitspraak: 31 oktober 2024
beschikking van de meervoudige kamer tot het verkrijgen van vervangende toestemming erkenning ex artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW)
in de zaak van
[naam vader](nader te noemen: de vader),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C. Huy te Arnhem.
Belanghebbenden zijn:
-
[naam moeder], wonende te [woonplaats] (nader te noemen: de moeder), bijgestaan door haar advocaat mr. R.R. Wijnakker te Arnhem;
- de minderjarige
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (nader te noemen: [minderjarige] ), in rechte vertegenwoordigd door de bijzondere curator
mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem.
Informant is:
- de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, locatie Arnhem(nader te noemen: de GI).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit verloop blijkt uit:
- het verzoekschrift namens de vader, ingekomen op 15 april 2024;
  • de beschikking van deze rechtbank van 27 mei 2024, houdende de benoeming van de bijzondere curator;
  • het standpunt en het advies van de bijzondere curator, ingekomen 17 juni 2024;
  • het F9-formulier met bijlagen namens de vader, ingediend op 2 juli 2024;
  • een nader standpunt en advies van de bijzondere curator, ingekomen op 22 juli 2024;
  • het verweerschrift namens de moeder, ingediend op 23 september 2024.
1.2.
Gehoord op de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024 zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, vestiging Arnhem (nader te noemen: de Raad);
  • de GI.
1.3.
In het kader van artikel 44 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is het Openbaar Ministerie in de onderhavige procedure betrokken. Het Openbaar Ministerie is uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van 3 oktober 2024 om daar eventueel een toelichting te geven over het strafrechtelijk verleden van de vader. Op de mondelinge behandeling is het Openbaar Ministerie niet verschenen vanwege capaciteitsgebrek en het late tijdstip van uitnodigen.

2.De feiten

2.1.
Uit de moeder is op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] geboren de minderjarige [minderjarige] .
In de geboorteakte van [minderjarige] zijn geen vadergegevens opgenomen.
2.2.
De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over [minderjarige] .
[minderjarige] woont bij haar moeder.
2.3.
De vader beschikt over een verblijfstitel ‘regulier bepaalde tijd’ geldig tot 25 januari 2027.
2.4.
Bij beschikking van deze rechtbank van 16 mei 2022 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk bij beschikking van deze rechtbank van 14 november 2023 verlengd tot 16 november 2024.
2.5.
De rechtbank heeft in meerdere procedures tussen partijen beslist over de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader. Bij beschikking van deze rechtbank van 11 augustus 2023 is bepaald dat omgang tussen [minderjarige] en de vader zal plaatsvinden onder regie van de GI, waarbij de GI in het kader van de ondertoezichtstelling zal onderzoeken wat de mogelijkheden zijn van contactherstel tussen de vader en [minderjarige] en waarbij bij een positieve uitkomst onder regie van de jeugdbeschermer wordt toegewerkt naar (begeleide) contacten waarbij de aard, duur en frequentie van de contacten worden bepaald door de jeugdbeschermer.
Daarnaast is bij dezelfde beschikking als informatieregeling met betrekking tot [minderjarige] vastgesteld dat de moeder eens per drie weken met behulp van Praktijk A+ een inhoudelijke update aan de vader zal sturen over hoe het met [minderjarige] gaat. Ook zal de GI samen met praktijk Baltussen onderzoeken of andere vormen van contact, zoals een kaartje sturen of beeldbellen, aan de orde zijn.
3. Het verzoek, het verweer, alsmede standpunten van de bijzondere curator, de Raad en de GI
3.1.
De vader verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
- een bijzondere curator over [minderjarige] te benoemen; en
- aan hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen.
3.2.
Ter onderbouwing van zijn verzoeken stelt de vader – kort gezegd – dat:
- hij de verwekker van [minderjarige] is;
- [minderjarige] hem als haar vader kent;
- de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] niet worden geschaad bij een erkenning, noch dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele
ontwikkeling van [minderjarige] door de erkenning in het gedrang komt.
3.3.
De vader licht toe dat hij in een eerdere procedure in 2018 ook heeft verzocht om vervangende toestemming om tot erkenning van [minderjarige] te kunnen overgaan, maar dat er toen onduidelijkheid bestond over zijn identiteit. Om die reden heeft hij toen zijn verzoek ingetrokken. Inmiddels is de vader in het bezit van een verblijfsvergunning en staat hij wel met de juiste personalia geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP).
Waar het in deze procedure mocht gaan over zijn strafrechtelijk justitieel verleden stelt de vader dat hij inmiddels meer dan 20 jaar geleden is veroordeeld voor een poging tot doodslag. Wat daar verder van zij, de veiligheid van [minderjarige] en de moeder staat absoluut niet ter discussie. Het tegendeel is juist waar; [minderjarige] heeft het altijd goed bij haar vader. Ook zal de vader zich nooit jegens de moeder misdragen. Al met al staat er niets aan in de weg dat het biologische en juridische vaderschap met elkaar in overeenstemming worden gebracht.
3.4.
De moeder verzoekt de rechtbank de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn verzoek af te wijzen.
3.5.
De moeder betwist niet dat de vader de verwekker van [minderjarige] is. Wel heeft de moeder grote weerstand tegen de erkenning van [minderjarige] door de vader. Die weerstand is het gevolg van een combinatie van kennis van het justitieel verleden van de vader, de vele door de vader aan haar adres geuite dreigende teksten, de agressie tegen haar andere kinderen, de zeer dwingende houding die de vader heeft aangenomen naar haar persoon, alsmede het grote gemak waarmee vader de afgelopen decennia verschillende identiteiten heeft aangenomen en zo instanties en procedures naar zijn hand heeft weten te zetten.
Dit alles heeft er toe geleid dat moeder een trauma heeft opgelopen. Inmiddels volgt moeder daarvoor een behandeltraject (EMDR-therapie) bij Baltussen Praktijk voor orthopedagogiek en psychologie. Dat de vader weerspreekt hier debet aan te zijn, maakt het voor de moeder alleen maar moeilijker om het opgelopen trauma te verwerken. Gelet op haar huidige omstandigheden stelt de moeder dat de erkenning door de vader haar belang bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden. Daarenboven zullen bij erkenning ook de belangen van [minderjarige] worden geschaad. Voor [minderjarige] zijn er reële risico’s dat zij wordt belemmerd in een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. Het is de bedoeling dat ook [minderjarige] een behandeltraject gaat doorlopen (EMDR-therapie). Dat behandeltraject kan pas starten als er voldoende rust rondom haar persoon is. Doordat de vader de onderhavige procedure is gestart is [minderjarige] , zo gezegd, terug bij af. De moeder vindt het onbegrijpelijk dat de vader niet wenst in te zien dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] met het verleden van haar vader te maken heeft. Tot slot heeft de moeder aangevoerd dat de vader een groot eigen belang heeft bij de erkenning van [minderjarige] . Een erkenning vergroot de kans van de vader op behoud c.q. verlenging van zijn verblijfsvergunning.
3.6.
De bijzondere curator adviseert de rechtbank het verzoek van de vader af te wijzen. Kort gezegd zijn de problemen tussen de vader en de moeder zodanig groot dat [minderjarige] daardoor volledig klem is komen te zitten. [minderjarige] weet wie haar vader is, maar kan daar op dit moment weinig mee. [minderjarige] ziet enkel dat haar moeder in de stress schiet als de vader in beeld komt.
Ook vindt de bijzondere curator dat het strafrechtelijk verleden van de vader nog steeds onvoldoende inzichtelijk is. Aan de verzoeken van de bijzondere curator aan de vader daar meer inzicht in te geven, heeft de vader geen gehoor gegeven.
En daarnaast blijft de vraag bestaan wat de ware identiteit van de vader is. Op de uitdrukkelijke vraag van de curator daarover duidelijkheid te geven en daarbij het belang te onderstrepen van een eerlijk en juist antwoord, heeft de vader aangegeven dat hij slechts twee verschillende identiteiten heeft gebruikt, terwijl op basis van stukken die de moeder daarna in het geding heeft gebracht, is gebleken dat de vader nog meer identiteiten heeft gehad. De vader blijft zichzelf daarin tegenspreken. Kort gezegd heeft de bijzondere curator daarmee nog steeds haar twijfels of de vader is wie hij zegt te zijn. Al met al maakt dit de vader een niet al te betrouwbaar persoon. Het lijkt de bijzondere curator dan ook goed dat de rechtbank onderzoek doet naar de ware identiteit van de vader, ook als het verzoek van de vader tot het verkrijgen van vervangende toestemming voor de erkenning wordt afgewezen.
3.7.
De Raad wijst erop dat eigenlijk niets aan de erkenning in de weg zou moeten staan, maar dat deze procedure meer beslaat dan enkel de erkenning. Het gaat ook om wat er daarna gebeurt en de angsten van de moeder. Niet in geschil is dat de vader de verwekker van [minderjarige] is. Ook de GI positioneert de vader als zijnde de vader van [minderjarige] . Wel is er de stress en angst bij de moeder in haar relatie tot de vader. Dat die situatie [minderjarige] raakt en dat zij daarvan hinder ondervindt is evident. De Raad denkt, kort gezegd, dat het nu nog te vroeg is voor de erkenning en dat de vader het geduld moet opbrengen totdat er voldoende rust en ruimte voor erkenning is.
3.8.
De GI heeft op de mondelinge behandeling verwoord dat de begeleide omgangsregeling van de vader met [minderjarige] medio april 2023 door hen is stopgezet. [minderjarige] zat tussen haar ouders zodanig klem dat er bij haar geen ruimte meer was voor een omgangsmoment met haar vader. Vervolgens is er aangaande [minderjarige] , maar ook aan de zijde van moeder, ingezet op traumabehandeling. Dat traject loopt nu voor beiden nog. Na afronding van dit traject is er pas weer ruimte voor een eventuele volgende stap in het contact tussen de vader en [minderjarige] .

4.De beoordeling

bevoegdheid
4.1.
Deze rechtbank is op grond van artikel 265 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bevoegd van het verzoek kennis te nemen.
toetsingskader
4.2.
Het verzoek van de vader tot erkenning van [minderjarige] is gebaseerd op artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van dit artikel kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de vader die het kind wil erkennen, door de toestemming van de rechtbank worden vervangen. Dat kan alleen niet als dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Voorwaarde is dat deze persoon:
a. de verwekker van het kind is; of
b. de biologische vader van het kind, die niet de verwekker is en in een nauwe persoonlijke
betrekking staat tot het kind.
conclusie
4.3.
De rechtbank zal het verzoek van de vader afwijzen. Zij zal dat hierna toelichten.
ontvankelijkheid
4.4.
Tussen de vader en de moeder is niet in geschil dat de vader de verwekker van [minderjarige] is. De vader is daarom ontvankelijk in zijn verzoek.
inhoudelijke overwegingen
4.5.
In deze procedure draait het om de vraag of de erkenning door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] schaadt. Daarbij komt het aan op een afweging van de belangen van de betrokkenen, alle feiten en omstandigheden van het geval in aanmerking genomen. De vervangende toestemming wordt, in lijn met de maatstaf die de wetgever heeft gegeven en die uit artikel 8 EVRM voortvloeit, alleen in bijzondere gevallen geweigerd.
4.6.
In dit geval is voldoende gebleken dat de erkenning door de vader de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden en dat hierdoor de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt.
4.7.
Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling is het de rechtbank gebleken dat er veel is gebeurd tussen de moeder en de vader. Uit het verslag van de behandelaar van mei 2024 blijkt dat de moeder en [minderjarige] hiervoor traumatherapie krijgen.
Volgens de behandelaar is de stap van de vader om op dit moment een procedure te starten over de erkenning ongelukkig en vertraagt dit het proces. De omgangsregeling is stopgezet, omdat er eerst – met behulp van voormelde therapie – rust moet komen. Dit kan pas weer worden opgepakt na afronding van het behandeltraject. Bij het voorgaande komt dat de rechtbank constateert dat de vader onvoldoende oog en begrip lijkt te hebben voor de emoties en gevoelens van de moeder en [minderjarige] . Ook al is de angst van de moeder wellicht niet uitsluitend het gevolg van zijn gedragingen, de vader doet ogenschijnlijk niets om de zorgen weg te nemen. En ondanks dat de moeder haar best doet en overal aan meewerkt, zet dat haar verhouding met [minderjarige] sterk onder druk.
4.8.
Verder is relevant dat de vader niet de twijfels omtrent zijn identiteit heeft weten weg te nemen. De bijzondere curator heeft de vader er in haar gesprek met hem expliciet op gewezen hoe belangrijk het is hier juiste informatie over te verstrekken, omdat dit zijn betrouwbaarheid aangaat. In dat gesprek was zijn antwoord op de vraag naar de verschillende identiteiten dat hij maar twee verschillende personalia heeft gebruikt, terwijl uit de onderliggende procesbescheiden en de mondelinge toelichting daarop is af te leiden dat de vader meer identiteiten heeft gebruikt. De vader is hier dus niet eerlijk over geweest. Ook laat de vader onduidelijkheid bestaan door onvolledigheid te zijn ten aanzien van de beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van 24 maart 2024. De vader heeft enkel de eerste pagina van deze beschikking overgelegd, terwijl deze beschikking in totaal vier pagina’s beslaat. Zelfs nadat de moeder hier in haar verweerschrift op heeft gewezen, heeft de vader niet het volledige document in het geding gebracht. De rechtbank kan daaruit enkel afleiden dat hij zich of niet realiseert hoe belangrijk dit is of dat hij iets – ook voor de rechtbank – verborgen houdt. Tot slot blijft er onduidelijkheid bestaan over het strafrechtelijke verleden van de vader en heeft de vader geen inzicht gegeven in zijn justitiële documentatie.
4.9.
Alles overziende oordeelt de rechtbank op grond van het vorenstaande dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. Kort samengevat zijn de kwetsbare situatie van de moeder en [minderjarige] enerzijds en de weinig begripvolle en niet transparante houding van de vader anderzijds hiervoor redengevend. In het licht van deze afwijzing komt de rechtbank niet meer toe aan de suggestie van de bijzondere curator om nog nadere documentatie op te vragen om naar de toekomst toe duidelijkheid te verkrijgen over de identiteit van de vader en zijn (strafrechtelijk) verleden. Die stukken zijn voor deze beslissing niet relevant.
4.10.
De rechtbank merkt nog op dat, mocht de vader in de toekomst opnieuw een procedure voor vervangende toestemming voor erkenning willen starten, het op de weg van de vader ligt om op voornoemde punten (zijn gebruikte identiteiten, IND en strafrechtelijk verleden) openheid van zaken te geven.
4.11.
Met deze beslissing eindigt in beginsel de onderhavige procedure. De werkzaamheden van de bijzondere curator zijn daarmee afgerond, tenzij tegen deze beschikking hoger beroep wordt ingesteld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek van [naam vader] , wonende te [woonplaats] , tot het verkrijgen van vervangende toestemming om tot erkenning over te kunnen gaan van [naam minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] , af;
5.2.
beschouwt de werkzaamheden van de bijzondere curator in deze procedure voor dit moment als afgerond.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. van der Hilst, voorzitter,
mr. A.E.M. Overkamp en mr. M.E. Allegro (kinder)rechters, in tegenwoordigheid van
R. van den Berg als griffier en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.