ECLI:NL:RBGEL:2024:7565

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
05/234676-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepteelt

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die betrokken was bij hennepteelt. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen, dat door de officier was geschat op € 183.316,05. Tijdens de zitting werd deze vordering aangepast naar een totaal van € 134.173,26, waarbij de veroordeelde 50% van het voordeel zou hebben genoten en kosten van € 15.100,96 had gemaakt. De verdediging stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 10.000,- moest worden vastgesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel had genoten tot een bedrag van € 20.532,52. Dit bedrag werd vastgesteld na een gedetailleerde berekening van de opbrengsten en kosten van de hennepteelt, waarbij de rechtbank uitging van zes succesvolle oogsten en een gemiddelde opbrengst per oogst. De rechtbank oordeelde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de ontnemingsvordering was overschreden, wat leidde tot een vermindering van het te betalen bedrag met 20%. Uiteindelijk werd de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op € 16.426,02. De rechtbank baseerde haar beslissing op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak
Parketnummer : 05/234676-20 (ontneming)
Datum uitspraak : 31 oktober 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1956 in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsman: mr. S. Arts, advocaat in Breda.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 183.316,05.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een totaal van € 134.173,26. De veroordeelde heeft naar het oordeel van de officier van justitie echter 50 procent van dit voordeel genoten en voor een bedrag van
€ 15.100,96 (ten behoeve van de hennepkwekerij en elektriciteit) kosten gemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden vastgesteld op € 51.985,21. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn vordert de officier van justitie dat de rechtbank de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 41.588,17 oplegt (zijnde een korting van 20%).
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uitgegaan moet worden van de verklaring van veroordeelde dat hij tussen de € 20.000,- en € 24.0000,- heeft verdiend. De vordering dient daarom gematigd te worden naar een bedrag van € 20.000,- of € 22.000,-. Van dit bedrag moeten de elektriciteitskosten nog afgetrokken worden. De verdediging verzoekt de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op een bedrag van € 10.000,-. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat het gaat om een bedrag van € 134.173,26 voor zes oogsten. Daar moet een bedrag van € 11.962,56 vanaf getrokken worden voor de kosten die zijn gemaakt. Het totaalbedrag wordt dan € 122.210,70. Omdat er sprake is van medeplegen dient dit bedrag gedeeld te worden door twee tot een bedrag van € 61.105,35. Van dit bedrag moeten de kosten voor de elektriciteit worden afgetrokken. Tot slot dient er een correctie in verband met de schending van de redelijke termijn plaats te vinden. Een bedrag van € 40.000,- is volgens de verdediging dan redelijk.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 24 mei 2022 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde (onder meer) ter zake van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: het rapport) als uitgangspunt. In het rapport heeft de politie een berekening gemaakt van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel.
De ontnemingsperiode
In het rapport is de politie uitgegaan van een ontnemingsperiode van 26 juli 2016 tot 24 april 2020. 26 juli 2016 is de datum waarop in de notitie in de telefoon van veroordeelde staat dat hij een stek heeft gepoot in de tuin. 24 april 2020 is de datum dat de hennepkwekerij in de woning werd aangetroffen. [2]
De inrichting van de hennepkwekerij
De hennepkwekerij bestond uit één kweekruimte. In de kweekruimte stonden 202 bij ontmanteling daarvan hennepplanten. [3]
Het aantal oogsten
De politie is in het rapport uitgegaan van negen eerdere gerealiseerde oogsten. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. [4] Veroordeelde heeft verklaard dat hij vanaf juli 2016 is begonnen met het kweken van hennep. Van de negen oogsten zijn er drie oogsten mislukt. Er zijn zes oogsten gelukt. [5] In de telefoon van veroordeelde zijn notities aangetroffen waarin stond:
  • op 26 juli 2016, 17 februari 2017 en 2-15 november 2017 “Stek gepoot in de tuin”;
  • op 13 mei 2019, 20 augustus 2019 en 27 november 2019 “Poot”, “Poot/l wk 18 uur” en “Plantjes gepoot./18”;
  • op 23 juli 2019, 15-20 februari 2020 en 19-23 februari 2020 “Knip weekend”, “Knotten” en “Start knotten”.
De rechtbank is, gelet op de aangetroffen notities en een gebruikelijke kweekcyclus van tien weken, van oordeel dat het aannemelijk is dat er negen keer geoogst is. Gelet op de verklaring van veroordeelde, inhoudende dat er drie oogsten zijn mislukt en zes zijn gelukt, zal de rechtbank in het voordeel van veroordeelde uitgaan van zes eerdere oogsten. De rechtbank zal dit ook als uitgangspunt nemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De hoeveelheid hennep per oogst
In de telefoon van veroordeelde zijn berichten aangetroffen tussen veroordeelde en “[naam]”.
Veroordeelde stuurde onder andere de volgende berichten:
  • op 4 november 2018: “Groot n. 400 x 8 = 3.2 klein niet meegerekend. Vul maar in. Ik denk over de vier.”
  • op 20 februari 2018 “Klaar, 4.5/7 haal baar.”;
  • op 21 februari 2018 “Ga vanavond in zakken doen het laatste. Ga maar uit van 4.8.”.
Veroordeelde heeft verklaard dat deze berichten de kilo’s van de oogst weergeven. [8]
De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het voordeel van veroordeelde uitgaan van een gemiddelde hoeveelheid hennep per oogst. De rechtbank acht aannemelijk dat er een hoeveelheid van 4,6 kilogram hennep per oogst was, en dus niet van een hoeveelheid van 5,4944 kilogram, zoals door de politie - op grond van het rapport van het Functioneel Parket Afpakken- is berekend.
Inkomsten
De politie kon de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep niet vaststellen. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 bedraagt de opbrengst minimaal € 4.070,00 per kilogram. [9]
De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel eveneens uitgaan van een opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale omzet
De totale omzet bedraagt, gelet op het voorgaande, 6 oogsten x 4,6 kilogram x € 4.070,00 =
€ 112.332,00.
De kosten
Om het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen, dienen van de hiervoor genoemde omzet de kosten te worden afgetrokken.
Met betrekking tot kweekruimte zijn door de politie per oogst de volgende kosten berekend:
  • Afschrijvingskosten: € 200,00;
  • Hennepstekken: € 1.010,00 (€ 5,00 per stek x 202 stekken);
  • Variabele kosten: € 783,76 (€ 3,88 per plant x 202 planten);
Totaal aan kosten: € 1.993,76. [10]
De rechtbank neemt het rapport als uitgangspunt. Het totaal aan kosten per oogst komt zo op een bedrag van € 1.993,76. Omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat er zes eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, schat de rechtbank het totaalbedrag aan kosten op € 11.962,56.
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepteelt:
€ 112.332,00 – (€ 1.993,76 x 6) = € 100.369,44.
Verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Er zijn drie personen veroordeeld voor het medeplegen van het strafbare feit, te weten: het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Veroordeelde heeft verklaard dat zowel de opbrengst als de kosten werden verdeeld tussen [medeverdachte 1] en veroordeelde en zijn vrouw (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ); 50% voor veroordeelde en 50% voor [veroordeelde] en [medeverdachte 2] . [11] De rechtbank volgt deze verklaring en gaat uit van de volgende verdeling:
  • Veroordeelde en [medeverdachte 2] € 50.184,72, en
  • [medeverdachte 1] € 50.184,72.
Ter terechtzitting is gebleken dat veroordeelde zijn schuld met betrekking tot de stroomleverancier in verband met de illegaal afgenomen stroom grotendeels heeft betaald. De rechtbank zal daarom de kosten van € 9.119,68 aftrekken. Deze kosten zijn gemaakt door veroordeelde en [medeverdachte 2] . [12] Deze energiekosten komen voor aftrek in aanmerking.
Anders dan de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er in het bedrag van veroordeelde en [medeverdachte 2] ook een verdeling gemaakt dient te worden. Zij hebben samen van het voordeel genoten en de rechtbank acht een verdeling van 50/50 aannemelijk. Dat betekent dat het verkregen wederrechtelijk voordeel van veroordeelde wordt berekend op: € 50.184,72 - € 9.119,68 (kosten stroomleverancier) = € 41.065,04 / 2 = € 20.532,52.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 20.532,52 en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Deze termijn is aangevangen op de datum waarop de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd, te weten 26 november 2021. De rechtbank heeft op 12 mei 2022 vonnis gewezen in de strafzaak. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 mei 2022 inzake de ontneming blijkt dat de behandeling van de ontnemingszaak is aangehouden ondanks dat de verdediging de behandeling op 12 mei 2022 wenste. Nu de rechtbank op 31 oktober 2024 uitspraak doet en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, betekent dit dat de redelijke termijn met 1 jaar en ruim 11 maanden is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij een dergelijke overschrijding het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de betalingsverplichting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn kan worden gematigd met 20 procent. Met de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding het te betalen bedrag te matigen met 20 procent, dus met een bedrag van (€ 20.532,52 x 0.2 =) € 4.106,50. Dat is aanzienlijker ‘soepeler’ dan de Hoge Raad voorschrijft.
Vaststelling betalingsverplichting
Op basis van het voorgaande, zal de rechtbank de verplichting tot betaling aan de Staat voor betrokkene – na matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn – op een lager bedrag stellen dan het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt de verplichting tot betaling aan de Staat vast op een bedrag van:
€ 20.532,52 - € 4.106,50 = € 16.426,02.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 20.532,52;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 16.426,02;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 116 dagen.
Aldus gegeven door mr. J.S.W. Lucassen (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. W.H.S. Duinkerke, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020184058, gesloten op 3 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 157.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 156.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 156.
5.De verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 113.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 114.
8.De verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024.
9.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 156.
10.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 157.
11.De verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024.
12.De verklaring van veroordeelde afgelegd ter terechtzitting van 17 oktober 2024; een schriftelijk bescheid, te weten: Factuur Liander, ter terechtzitting van 17 oktober 2024 door veroordeelde overhandigd.