ECLI:NL:RBGEL:2024:7564

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
05/234673-20 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

Op 31 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij een hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen, dat door de officier aanvankelijk werd geschat op € 183.316,05, maar later werd aangepast naar € 134.173,26. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat de veroordeelde geen voordeel had genoten. De rechtbank oordeelde dat de veroordeelde wel degelijk wederrechtelijk voordeel had genoten, en baseerde zich op een rapport van de politie waarin het voordeel werd berekend. De rechtbank stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 50.184,72, na rekening te hebben gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank matigde de betalingsverplichting aan de Staat tot € 40.147,78, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van bijna 1 jaar en 11 maanden. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn was overschreden en dat dit een grond was voor matiging van het ontnemingsbedrag. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Tegenspraak (artikel 279 van het Wetboek van Strafvordering)
Parketnummer : 05/234673-20 (ontneming)
Datum uitspraak : 31 oktober 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] (Marokko),
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) in [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. D.G. Nagel, advocaat in Almere.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie heeft schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 183.316,05.

2.De procedure

De zaak is op een openbare terechtzitting onderzocht.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een totaal van € 134.173,26. De veroordeelde heeft naar het oordeel van de officier van justitie echter 50 procent van dit voordeel genoten en geen kosten gemaakt. Het wederrechtelijk verkregen voordeel moet daarom worden vastgesteld op € 67.086,63. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn vordert de officier van justitie dat de rechtbank de veroordeelde de verplichting tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 53.669,30 oplegt (zijnde een korting van 20%).
De verdediging heeft zich gelet op de bepleite vrijspraak op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat veroordeelde enig voordeel heeft genoten. Meer subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de vordering gematigd moet worden. Er is door de officier van justitie uitgegaan van zes oogsten (en niet negen, zoals in het proces-verbaal van politie), maar er kan ook niet tot deze hoeveelheid oogsten gekomen worden. Daarnaast dient de vordering onder drie personen verdeeld worden. Tot slot dient rekening gehouden te worden met de overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging verzoekt een matiging van 30 procent, 10 procent per jaar.

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 31 oktober 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van (onder meer) het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht (hierna: het rapport) als uitgangspunt. In het rapport heeft de politie een berekening gemaakt van het door veroordeelde verkregen wederrechtelijk voordeel.
De ontnemingsperiode
In het rapport is de politie uitgegaan van een ontnemingsperiode van 26 juli 2016 tot 24 april 2020. 26 juli 2016 is de datum waarop in de notitie in de telefoon van [medeverdachte 1] staat dat hij een stek heeft gepoot in de tuin. 24 april 2020 is de datum dat de hennepkwekerij in de woning werd aangetroffen. [2]
De inrichting van de hennepkwekerij
De hennepkwekerij bestond uit één kweekruimte. In de kweekruimte stonden bij ontmanteling daarvan 202 hennepplanten. [3]
Het aantal oogsten
De politie is in het rapport uitgegaan van negen eerdere gerealiseerde oogsten. Uitgangspunt hierbij is een gemiddelde kweekcyclus van tien weken per oogst. [4] [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij vanaf juli 2016 is begonnen met het kweken van hennep. Van de negen oogsten zijn er drie oogsten mislukt. Er zijn zes oogsten gelukt. [5] In de telefoon van [medeverdachte 1] zijn notities aangetroffen waarin stond:
  • op 26 juli 2016, 17 februari 2017 en 2-15 november 2017 “Stek gepoot in de tuin”;
  • op 13 mei 2019, 20 augustus 2019 en 27 november 2019 “Poot”, “Poot/l wk 18 uur” en “Plantjes gepoot./18”;
  • op 23 juli 2019, 15-20 februari 2020 en 19-23 februari 2020 “Knip weekend”, “Knotten” en “Start knotten”.
De rechtbank is, gelet op de aangetroffen notities en een gebruikelijke kweekcyclus van tien weken, van oordeel dat het aannemelijk is dat er negen keer geoogst is. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 1] , inhoudende dat er drie oogsten zijn mislukt en zes zijn gelukt, zal de rechtbank in het voordeel van veroordeelde uitgaan van zes eerdere oogsten. De rechtbank zal dit ook als uitgangspunt nemen bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
De hoeveelheid hennep per oogst
In de telefoon van [medeverdachte 1] zijn berichten aangetroffen tussen [medeverdachte 1] en veroordeelde.
[medeverdachte 1] stuurde onder andere de volgende berichten:
  • op 4 november 2018: “Groot n. 400 x 8 = 3.2 klein niet meegerekend. Vul maar in. Ik denk over de vier.”
  • op 20 februari 2018 “Klaar, 4.5/7 haal baar.”;
  • op 21 februari 2018 “Ga vanavond in zakken doen het laatste. Ga maar uit van 4.8.”.
De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in het voordeel van veroordeelde uitgaan van een gemiddelde hoeveelheid hennep per oogst. De rechtbank acht aannemelijk dat er een hoeveelheid van 4,6 kilogram hennep per oogst was, en dus niet van een hoeveelheid van 5,4944 kilogram, zoals door de politie – op grond van het rapport van het Functioneel Parket Afpakken – is berekend.
Inkomsten
De politie kon de daadwerkelijke verkoopprijs van de hennep niet vaststellen. Volgens het rapport van Functioneel Parket Afpakken van 1 juni 2016 bedraagt de opbrengst minimaal € 4.070,00 per kilogram. [8]
De rechtbank zal bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel eveneens uitgaan van een opbrengst van € 4.070,00 per kilogram.
De totale omzet
De totale omzet bedraagt, gelet op het voorgaande, 6 oogsten x 4,6 kilogram x € 4.070,00 =
€ 112.332,00.
De kosten
Om het wederrechtelijk verkregen voordeel te bepalen, dienen van de hiervoor genoemde omzet de kosten te worden afgetrokken.
Met betrekking tot kweekruimte zijn door de politie per oogst de volgende kosten berekend:
  • Afschrijvingskosten: € 200,00;
  • Hennepstekken: € 1.010,00 (€ 5,00 per stek x 202 stekken);
  • Variabele kosten: € 783,76 (€ 3,88 per plant x 202 planten);
Totaal aan kosten: € 1.993,76. [9]
De rechtbank neemt het rapport als uitgangspunt. Het totaal aan kosten per oogst komt zo op een bedrag van € 1.993,76. Omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat er zes eerdere oogsten hebben plaatsgevonden, schat de rechtbank het totaalbedrag aan kosten op € 11.962,56.
Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel
Gelet op het voorgaande, komt de rechtbank tot de volgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de hennepteelt:
€ 112.332,00 – (€ 1.993,76 x 6) = € 100.369,44.
Verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Er zijn drie personen veroordeeld voor het medeplegen van het strafbare feit, te weten: het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zowel de opbrengst als de kosten werden verdeeld tussen veroordeelde en [medeverdachte 1] en zijn vrouw (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 2] ). [10] Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er geen verdeling door de drie veroordeelden gemaakt moet worden. Uit de verklaring van [medeverdachte 1] blijkt immers dat de kosten zijn gedeeld tussen veroordeelde en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ; 50% voor veroordeelde en 50% voor [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
De rechtbank volgt deze verklaring en gaat uit van de volgende verdeling:
  • [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] € 50.184,72 (ieder € 25.092,36), en
  • Veroordeelde € 50.184,72.
Nu ter terechtzitting niet is gebleken dat veroordeelde (een deel van) de schuld met betrekking tot de stroomleverancier in verband met illegaal afgenomen stroom heeft betaald, komen deze kosten bij veroordeelde niet voor aftrek in aanmerking.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 50.184,72.
Redelijke termijn
De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Deze termijn is aangevangen op de datum waarop de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd, te weten 26 november 2021. Hoewel de vordering op een later moment is ingetrokken, stond er in de intrekkingsbrief dat verdachte te zijner tijd een nieuw oproeping ontneming kon ontvangen. Nu de rechtbank op 31 oktober 2024 uitspraak doet en er geen bijzondere omstandigheden zijn die een overschrijding van de redelijke termijn rechtvaardigen, betekent dit dat de redelijke termijn met 1 jaar en ruim 11 maanden is overschreden. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat bij een dergelijke overschrijding het ontnemingsbedrag dient te worden verminderd. De officier van justitie heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de betalingsverplichting vanwege de overschrijding van de redelijke termijn kan worden gematigd met 20 procent. Met de officier van justitie ziet de rechtbank aanleiding het te betalen bedrag te matigen met 20 procent, dus met een bedrag van (€ 50.184,72 x 0.2 =) € 10.036,94. Dat is aanzienlijker ‘soepeler’ dan de Hoge Raad voorschrijft.
Vaststelling betalingsverplichting
Op basis van het voorgaande, zal de rechtbank de verplichting tot betaling aan de Staat voor betrokkene – na matiging wegens overschrijding van de redelijke termijn – op een lager bedrag stellen dan het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank stelt de verplichting tot betaling aan de Staat vast op een bedrag van:
€ 50.184,72 - € 10.036,94 = € 40.147,78.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 50.184,72;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 40.147,78;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 235 dagen.
Aldus gegeven door mr. W.H.S. Duinkerke (voorzitter), J.S.W. Lucassen en mr. M.J. Ouweneel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Wisseborn, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 31 oktober 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] , van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2020184058, gesloten op 3 oktober 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 157.
3.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 156.
4.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 156.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p. 94-95.
6.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 113.
7.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 114.
8.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 156.
9.Het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex artikel 36e lid 2 Wetboek van Strafrecht, ongenummerd, in PDF p. 157.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] , p.90 en 95.