ECLI:NL:RBGEL:2024:7567

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
24 oktober 2024
Publicatiedatum
1 november 2024
Zaaknummer
C/05/441335 / KG ZA 24-317
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verstrekking van verhaalsinformatie ten behoeve van de executie van een buitenlands arbitraal vonnis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 24 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de rechtspersoon naar buitenlands recht Babcock & Wilcox A/S (hierna: B&W) en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bronswerk Heat Transfer B.V. en Bronswerk Heat Transfer Holding B.V. (hierna gezamenlijk: Bronswerk). B&W vorderde verhaalsinformatie van Bronswerk ten behoeve van de executie van een Deens arbitraal vonnis van 11 mei 2022, waarin Bronswerk was veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 988.703,58 aan B&W. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat B&W een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde informatie, aangezien Bronswerk heeft erkend dat zij gehouden is om deze informatie te verstrekken. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat Bronswerk binnen 14 dagen na betekening van het vonnis de gevraagde informatie moet overleggen, waaronder bankrekeningafschriften en een debiteurenoverzicht. Tevens is Bronswerk veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 50,00 per dag bij niet-nakoming, tot een maximum van € 5.000,00. De proceskosten zijn voor rekening van Bronswerk, die grotendeels in het ongelijk is gesteld. De voorzieningenrechter heeft de kosten van de procedure tegen de Holding gecompenseerd, aangezien B&W haar vorderingen tegen de Holding heeft ingetrokken.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/441335 / KG ZA 24-317 512/115
Vonnis in kort geding van 24 oktober 2024
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
BABCOCK & WILCOX A/S,
gevestigd te Taastrup , Denemarken,
eisende partij,
hierna te noemen: B&W ,
advocaat: mr. L.M. Noordzij,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRONSWERK HEAT TRANSFER B.V.,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BRONSWERK HEAT TRANSFER HOLDING B.V.,
gedaagden,
beiden gevestigd te Nijkerk ,
hierna te noemen: Bronswerk en de Holding ,
beiden vertegenwoordigd door hun (middellijk) bestuurder [bestuurder van gedaagden] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties
- de mondelinge behandeling van 16 oktober 2024,
- het proces-verbaal van (gedeeltelijke) schikking.

2.De feiten

2.1.
Bij Deens arbitraal vonnis van 11 mei 2022 (verder: het arbitrale vonnis) is Bronswerk veroordeeld om een bedrag van € 988.703,58, vermeerderd met rente aan B&W te betalen.
2.2.
Op 26 oktober 2023 heeft B&W tot zekerheid van verhaal van deze veroordeling conservatoire derdenbeslagen laten leggen, onder meer onder de Holding .
2.3.
Bij beschikking van 27 augustus 2024 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden aan B&W verlof verleend tot tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis in Nederland (verder: het exequatur).
2.4.
Op 29 augustus 2024 heeft de Holding op de voet van art. 476a Rv verklaard dat zij een bedrag van € 116.239,19 aan Bronswerk verschuldigd is uit hoofde van hun rekening-courant verhouding per 31 augustus 2024. De Holding heeft dit toegelicht met een uittreksel uit de balans/winst- en verliesrekening waarop de vorderingen op, en de schulden aan, Bronswerk zijn vermeld (productie 9 bij dagvaarding laatste pagina).
2.5.
Bij brief van 3 september 2024 heeft Bronswerk aan B&W laten weten dat haar financiële positie niet toelaat dat de ingevolge het arbitrale vonnis verschuldigde bedragen meteen of binnen overzienbare tijd in zijn geheel kunnen worden voldaan en voorts dat opeising ineens betekent dat Bronswerk geen andere optie zal hebben dan het aanvragen van faillissement. Bronswerk geeft verder aan dat zij bereid is informatie te verschaffen over haar financiële positie.
2.6.
Op 5 september 2024 heeft B&W tot verhaal van de in 2.1. bedoelde veroordeling onder de Holding executoriaal derdenbeslag laten leggen.
2.7.
Op 16 oktober 2024 heeft Bronswerk een bedrag van € 40.000,00 aan B&W betaald.

3.Het geschil

3.1.
B&W heeft ter zitting haar vorderingen ten aanzien van de Holding ingetrokken. De tegen de Holding gerichte vorderingen behoeven dus geen beoordeling en beslissing. De kosten van de procedure tegen de Holding zullen worden gecompenseerd nu de partijen bij die procedure, vanwege de bereikte regeling, over en weer in het ongelijk gesteld zijn te achten.
3.2.
B&W vordert dan nog, kort gezegd, dat de voorzieningenrechter Bronswerk , versterkt met een dwangsom zal veroordelen om,
informatie te verstrekken over haar:
binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten,
binnen- en buitenlandse vermogen, en
binnen- en buitenlandse voor verhaal vatbare goederen, onderbouwd met bewijsstukken waaronder in elk geval:
a. a) bankrekeningafschriften van alle op naam van Bronswerk gestelde binnen- en buitenlandse bankrekeningen, waaronder betaal-, spaar- en effectenrekeningen vanaf 1 juli 2020 (datum aanvang Deense arbitrage procedure) dan wel 27 augustus 2024 (datum beschikking hof Arnhem-Leeuwarden), dan wel een in goede justitie te bepalen datum,
b) alle relevante bescheiden, zoals maar niet beperkt tot aandeelhoudersregisters, aandeelhoudersbesluiten, notulen, UBO-registers, onderhandse overeenkomsten, overeenkomsten van opdracht, met betrekking tot binnen- en buitenlandse entiteiten waar Bronswerk :
i. enige functie in heeft of heeft gehad vanaf een van de hiervoor genoemde data (bijvoorbeeld bestuurder); en/of
ii. enig economisch en/of juridisch belang in heeft of heeft gehad vanaf een van de hiervoor genoemde data, en de aard van die belangen (zoals die bijvoorbeeld blijken uit aandeelhoudersregisters en/of UBO-registers etc.);
c) alle relevante bescheiden met betrekking tot liquiditeitsstromen uit bovenbedoelde functie(s) en/ of economische en/ of juridisch belangen ten gunste van Bronswerk (bijvoorbeeld in de vorm van geldstromen uit overeenkomsten (met klanten), dividend, rente, terugbetaling van leningen en/of andere beloningen en/of uitkeringen);
d) de Balans/ Winst & Verliesrekening (zoals Productie B&W 9, laatste pagina) tussen Bronswerk en alle aan haar gelieerde entiteiten, waaronder in ieder geval begrepen alle groepsmaatschappijen, vanaf een van de hiervoor genoemde data,
met veroordeling van Bronswerk in de proceskosten, inclusief wettelijke rente.
3.3.
B&W legt aan haar vordering ten grondslag dat Bronswerk weliswaar heeft toegezegd verhaalsinformatie te zullen verschaffen, maar dat vervolgens niet daadwerkelijk genoegzaam heeft gedaan. Zij is daartoe gehouden omdat zij met haar hele vermogen heeft in te staan voor de schuld en verplicht is zich tegenover B&W te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid en voorts op grond van artt. 475aa en 475g lid 1 Rv.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak met internationale aspecten heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht op grond van art. 24 aanhef en onder 5 van de Brussel 1 bis-Verordening (Nr. 1215/2012). De zaak betreft de door het exequatur toegestane tenuitvoerlegging van het arbitrale vonnis en de tenuitvoerlegging vindt plaats te Nijkerk , gelegen in het rechtsgebied van Rechtbank Gelderland. Indien het arbitrale vonnis tezamen met het exequatur niet als een beslissing in de zin van deze bepaling zou kunnen worden beschouwd of als de ingestelde vordering niet de tenuitvoerlegging zou betreffen in deze zin, heeft de voorzieningenrechter rechtsmacht op grond van art. 4 van deze Verordening, nu gedaagden woonplaats hebben in het het rechtsgebied van Rechtbank Gelderland.
4.2.
Gegeven de aard en de omvang van de vordering van B&W en de naar eigen zeggen zorgwekkende financiële situatie van Bronswerk , heeft B&W een voldoende spoedeisend belang bij beoordeling en beslissing van haar vorderingen in kort geding.
4.3.
Uit randnummer 15 van het arbitrale vonnis volgt dat op de rechtsverhouding tussen partijen Deens recht van toepassing is, aangevuld met dwingend Brits recht. Voor zover een inlichtingenplicht daarom niet kan worden aangenomen op grond van de eisen van redelijkheid en billijkheid als bedoeld in art. 6:2 lid 1 of 6:248 lid 1 BW, kan deze worden gebaseerd op de uit het procesrecht voortvloeiende algemene verplichting van een schuldenaar om mee te werken aan de tenuitvoerlegging van een executoriale titel. Ter zake van het opgeven van bronnen van inkomsten volgt de informatieplicht van Bronswerk specifiek uit art. 475g lid 1 Rv. Dat Bronswerk gehouden is B&W te informeren over haar binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten, haar binnen- en buitenlandse vermogen, en haar binnen- en buitenlandse voor verhaal vatbare goederen, heeft Bronswerk ter zitting erkend. Ter zake van de concrete invulling van deze verplichting geldt het volgende.
4.4.
Ter voorkoming van nadere executiegeschillen (over al dan niet verbeurde dwangsommen) moet voor partijen duidelijk bepaalbaar zijn waartoe Bronswerk precies is gehouden. Het opleggen van een verplichting om ‘alle relevante bescheiden’ over te leggen past daarbij niet. In zoverre is het gevorderde niet toewijsbaar. B&W heeft echter ook geconcretiseerd op welke informatie zij in het bijzonder het oog heeft. Beoordeeld zal worden of deze concrete informatie moet worden verstrekt.
4.5.
Niet in geschil is dat Bronswerk de sub a) bedoelde bankrekeningafschriften dient te verstrekken. In zoverre is het gevorderde toewijsbaar.
4.6.
Bronswerk kan echter niet kan worden veroordeeld om informatie te verstrekken waarover zij niet beschikt. Bronswerk heeft ter zitting verklaard dat zij geen bestuurder is en ook geen aandelen houdt. B&W heeft geen concrete aanknopingspunten ervoor geboden dat die verklaring niet juist is. Voor bewijslevering is in kort geding geen plaats. Het moet er dan voor worden gehouden dat Bronswerk niet beschikt over de sub b) bedoelde informatie over entiteiten waar Bonswerk enige functie (als bestuurder) of enig economisch of juridisch belang in heeft gehad, en dus ook niet over de sub c) bedoelde informatie over liquiditeitsstromen uit een dergelijk functie of een dergelijk belang. In zoverre is het verzoek dus niet toewijsbaar.
4.7.
De vorderingen sub b) en sub c) zien mede op het verkrijgen van informatie over geldstromen uit (onderhandse) overeenkomsten (van opdracht) met klanten. Daarin kan genoegzaam worden voorzien door het verstrekken van een debiteurenoverzicht, waarop de debiteuren van Bronswerk met hun juiste en volledige juridische naam zijn opgenomen en per schuldenaar is vermeld welk bedrag op welk moment moet worden voldaan.
4.8.
Informatie over de sub c) bedoelde aanspraak op rente, terugbetaling van uitgeleend geld en andere beloningen of uitkeringen dient Bronswerk te verschaffen, inclusief de onderliggende stukken, nu thans onduidelijk is of zij dergelijke aanspraken heeft.
4.9.
Met het sub d) gevorderde beoogt B&W concreet dat zij van de rechtsverhouding tussen enerzijds Bronswerk anderzijds respectievelijk Bronswerk /Radiax Technology ® B.V., Stichting Administratiekantoor [bestuurder van gedaagden] , Bronswerk Group B.V., Bronswerk Technology Group B.V., Bronswerk Klarex Technology B.V., Bronswerk Whizz-Wheel Technology B.V., en BHT International B.V., een uittreksel uit de balans/winst- en verliesrekening zal ontvangen waarop de vorderingen op, en de schulden aan, Bronswerk zijn gespecificeerd, zoals Bronswerk ter zake van haar rechtsverhouding tot de Holding al heeft verschaft. In zoverre is het gevorderde toewijsbaar. Mocht Bronswerk aan andere rechtspersonen gelieerd zijn, bijvoorbeeld aan een pensioenvennootschap, dan dient zij ook van haar rechtsverhouding tot die partij(en) het bedoelde uittreksel te verstrekken.
4.10.
Ter zake van het overigens gevorderde is onvoldoende duidelijk gemaakt dat het informatie betreft die niet al op grond van het bovenstaande moet worden verstrekt. In zoverre zal het gevorderde daarom bij gebrek aan belang worden afgewezen.
4.11.
De informatie moet steeds worden verstrekt over de periode vanaf het verlenen van het exequatur op 27 augustus 2024 en niet vanaf de aanvang van de arbitrageprocedure op 1 juli 2020. De arbitrageprocedure had ook anders kunnen aflopen. Bovendien betreft het hier hoofdzakelijk een informatieverplichting die uit de tenuitvoerlegging voortvloeit.
4.12.
Het gevorderde is dan op na te melden wijze toewijsbaar. Zoals ter zitting is afgesproken zal de termijn om aan de veroordeling te voldoen worden gesteld op 14 kalenderdagen na de betekening van het vonnis.
4.13.
De gevorderde dwangsom zal worden beperkt als volgt, nu Bronswerk niet onwillig is na te komen en er, mede gelet op haar financiële toestand, geen aanknopingspunten zijn dat een hogere dwangsom een sterkere prikkel tot nakoming zou opleveren.
4.14.
Bronswerk is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van B&W worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
117,87
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
1.107,00
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.090,87
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing. Daarbij is van belang dat de rente niet toewijsbaar is vanaf de dag van dagvaarding nu de zitting nog moest volgen en de proceskosten toen dus nog niet volledig waren gemaakt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verstaat dat B&W de tegen de Holding gerichte vorderingen heeft ingetrokken,
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tegen de Holding in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.3.
veroordeelt Bronswerk om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan B&W informatie te verstrekken over haar binnen- en buitenlandse bronnen van inkomsten, haar binnen- en buitenlandse vermogen en haar binnen- en buitenlandse voor verhaal vatbare goederen, in die zin dat zij moet overleggen, steeds vanaf 27 augustus 2024:
a. a) bankrekeningafschriften van alle op naam van Bronswerk gestelde binnen- en buitenlandse bankrekeningen, waaronder betaal-, spaar- en effectenrekeningen,
b) een debiteurenoverzicht, waarop de debiteuren van Bronswerk met hun juiste en volledige juridische naam zijn opgenomen en per schuldenaar is vermeld welk bedrag op welk moment moet worden voldaan,
c) informatie over eventuele aanspraken van Bronswerk op rente, terugbetaling van uitgeleend geld en andere beloningen of uitkeringen, inclusief de onderliggende stukken,
d) uittreksels uit de balans/winst- en verliesrekening waarop de vorderingen op, en de schulden aan, Bronswerk zijn gespecificeerd van Bronswerk /Radiax Technology ® B.V., Stichting Administratiekantoor [bestuurder van gedaagden] , Bronswerk Group B.V., Bronswerk Technology Group B.V., Bronswerk Klarex Technology B.V., Bronswerk Whizz-Wheel Technology B.V., en BHT International B.V., alsmede van eventuele andere gelieerde rechtspersonen zoals een pensioenvennootschap,
5.4.
veroordeelt Bronswerk om aan B&W een dwangsom te betalen van € 50,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3. bedoelde hoofdveroordeling voldoet door niet (tijdig) één of meer van de daar bedoelde stukken over te leggen, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt Bronswerk in de proceskosten van € 2.090,87, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Bronswerk niet aan de veroordelingen voldoet en het vonnis wordt betekend,
5.6.
veroordeelt Bronswerk tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de in 5.5. proceskosten vanaf veertien dagen na heden tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2024.