ECLI:NL:RBGEL:2024:7587

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
C/05/425567 / FZ RK 23-2921
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met zorgregeling en verdeling van huwelijksgemeenschap

Op 29 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een echtscheidingszaak tussen een vrouw en een man, die op 25 november 2013 in [woonplaats] met elkaar zijn gehuwd. Beide partijen hebben zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit en hebben samen twee minderjarige kinderen, geboren in 2015 en 2021. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw vastgesteld. De rechtbank heeft een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen regelmatig bij de man verblijven, met specifieke afspraken over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken, inclusief vakanties en feestdagen. Daarnaast heeft de rechtbank de financiële verplichtingen van de man ten aanzien van de kinderen en de vrouw vastgesteld, waaronder een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 208,15 per kind per maand en een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw van € 204,97 per maand. De rechtbank heeft ook de verdeling van de huwelijksgemeenschap behandeld, waarbij de man en de vrouw ieder recht hebben op de helft van de waarde van de goederen en de schulden. De rechtbank heeft bepaald dat de man de vrouw een bedrag van € 14.639,99 moet betalen vanwege benadeling van de huwelijksgemeenschap. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de echtscheiding zelf, die niet uitvoerbaar bij voorraad kan worden verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/425567 / FZ RK 23-2921 (echtscheiding)
C/05/431939 / FZ RK 24-403 (huwelijksvermogensrecht)
Datum uitspraak: 29 oktober 2024
beschikking echtscheiding met nevenvoorzieningen
in de zaak van
[naam vrouw](hierna te noemen: de vrouw),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Erik te Den Haag,
tegen
[naam man](hierna te noemen: de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. K.C.G.M. Suijker te Apeldoorn.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
  • het verzoekschrift, ingekomen op 28 september 2023;
  • het exploot van betekening van 10 oktober 2023;
  • het verweerschrift met zelfstandig verzoek, ingekomen op 18 december 2023;
  • het verweerschrift tegen zelfstandig verzoek tevens houdende wijziging verzoeken en aanvullende verzoeken van de vrouw, ingekomen op 9 februari 2024;
  • het verweerschrift naar aanleiding van de gewijzigde en aanvullende verzoeken van de vrouw tevens aanvulling verzoeken van de man, ingekomen op 8 april 2024;
  • het F9-formulier van de vrouw van 22 april 2024;
  • het F9-formulier van de man van 23 april 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende producties van de vrouw van 31 mei 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende producties van de man van 31 mei 2024;
  • het verweerschrift tegen aanvulling verzoeken tevens wijziging verzoeken en aanvullende verzoeken van de vrouw, ingekomen op 3 september 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende producties van de vrouw van 10 september 2024;
  • het F9-formulier met aanvullende producties van de man van 17 september 2024.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 27 september 2024 met gesloten deuren. Daarbij waren de beide partijen aanwezig, bijgestaan door hun advocaten. Ook was daarbij aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad).

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 25 november 2013 in [woonplaats] met elkaar gehuwd.
2.2.
Zij hebben beiden zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit.
2.3.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
  • [naam minderjarige 1](hierna te noemen: [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] ;
  • [naam minderjarige 2](hierna te noemen: [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2021 te [geboorteplaats] .
2.4.
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.5.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 5 december 2023 heeft deze rechtbank, voor zover nu relevant:
  • [minderjarige 1] en [minderjarige 2] toevertrouwd aan de vrouw;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld als volgt:
 de vrouw heeft van zondag 18.00 uur tot woensdagochtend de zorg voor de kinderen. Zij brengt de kinderen op woensdag naar school respectievelijk de kinderopvang;
 de man haalt de kinderen op woensdag uit school respectievelijk de kinderopvang en brengt ze om 18.00 uur naar de vrouw;
 op donderdag om 19.00 uur brengt de vrouw de kinderen weer naar de man, waar de kinderen de ene week tot vrijdag 18.00 uur blijven en de andere week tot zondag 18.00 uur. De man brengt de kinderen de ene week op vrijdag om 18.00 uur naar de vrouw en de andere week op zondag om 18.00 uur;
  • bepaald dat de man bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning aan de [adres] [woonplaats] , met bevel aan de vrouw deze woning te verlaten en niet verder te betreden;
  • bepaald dat de man € 196 per kind per maand aan de vrouw zal betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen van partijen;
  • bepaald dat de man € 193 per maand aan de vrouw zal betalen als bijdrage in haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen.

3.De beoordeling

Echtscheiding
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
Partijen hebben beiden zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit. Dat betekent dat deze zaak een internationaal karakter heeft. De rechtbank toetst daarom eerst de rechtsmacht en het toepasselijk recht.
3.2.
Omdat ten tijde van de indiening van het verzoekschrift de gewone verblijfplaats van partijen zich in Nederland bevond, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding. [1] Op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is Nederlands recht op het verzoek tot echtscheiding van toepassing.
3.3.
Deze rechtbank is bevoegd omdat partijen in het rechtsgebied van de rechtbank Gelderland wonen.
Ouderschapsplan
3.4.
In de wet staat dat ouders pas een verzoek tot echtscheiding kunnen doen, als zij een ouderschapsplan hebben gemaakt waarin zij afspraken hebben gemaakt over hun kind(eren). [2] In dit geval is er geen ouderschapsplan overgelegd. Toch zal de rechtbank het verzoek tot echtscheiding van zowel de vrouw als de man beoordelen. Het is namelijk voldoende aannemelijk dat er redelijkerwijs geen ouderschapsplan kan worden overgelegd, omdat de ouders niet tot een (volledige) overeenstemming kunnen komen over regelingen voor de kinderen.
Inhoudelijk
3.5.
Partijen zijn het eens over de duurzame ontwrichting van het huwelijk zodat tussen hen de echtscheiding kan worden uitgesproken. De rechtbank zal zo beslissen.
3.6.
Partijen zijn het verder eens over:
  • het verzoek van de vrouw om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de vrouw te bepalen;
  • het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te voldoen van € 208,15 per kind per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van het levensonderhoud van de vrouw dient te voldoen van € 204,97 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen;
  • het verzoek van de man om te bepalen dat het huurrecht van de echtelijke woning aan de [adres] [woonplaats] aan de man toekomt.
De rechtbank zal zo beslissen.
3.7.
De vrouw heeft de volgende verzoeken tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken:
  • het verzoek om te bepalen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 381,85 dient te betalen in verband met de aflossing van de schuld bij [webshop] door de vrouw;
  • het verzoek om te bepalen dat de onroerende zaken in Turkije binnen een maand na de beschikking te koop moeten worden aangeboden, waarbij partijen de verkoopopbrengst delen bij helfte;
  • het verzoek om de [rekeningnummer 1] en andere rekeningen bij [naam bank]
te Turkije aan de man toe te delen, waarbij de man de helft van het saldo op de peildatum aan de vrouw dient te voldoen;
- het verzoek om te bepalen dat de man binnen vier weken na de (tussen)beschikking de volgende inlichtingen en stukken dient te verstrekken en in het geding dient te brengen:
 de ongeschoonde bankafschriften van al zijn bankrekeningen over de periode van 28 maart 2023 tot en met 28 september 2023;
 een historisch overzicht ten aanzien van de eigendom van onroerende zaken in Turkije;
op laste van een verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat hij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000 althans een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren.
Op deze verzoeken hoeft daarom niet meer te worden beslist.
3.8.
De man heeft het volgende verzoek tijdens de mondelinge behandeling ingetrokken:
- het verzoek om te bepalen dat de vrouw binnen vier weken na de (tussen)beschikking de volgende inlichtingen en stukken dient te verstrekken en in het geding dient te brengen:
 een overzicht ten aanzien van de bankrekeningen op naam van de vrouw in Nederland en Turkije;
 de bankafschriften van al haar bankrekeningen over de periode van 28 maart 2023 tot en met 28 september 2023;
 een historisch overzicht ten aanzien van de eigendom van onroerende zaken op naam van de vrouw in Turkije;
op straffe van een verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag dat zij hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 25.000, althans een bedrag zoals de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren;
Op dit verzoek hoeft daarom niet meer te worden beslist.
3.9.
Partijen zijn het niet eens over:
  • de regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (de zorgregeling);
  • de vermogensrechtelijke afwikkeling van het huwelijk.
Deze onderwerpen komen hierna aan de orde.
De zorgregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.10.
Omdat de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar het recht van Nederland te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
.
Inhoudelijk
3.11.
De rechtbank constateert dat beide partijen verzoeken over de zorgregeling hebben ingediend die voor het overgrote deel met elkaar overeenkomen. Partijen zijn het eens dat de tijdelijke zorgregeling uit de voorlopige voorzieningenprocedure kan worden omgezet in een definitieve zorgregeling. Ook over de verdeling van de vakantie- en feestdagen zijn partijen het in grote lijnen eens. De rechtbank acht het, net als de Raad, positief dat het partijen gelukt is om grotendeels overeenstemming te bereiken over een evenwichtige zorgregeling en deze regeling in de praktijk ook uit te voeren. Dit is in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , omdat zij hierdoor hun beide ouders regelmatig kunnen zien en zich aan beide ouders kunnen hechten.
3.12.
Verder acht de rechtbank het positief dat partijen zich tijdens de mondelinge behandeling (nogmaals) bereid hebben verklaard om het hulpverleningstraject Ouderschap Blijft of een soortgelijk traject te volgen. Met behulp van hulpverlening kunnen partijen werken aan hun onderlinge verstandhouding en communicatie, zodat zij in de toekomst eventuele aanpassingen in de zorgregeling hopelijk in onderling overleg kunnen afstemmen. Partijen hebben als ouders van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog veel stappen te zetten. Voor het welslagen van een zorgregeling – in welke vorm dan ook – is het van belang dat partijen in ieder geval op een basaal niveau met elkaar kunnen communiceren. Verder geeft de rechtbank partijen mee dat de zorgregeling geen vaststaand gegeven is tot de kinderen meerderjarig zijn. Mogelijk dat er in de toekomst, afhankelijk van de levensfase van de kinderen en/of praktische omstandigheden, aanpassingen nodig zijn. Het is belangrijk dat beide partijen zich dan constructief opstellen en – in het belang van hun kinderen – mogelijk concessies moeten doen die wellicht niet hun eerste voorkeur hebben, maar die voor hen wel acceptabel zijn.
3.13.
De rechtbank zal hierna de punten uit de zorgregeling bespreken waarover partijen geen overeenstemming hebben.
Woensdagmiddag
3.14.
De vrouw verzoekt de rechtbank om te bepalen dat de kinderen iedere woensdag vanaf 12.00 uur tot 18.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man de kinderen ophaalt van school/kinderopvang. De man verzoekt de omgang om 14.00 uur te laten starten.
De rechtbank zal bepalen dat de kinderen vanaf 12.00 uur onder de verantwoordelijkheid van de man vallen. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen in overleg opvang hebben geregeld voor de woensdag van 12.00 uur tot 14.00 uur. Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat de verdeling van de kosten van de kinderopvang blijft zoals partijen die nu hebben afgesproken. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat, indien de man dat wenst, bijvoorbeeld zijn ouders de kinderen kunnen ophalen, om zo geen opvangkosten meer te hoeven betalen.
Laatste donderdag van de maand
3.15.
Partijen zijn het eens dat de kinderen iedere donderdag vanaf 19.00 uur bij de man verblijven. De vrouw verzoekt daarnaast dat de kinderen iedere laatste donderdag van de maand vanaf 7.45 uur bij de man verblijven. De man wil dit niet.
3.16.
De rechtbank wijst het verzoek van de vrouw toe. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de vrouw aan strakke werktijden is gebonden. Hierdoor is het voor haar belangrijk om de laatste donderdag van de maand vanaf 7.45 uur beschikbaar te zijn voor haar werk. De man heeft als eigen ondernemer iets meer flexibiliteit om zijn eigen uren in te delen. Verder is door de man niet betwist dat het eventueel mogelijk is om de kinderen op te laten vangen door zijn ouders.
Herfst- en krokusvakantie
3.17.
De vrouw wil – na gewijzigd verzoek – dat de kinderen in de oneven jaren de herfstvakantie bij de vrouw verblijven en de krokusvakantie bij de man en in de even jaren andersom. De man wil dat deze vakanties bij helfte worden verdeeld, in die zin dat de kinderen de eerste helft van iedere vakantieweek bij de vrouw verblijven en de tweede helft bij de man waarbij het wisselmoment is op woensdag om 14.00 uur.
3.18.
De rechtbank volgt op dit punt het standpunt van de man, omdat hij tijdens de mondelinge behandeling onbetwist naar voren heeft gebracht dat het voor hem beter inpasbaar is in zijn werk als de kinderen een halve week bij hem zijn. Deze verdeling komt ook overeen met het eerder ingenomen standpunt van de vrouw. Mocht een van partijen tijdens deze vakanties op vakantie willen, dan kunnen partijen in onderling overleg een afwijkende verdeling afspreken. Het wisselmoment stelt de rechtbank vast op woensdag 12.00 uur, omdat dit overeenstemt met de reguliere zorgregeling.
Suiker- en Offerfeest
3.19.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man alsnog ingestemd met het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de kinderen in de even jaren tijdens de eerste dag van het Suikerfeest van 9.00 uur tot 14.00 uur bij de man verblijven en van 14.00 uur tot 19.00 uur bij de vrouw en in de oneven jaren andersom. Verder verblijven de kinderen in de even jaren tijdens de eerste dag van het Offerfeest van 9.00 uur tot 14.00 uur bij de vrouw en van 14.00 uur tot 19.00 uur bij de man en in de oneven jaren andersom.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.20.
Omdat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
3.21.
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Niet gebleken is dat partijen een geldige rechtskeuze hebben uitgebracht. Zij hadden bij de huwelijksvoltrekking dan wel kort daarna meer dan één nationaliteit gemeenschappelijk in de zin van artikel 15, lid 1 van het Verdrag. In dat geval kan ingevolge de hoofdregel van artikel 15, lid 2 van het Verdrag geen aanknoping worden gezocht bij een van die nationaliteiten. Partijen hebben hun eerste gewone verblijfplaats na de huwelijksvoltrekking op het grondgebied van dezelfde staat gevestigd. Omdat geen van de uitzonderingen van artikel 4, lid 2 van het Verdrag zich heeft voorgedaan, werd krachtens het bepaalde in artikel 4, lid 1 van het Verdrag vanaf de datum van de huwelijksvoltrekking het recht van de eerste gewone verblijfplaats, te weten het recht van Nederland, van toepassing op het huwelijksvermogensregime. Dit recht is daarop nog steeds van toepassing.
Inhoudelijk
3.22.
Partijen hebben geen huwelijkse voorwaarden laten opstellen en zij zijn vóór
1 januari 2018 getrouwd. Dat betekent dat door het huwelijk van partijen een wettelijke algehele gemeenschap van goederen is ontstaan.
3.23.
Door de indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding is de huwelijksgoederengemeenschap van partijen op 28 september 2023 ontbonden. [3] Dat betekent in beginsel dat de goederen die partijen op die datum (de zogenoemde ‘peildatum’) hadden, moeten worden verdeeld. Van de schulden die zij op de peildatum hadden, moet worden vastgesteld wie onderling welk deel daarvan moet betalen (ook wel de ‘interne draagplicht’ genoemd).
3.24.
De rechtbank zal hierna eerst in kaart brengen welke goederen en schulden deel uitmaken van de ontbonden gemeenschap. Daarna zal de rechtbank per goed de verdeling vaststellen of de wijze van verdeling gelasten en per schuld de interne draagplicht vaststellen. Daarbij geldt als uitgangspunt dat ieder van partijen recht heeft op de helft van de waarde van de goederen en ieder van hen de helft van de schulden zal moeten dragen. Voor de waarde van de goederen geldt dat de rechtbank in beginsel kijkt naar de waarde die de goederen hebben op het moment van de feitelijke verdeling.
3.25.
Partijen zijn het erover eens dat de volgende goederen en schulden tot de gemeenschap behoren:
de inboedel van de voormalige echtelijke woning;
de auto van het merk [merk] met kenteken [nummer] ;
de auto van het merk [merk] met kenteken [nummer] ;
e saldi op de volgende bankrekeningen:
 [rekeningnummer 2] op naam van de man;
 [rekeningnummer 3] op naam van de man;
 [rekeningnummer 4] op naam van de man;
 [rekeningnummer 5] op naam van beide partijen;
 [rekeningnummer 6] op naam van de vrouw;
 [rekeningnummer 7] op naam van de vrouw;
 de spaarrekening bij [naam bank] [rekeningnummer 8] op naam van de vrouw;
de eenmanszaken van zowel de man als de vrouw;
een verzameling (bruids)goud;
de vordering vanwege de annulering van een vakantie;
de schuld uit hoofde van de belastingaanslag 2023;
de schuld aan Vattenfall voor zover deze ziet op de periode voor de peildatum;
3.26.
Tussen partijen is in geschil of de volgende goederen en schulden aanwezig waren op de peildatum en/of tot de gemeenschap behoren:
de schuld aan de ouders van de man;
de schuld uit hoofde van de kinderopvangtoeslag 2019.
De inboedel (post a)
3.27.
Partijen zijn het eens dat de inboedel in onderling overleg al is verdeeld. De rechtbank hoeft hier daarom geen beslissing meer over te nemen.
3.28.
De vrouw stelt dat de man nog een deel van haar persoonlijke spullen, zoals boeken, hobbyspullen en haar loepbril, in zijn bezit had. Volgens de vrouw heeft de man deze spullen vernietigd. Daarom verzoekt de vrouw de rechtbank om te bepalen dat de man een bedrag van € 2.000 aan de vrouw dient te vergoeden.
3.29.
De man stelt dat er geen persoonlijke spullen meer van de vrouw in de woning van de man aanwezig zijn. De vrouw heeft zelf met haar familie alles uitgezocht en meegenomen. De man betwist de stelling dat hij haar spullen zou hebben vernietigd.
3.30.
De rechtbank overweegt dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Gelet op de betwisting van de man kan de rechtbank niet vaststellen dat de man de gestelde spullen nog in zijn bezit heeft. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de vrouw af wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De rechtbank oordeelt dat indien en voor zover blijkt dat de man nog persoonlijke spullen van de vrouw in zijn bezit heeft, hij deze aan de vrouw dient af te geven.
De auto’s (post b en c)
3.31.
Partijen zijn het tijdens de mondelinge behandeling eens geworden dat de [merk] aan de man kan worden toegedeeld en de [merk] aan de vrouw, waarbij de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 5.500 aan de man voldoet. De rechtbank zal zo beslissen.
De saldi op de bankrekeningen (post d)
3.32.
Wat de bankrekeningen betreft, geldt het volgende. Een bankrekening met een positief saldo is in feite een vordering die partijen hebben op de bank (het geld wat je van de bank te goed hebt). De waarde of omvang van die vordering is gelijk aan de hoogte van het saldo. Voor de vraag wat de omvang van de gemeenschap is en daarmee dus ook wat de omvang van deze vordering is, is het moment van ontbinding van de gemeenschap bepalend. Zoals hiervoor is besproken, is dat het moment van indiening van het verzoekschrift. [4] Hier is het verzoekschrift ingediend op 28 september 2023. Daarom moeten partijen de saldi op de bankrekeningen verdelen zoals deze waren op 28 september 2023.
3.33.
De rekening met nummer [rekeningnummer 5] staat op naam van beide partijen. Partijen zijn het erover eens dat deze rekening moet worden opgeheven en dat het saldo bij opheffing zal worden gedeeld. De rechtbank zal dat daarom bepalen.
3.34.
Partijen zijn het verder eens dat de rekeningen kunnen worden toegedeeld aan degene op wiens naam de rekening staat, waarbij de saldi bij helfte worden gedeeld. De man had op de rekeningen die op zijn naam staan op de peildatum een saldo van in totaal
€ 25.053,25. De vrouw had op de rekeningen op haar naam op de peildatum een saldo van in totaal € 4.848,15. Partijen zijn het erover eens dat de man daarom een bedrag van € 10.102,55 aan de vrouw moet vergoeden wegens overbedeling.
De eenmanszaken van partijen (post e)
3.35.
Zowel de man als de vrouw hebben een eenmanszaak. De rechtbank stelt voorop dat een eenmanszaak niet een zogenoemd ‘afgescheiden vermogen’ heeft. Dit betekent dat de bezittingen (activa) op de balans van de eenmanszaak in de gemeenschap van goederen vallen en dat de schulden (passiva) op de balans verhaalbaar zijn op de gemeenschap. De eenmanszaak is dus niet als geheel een goed dat verdeeld kan worden. Slechts de bezittingen van de eenmanszaak kunnen worden verdeeld en wat de schulden betreft geldt als hoofdregel dat beide echtgenoten voor de helft draagplichtig zijn.
3.36.
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling afgesproken dat buiten de zakelijke rekeningen beide eenmanszaken geen waarde vertegenwoordigen die verdeeld moeten worden. De saldi van de zakelijke rekeningen zijn al bij de verdeling van de bankrekeningen verrekend. De rechtbank hoeft daarom verder geen beslissingen te nemen op dit punt.
Het (bruids)goud (post f)
3.37.
De vrouw verzoekt de rechtbank het goud toe te delen aan de man, waarbij de man de vrouw wegens overbedeling een bedrag van € 10.000 moet betalen. De man verzoekt de rechtbank het goud toe te delen aan de vrouw, waarbij de vrouw de man wegens overbedeling een bedrag van € 25.000 moet betalen.
3.38.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn het eens dat zij ter gelegenheid van hun huwelijk een collectie goud in hun bezit hebben gekregen. De omvang en samenstelling van deze collectie kan, bij gebrek aan afdoende onderbouwend bewijs, niet door de rechtbank worden vastgesteld. De man heeft weliswaar foto’s overgelegd van de vrouw die op de dag van het huwelijk gouden sieraden draagt en foto’s van mensen die sieraden aan de vrouw gaven, maar de rechtbank kan niet beoordelen in hoeverre deze gouden sieraden van partijen op de peildatum nog aanwezig waren en wat de waarde daarvan was. Ook de door de man overgelegde factuur is onvoldoende voor zijn stelling dat het huwelijksgoud € 50.000 waard was. Uit de factuur blijkt enkel dat de man op 7 juni 2013 een zilveren trouwring en nog een sieraad heeft aangeschaft voor een totale waarde van € 6.600. Tussen partijen is niet in geschil dat de waarde van de collectie goud in ieder geval € 20.000 bedroeg, zodat de rechtbank van die waarde uitgaat.
3.39.
De rechtbank kan niet vaststellen wat er tijdens het huwelijk met het goud is gebeurd. Partijen zijn het eens dat zij op enig moment een kluis hebben gehuurd bij [naam bank] en dat het goud daar enige tijd in heeft gelegen. De man stelt dat de vrouw het goud uit de kluis heeft gehaald, terwijl de vrouw juist stelt dat de man het goud uit de kluis heeft gehaald. Beiden hebben hun stellingen niet verder onderbouwd met bewijsstukken. De rechtbank stelt vast dat het goud op de peildatum in ieder geval niet in de kluis lag. Immers, tussen partijen bestaat er geen discussie dat de huur van de kluis bij [naam bank] inmiddels is opgezegd.
3.40.
Gelet op de tegenstrijdige verklaringen van partijen, kan de rechtbank niet vaststellen of de collectie goud op de peildatum nog in het bezit was van (een van de) partijen en dus in de ontbonden huwelijksgemeenschap viel. Bij gebrek aan feitelijke onderbouwing worden de verzoeken van partijen over dit punt daarom afgewezen. Dit neemt niet weg dat als op enig moment mocht blijken dat een van partijen het goud nog in zijn bezit heeft, partijen in beginsel ieder recht hebben op de helft van de waarde. Indien een van hen opzettelijk tot de gemeenschap behorende goederen verzwijgt, zoekmaakt of verborgen houdt, verbeurt diegene zijn aandeel in die goederen aan de ander. [5]
De vordering vanwege annulering vakantie (post g)
3.41.
Partijen hebben bij het [naam hotel] een verblijf geboekt voor juli 2023 voor een bedrag van € 1.274. Deze vakantie is geannuleerd en daarom hebben partijen een vordering op het hotel voor teruggave van het betaalde bedrag. De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man gehouden is de helft van dat bedrag, dus een bedrag van
€ 637 aan de vrouw te betalen.
3.42.
De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat het hotel in een brief van juni 2023 heeft aangekondigd het betaalde bedrag binnen drie weken aan partijen te retourneren. Geen van partijen zegt echter het geld te hebben ontvangen op hun bankrekening. Mocht desondanks blijken dat het geld wel is terugbetaald, dan is dit verrekend bij de onderlinge verdeling van de op de peildatum aanwezige banksaldi. Zo niet, dan moeten partijen, als een van hen het bedrag ontvangt, de helft ervan betalen aan de ander. Partijen hebben verklaard dat het hotel inmiddels failliet is verklaard. Het is daarom onwaarschijnlijk dat het geld in de toekomst nog wordt terugbetaald.
De schuld uit hoofde van de belastingaanslag 2023 (post h)
3.43.
Partijen waren over het volledige jaar 2023 fiscaal partners. De man heeft een voorlopige aanslag 2023 ontvangen waaruit blijkt dat hij een bedrag van € 33.480 aan de Belastingdienst moet betalen. Hij verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw gehouden is hem de helft van dit bedrag te vergoeden, althans te bepalen dat partijen de belastingaanslagen tot en met 2023 in de onderlinge verhouding bij helfte dienen te dragen en de teruggaven tot en met 2023 bij helfte tussen de man en de vrouw dienen te worden gedeeld. De vrouw stelt primair dat de man niet heeft aangetoond dat op de peildatum sprake was van een betalingsverplichting aan de Belastingdienst. Subsidiair stelt de vrouw dat haar draagplicht moet worden gematigd tot nihil. Meer subsidiair stelt de vrouw dat partijen de definitieve aanslagen die zij zullen ontvangen met elkaar moeten delen en dat vervolgens de man de helft van 9/12 deel van de aanslag van de vrouw voldoet en de vrouw de helft van 9/12 deel van de aanslag van de man.
3.44.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden dat zij de onderlinge draagplicht vaststellen zoals meer subsidiair door de vrouw gesteld. Partijen hebben afgesproken dat ze de definitieve aanslagen 2023 met elkaar zullen delen. De rechtbank zal zo beslissen.
De schuld aan Vattenfall (post i)
3.45.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw gehouden is de helft van de eindafrekening aan de man te vergoeden.
3.46.
De rechtbank constateert dat de eindafrekening van Vattenfall ziet op de periode van 14 november 2022 tot 13 november 2022. Het totaalbedrag dat partijen moeten betalen is
€ 1.430,75. Deze post kan niet, zoals de man stelt, worden aangemerkt als kosten van de huishouding, maar als gemeenschapsschuld die in de ontbonden huwelijksgemeenschap valt voor zover deze ziet op de periode voor de peildatum. Op grond van artikel 1:100 BW zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor deze schuld. Door de vrouw is niet betwist dat de man de betaling van de schuld geheel voor zijn rekening heeft genomen. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen voor zover het ziet op de periode voor de peildatum. Dit betekent dat de vrouw gehouden is om ((11/12 * 1.430.75) / 2 =) € 655,76 aan de man te vergoeden. Voor zover de eindafrekening ziet op de periode na de peildatum verwijst de rechtbank naar hetgeen hierna wordt overwogen bij de kosten van de huishouding.
De schuld aan de ouders van de man (post j)
3.47.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw uit hoofde van de geldlening een bedrag van € 35.000 dient te vergoeden aan de man, althans te bepalen dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld bij de ouders van de man. De man stelt dat hij op 8 september 2013 een geldlening heeft afgesloten bij zijn vader voor een bedrag van
€ 100.000. Partijen hebben dit bedrag vervolgens besteed aan huisvesting (€ 20.000), de bruiloft (€ 30.000) en de aanschaf van het bruidsgoud (€ 50.000). De ouders van de man hebben een deel van het bedrag destijds geleend van de zus en zwager van de man. Het deel van de zus heeft de man in april 2023 afgelost met de door hem ontvangen transitievergoeding van € 29.279,99. Op de peildatum bedroeg de openstaande schuld daardoor nog circa € 70.000, aldus de man. De vrouw heeft verweer gevoerd.
3.48.
De rechtbank overweegt als volgt. De man heeft een geldleningsovereenkomst overgelegd waarin staat dat zijn vader een bedrag van € 100.000 aan de man heeft geleend. De man heeft echter niet aangetoond dat hij de geleende gelden daadwerkelijk van zijn vader heeft ontvangen. Evenmin heeft de man aangetoond waaraan hij, dan wel partijen gezamenlijk, de geleende gelden heeft/hebben besteed. Dit had, gelet op de uitgebreide en gemotiveerde betwisting van de vrouw, wel op de weg van de man gelegen. Ook de gestelde aflossingen zijn onvoldoende aangetoond, nu pas bij de overschrijvingen ná peildatum wordt vermeld dat het om een aflossing van een lening zou gaan. Omdat onvoldoende is gebleken dat sprake was van een geldlening, wijst de rechtbank het verzoek van de man af.
De schuld uit hoofde van de kinderopvangtoeslag 2019 (post k)
3.49.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw gehouden is om in het kader van deze schuld € 281 aan de man te vergoeden. De vrouw stelt dat partijen al geruime tijd aflosten op deze schuld en dat deze niet meer aanwezig was op de peildatum.
3.50.
De rechtbank overweegt dat deze schuld niet, zoals de man stelt, moet worden aangemerkt als kosten van de huishouding, maar als gemeenschapsschuld omdat deze ziet op de periode 2019 en dus op de periode voor de peildatum.
3.51.
De rechtbank kan niet vaststellen of deze schuld nog aanwezig was op de peildatum en zo ja wat de hoogte op de peildatum was. De door de vrouw overgelegde verklaring dat zij geen openstaande belastingaanslagen heeft is op dit punt niet sluitend. Immers, deze brief ziet op belastingaanslagen en niet op toeslagen en ziet bovendien ook niet op aanslagen en/of toeslagen die op naam van de man staan. Ook de door de man overgelegde brief is niet sluitend. Weliswaar blijkt uit die brief van 30 december 2023 dat de man nog een openstaande belastingschuld had, maar onduidelijk is waar die schuld op zag en wat de hoogte van het openstaande saldo was. Voor zover de schuld nog aanwezig was op de peildatum, zijn partijen op grond van artikel 1:100 BW ieder voor de helft draagplichtig voor deze schuld. Indien en voor zover de man meer heeft bijgedragen dan de helft van deze schuld, dan dient de vrouw het meerdere aan de man te vergoeden. De rechtbank zal dit zo beslissen.
Benadeling huwelijksgemeenschap op grond van artikel 1:164 BW
3.52.
In artikel 1:164 BW is bepaald dat indien een tussen de echtgenoten bestaande gemeenschap van goederen door één van hen is benadeeld doordat hij na de aanvang van het geding of binnen zes maanden daarvóór lichtvaardig schulden heeft gemaakt, goederen der gemeenschap heeft verspild, of rechtshandelingen als bedoeld in artikel 88 van dit boek zonder de vereiste toestemming of beslissing van de rechtbank heeft verricht, hij gehouden is om na de inschrijving van de beschikking waarbij de echtscheiding is uitgesproken, de aangerichte schade aan de gemeenschap te vergoeden.
Het verzoek van de vrouw
3.53.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man op grond van artikel 1:164 BW gehouden is een bedrag van € 14.639,99 aan de vrouw te betalen.
3.54.
De rechtbank overweegt als volgt. Tussen partijen staat niet ter discussie dat de door de man ontvangen transitievergoeding van € 29.279,99 in de huwelijksgemeenschap viel. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de man dit bedrag op 11 april 2023 heeft overgemaakt naar zijn zus. Partijen verschillen alleen van mening over of die betaling aan de zus onverschuldigd was of niet. Volgens de man heeft hij dit bedrag overgemaakt als aflossing op de hierna te bespreken schuld aan de ouders van de man. Zoals hierna nader zal worden besproken is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake was van een schuld bij de ouders van de man. De gedane betaling kan daarom niet worden aangemerkt als aflossing op die schuld. Dit betekent dat er geen verplichting was om het bedrag van € 29.279,99 aan de zus van de man over te maken. De betaling vond plaats binnen zes maanden voor de peildatum en de vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat sprake was van benadeling in de zin van artikel 1:164 BW. Dit betekent dat de man gehouden is om het bedrag aan de huwelijksgemeenschap te vergoeden. Feitelijk komt het er op neer dat de man gehouden is om de helft van het bedrag, dus een bedrag van € 14.639,99 aan de vrouw te vergoeden. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw toe.
Het verzoek van de man
3.55.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat de vrouw op grond van artikel 1:164 BW een bedrag van € 4.250 aan de man moet vergoeden.
3.56.
De vrouw heeft op 28 juni 2023 en 29 juni 2023 geld opgenomen van haar rekening voor een totaalbedrag van € 7.500. Daarnaast heeft de vrouw op 27 september 2023 een bedrag van € 1.000 in contanten opgenomen. Volgens de man heeft de vrouw deze bedragen zonder reden weggesluisd en is daarom sprake van benadeling in de zin van artikel 1:164 BW. Volgens de vrouw is het geld van de opname van € 7.500 gebruikt voor de betaling van kozijnen. Ook de opname van € 1.000 betreft volgens de vrouw geen benadeling, omdat zij het opgenomen geld aan de man heeft overhandigd.
3.57.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de man onvoldoende onderbouwd dat de op 28 en 29 juni 2023 opgenomen bedragen van in totaal € 7.500 en de opname van € 1.000 op 27 september 2023 niet ten goede zijn gekomen aan de gemeenschap en zijn besteed aan de kosten van de huishouding. De rechtbank heeft daarom niet kunnen vaststellen dat sprake is van benadeling in de zin van artikel 1:164 BW. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de man af. Hierbij merkt de rechtbank nog het volgende op. Uit de stukken blijkt dat beide partijen veel contante geldopnames hebben gedaan en dat zij veel uitgaven contant betaalden. Partijen hebben er kennelijk tijdens hun huwelijk voor gekozen om op deze wijze hun financiële huishouding in te richten. Dit maakt dat beide partijen in bewijsnood verkeren om aan te tonen wie welke betalingen heeft verricht en met welk doel contante geldopnames zijn gedaan. De gevolgen van deze door partijen gekozen handelwijze blijven voor hun eigen rekening en risico. Het is in juridisch opzicht in veel gevallen onmogelijk om de gang van zaken te reconstrueren. Het is daarom raadzaam voor partijen om niet te blijven graven in het verleden, omdat dit enkel veel energie kost maar in juridisch opzicht (vrijwel) niets zal opleveren.
De bankrekeningen van de kinderen
3.58.
Ten behoeve van de kinderen hebben partijen drie rekeningen geopend:
  • Oranje Spaarrekening met nummer [rekeningnummer 9] op naam van partijen;
  • Groei Groter Rekening met nummer [rekeningnummer 10] op naam van [minderjarige 1] ;
  • Kinderrekening met nummer [rekeningnummer 11] op naam van [minderjarige 1] .
3.59.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de bank- en spaarrekeningen voor of op naam van de kinderen moeten worden opgeheven, waarbij partijen de saldi bij helfte delen.
3.60.
De man stelt dat deze rekeningen buiten de verdeling moeten blijven en dat het saldo aan de kinderen toebehoort.
3.61.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden dat de saldi op de drie genoemde rekeningen buiten de verdeling blijven en toekomen aan de dochters van partijen. Partijen zijn het eens dat zij de huidige rekeningen zullen opheffen en gezamenlijk nieuwe rekeningen zullen openen waarop de saldi worden gestort. De kosten voor deze nieuwe kindrekeningen worden door partijen gedeeld.
3.62.
Omdat de saldi op de rekeningen niet in de ontbonden huwelijksgemeenschap maar in het vermogen van de dochters van partijen vallen, kan de rechtbank geen beslissing nemen op dit punt.
Vorderingen tot verrekening
De vordering uit hoofde van de kozijnen
3.63.
De vrouw verzoekt de rechtbank te bepalen dat de man gehouden is de vrouw een bedrag van € 7.500 te vergoeden in verband met haar betaling voor de kozijnen. Volgens de vrouw is de man ongerechtvaardigd verrijkt, heeft de vrouw hem onverschuldigd betaald, heeft de man de vrouw misleid en heeft de vrouw ten aanzien van de feiten gedwaald. De man heeft verweer gevoerd.
3.64.
Ter onderbouwing voert de vrouw aan dat zij, door toedoen van de man, in de veronderstelling verkeerde dat de echtelijke woning van partijen was. In dat kader heeft de vrouw meebetaald aan de vernieuwing van de kozijnen voor een bedrag van € 7.500. Inmiddels is de vrouw er achter gekomen dat de woning niet van partijen was, maar van de vader van de man. Als de vrouw had geweten dat de echtelijke woning niet van partijen was, dan had de vrouw nooit meebetaald aan investeringen in de woning. Daarom dient de man het door de vrouw betaalde bedrag van € 7.500 aan haar te retourneren.
3.65.
De rechtbank overweegt dat niet ter discussie staat dat de vrouw een bedrag van
€ 7.500 in contanten heeft opgenomen. Evenmin staat ter discussie dat de kosten voor de vernieuwing van de kozijnen ruim € 22.000 bedroegen. De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat de vrouw met de geldopname van € 7.500 een deel van de kosten van de kozijnen heeft betaald. Verder merkt de rechtbank op dat voor zover er sprake zou zijn van ongerechtvaardigde verrijking, het de vader van de man is die ongerechtvaardigd verrijkt zou zijn en niet de man zelf. De vrouw kan daarom niet de man aanspreken. Evenmin heeft de vrouw voldoende onderbouwd dat sprake zou zijn van onverschuldigde betaling, danwel van misleiding en/of dwaling. De rechtbank wijst daarom het verzoek van de vrouw af.
De kosten van de huishouding
3.66.
De man verzoekt de rechtbank te bepalen dat partijen vanaf 28 september 2023 tot en met 15 januari 2024 beiden voor de helft draagplichtig zijn voor de kosten van de huishouding en de gezamenlijke lasten. In dat kader dient de vrouw aan de man de hierna te noemen bedragen te vergoeden:
Huur woning oktober, november en december 2023 € 3.013,65
Langenbach ontstoppingskosten € 74,50
Zorgverzekering van de vrouw december 2023 € 160
Restant zorgverzekering oktober 2023 € 60
Declaratie eigen risico € 110,74
3.67.
De vrouw stelt dat alhoewel de echtscheiding was ingediend, partijen in de genoemde periode wel een gezamenlijke huishouding voerden en in een woning met elkaar verbleven. Gelet hierop heeft zij ook kosten op zich genomen die de man niet heeft hoeven nemen. Er is daarom geen grondslag voor de vordering van de man, aldus de vrouw. Daarnaast betwist zij de door de man met zijn vader na de peildatum gesloten huurovereenkomst, omdat zij stelt dat ze voorheen nooit zoveel huur hoefden te betalen.
3.68.
De rechtbank overweegt als volgt. Omdat de echtscheiding tussen partijen nog niet is uitgesproken komen de kosten van de huishouding op grond van artikel 1:84 BW ten laste van het gezamenlijke inkomen van partijen en als dat ontoereikend is naar evenredigheid van het eigen inkomen van partijen. Mocht dat ook ontoereikend zijn, dan komen de kosten ten laste van eerst het gezamenlijk vermogen en vervolgens naar evenredigheid ten laste van de eigen vermogens van partijen. De man heeft niets gesteld over de onderlinge afspraken die partijen hebben gemaakt over de verdeling van de kosten van de huishouding. Gelet op het feit dat de vrouw partneralimentatie ontvangt van de man en daarmee dus het inkomensverschil tussen partijen wordt gecompenseerd, acht de rechtbank het redelijk als partijen ieder de helft van de kosten van de huishouding zouden dragen. Nog daargelaten dat de man niet heeft aangetoond dat hij de door hem gestelde posten daadwerkelijk heeft betaald, heeft de man ook onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat hij meer heeft bijgedragen dan waartoe hij op basis van zijn inkomens- en vermogenspositie gehouden was. Zodoende heeft de man niet aangetoond dat hem ter zake een vergoedingsrecht toekomt op grond van artikel 1:84 BW. Daarom wijst de rechtbank het verzoek van de man af.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.69.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt. De uitvoerbaarheid bij voorraad geldt niet voor de echtscheiding. De echtscheiding kan namelijk op grond van de wet niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
De proceskosten
3.70.
Gelet op de (familie)relatie tussen partijen bepaalt de rechtbank dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen de partijen, die met elkaar gehuwd zijn op
25 november 2013 in de gemeente [woonplaats] ;
4.2.
bepaalt dat de minderjarige kinderen:
  • [naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2015 te [woonplaats] ;
  • [naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2021 te [woonplaats] ;
hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben;
4.3.
stelt vast als regeling ter verdeling van zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarige kinderen bij de man verblijven:
  • iedere woensdag van 12.00 uur tot 18.00 uur, waarbij de man de kinderen van school/opvang ophaalt;
  • de ene week van donderdag 19.00 uur tot vrijdag 18.00 uur en de andere week van donderdag 19.00 uur tot zondag 18.00 uur;
  • iedere laatste donderdag van de maand van 7.45 uur tot 19.00 uur;
  • de helft van de vakantie- en (islamitische) feestdagen volgens de volgende verdeling:
 Kerst- en meivakantie
In de even jaren de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw en de oneven jaren andersom;
 Zomervakantie
Totdat [minderjarige 2] vier jaar is
In de even jaren twee weken bij de man, twee weken bij de vrouw, een week bij de man en een week bij de vrouw en in oneven jaren andersom;
Vanaf dat [minderjarige 2] vier jaar is
In de even jaren de eerste drie weken bij de vrouw en dan drie weken bij de man en in de oneven jaren andersom;
 Herfst- en Krokusvakantie
De eerste helft van de week bij de vrouw en de tweede helft van de week bij de man, waarbij het wisselmoment is op woensdag om 12.00 uur;
 Suikerfeest
In de even jaren tijdens de eerste dag van 9.00 tot 14.00 uur bij de man en van 14.00 uur tot 19.00 uur bij de vrouw en in de oneven jaren andersom;
 Offerfeest
In de even jaren tijdens de eerste dag van 9.00 tot 14.00 uur bij de vrouw en van 14.00 uur tot 19.00 uur bij de man en in de oneven jaren andersom;
- waarbij de partij waar de kinderen het laatst verbleven de kinderen naar de andere partij brengt.
4.4.
bepaalt dat de man met ingang van de datum van deze beschikking als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen aan de vrouw zal betalen € 208,15 per kind per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.5.
bepaalt dat de man aan de vrouw voor haar levensonderhoud zal betalen € 204,97 per maand en wel vanaf de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
4.6.
bepaalt dat de man huurder zal zijn van de woning, gelegen te [woonplaats] aan de [adres] , zulks met ingang van de dag waarop de echtscheidingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
4.7.
veroordeelt de man om de vrouw uit hoofde van de ontvangen transitievergoeding een bedrag van € 14.639,99 te betalen;
4.8.
gelast de wijze van verdeling van de ontbonden gemeenschap van goederen van partijen als volgt:
a.
ten aanzien van de bankrekeningen
 veroordeelt partijen mee te werken aan de opheffing van de rekening met nummer [rekeningnummer 5] en bepaalt dat zij het saldo van die rekening bij helfte moeten delen;
 deelt de rekeningen met nummers [rekeningnummer 2] , [rekeningnummer 4] en [rekeningnummer 3] aan de man toe;
 deelt de rekeningen met nummers [rekeningnummer 6] , [rekeningnummer 7] en [rekeningnummer 8] aan de vrouw toe;
 bepaalt dat partijen de op de peildatum aanwezige saldi bij helfte moeten delen. De man moet in dat kader wegens overbedeling een bedrag van
€ 10.102,55 aan de vrouw betalen;
ten aanzien van de auto’s
 deelt de [merk] met kenteken [nummer] aan de man toe;
 deelt de [merk] met kenteken [nummer] aan de vrouw toe;
 bepaalt dat partijen ieder de helft van de waarde van de auto’s aan de ander dienen te vergoeden, zodat per saldo de vrouw een bedrag van € 5.500 aan de man moet betalen;
ten aanzien van de vordering op het [naam hotel]
bepaalt dat als een van partijen nog een terugbetaling van het hotel ontvangt, dan dient deze partij de helft van het ontvangen bedrag aan de andere partij te vergoeden;
ten aanzien van de Belastingaanslagen 2023
bepaalt dat partijen elkaar over en weer inzage dienen te verschaffen in de definitieve aanslagen. In hun onderlinge verhouding is de vrouw draagplichtig voor de helft van 9/12 van de aanslag van de man en is de man draagplichtig voor het overige deel. Verder is de man draagplichtig voor de helft van 9/12 van de aanslag van de vrouw en is de vrouw draagplichtig voor het overige deel;
ten aanzien van de schuld aan Vattenfall voor zover deze ziet op de periode tot aan de peildatum
bepaalt dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld voor zover deze ziet op de periode voor de peildatum. In dat kader dient de vrouw een bedrag van € 655,76 aan de man te vergoeden;
ten aanzien van de schuld aan de Belastingdienst uit hoofde van de kinderopvangtoeslag 2019;
indien en voor zover deze schuld aanwezig was op de peildatum, zijn partijen ieder voor de helft draagplichtig voor deze schuld. Indien en voor zover de man meer dan de helft van het op de peildatum openstaande saldo (heeft) af(ge)lost, heeft hij een regresrecht voor de helft op de vrouw;
4.9.
veroordeelt de man om de persoonlijke spullen van de vrouw, indien en voor zover hij deze in zijn bezit heeft, per omgaande aan de vrouw af te geven;
4.10.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing
over de echtscheiding;
4.11.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
4.12.
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. Y. Yildiz, rechter, in tegenwoordigheid van mr. K.K.H. Wagemaker als griffier en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024.

Voetnoten

1.Artikel 3 van EG Verordening 2019/1111 van 25 juni 2019 (Brussel II ter).
2.Artikel 815 lid 2 Rv.
3.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
4.Artikel 1:99 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek.
5.Zie artikel 3:194 lid 2 BW.