ECLI:NL:RBGEL:2024:7548

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
439489
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over inbreuk op modelrecht en auteursrecht met betrekking tot dakvoetprofiel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen EBS European Building Supply B.V. en meerdere gedaagde partijen, waaronder Belplast Barneveld. EBS vorderde een voorlopige voorziening wegens vermeende inbreuk op haar modelrecht en auteursrecht met betrekking tot een specifiek dakvoetprofiel. EBS stelde dat haar model, gedeponeerd bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom, nieuw en origineel was, maar de rechter oordeelde dat het model onvoldoende afstand nam van bestaand vormgevingserfgoed, waardoor het niet voldeed aan de vereisten voor modelrechtelijke bescherming. De rechter concludeerde dat er geen sprake was van auteursrechtelijke bescherming, omdat EBS niet had aangetoond dat haar ontwerp oorspronkelijk was en niet ontleend aan bestaande ontwerpen. De vorderingen van EBS werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde partijen, die in totaal € 13.081,80 bedroegen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor duidelijke bewijsvoering bij claims van inbreuk op intellectuele eigendomsrechten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/439489 / KG ZA 24-268
Vonnis in kort geding van 30 oktober 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EBS EUROPEAN BUILDING SUPPLY B.V .,
statutair gevestigd te Heerhugowaard en kantoorhoudende te Zwang ,
eisende partij,
hierna te noemen: EBS ,
advocaten: mrs. B. Sujecki en E.M. Vastbinder,
tegen
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid
1.
[gedaagde partij 1],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 3] ,
2.
[gedaagde partij 2],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 3] ,
3.
[gedaagde partij 3] .,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 4] ,
4.
[gedaagde partij 4],
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [plaats 5] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde partijen] en afzonderlijk te noemen: [gedaagde partij 1] , Belplast Barneveld , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] ,
advocaten: mrs. T.F.W. Overdijk en L.M.M. Meltzer.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 t/m 16 van EBS
- de conclusie van antwoord met producties 1 t/m 16 van [gedaagde partijen]
- de akte overlegging aanvullende producties 17 t/m 29 van EBS
- de akte aanvullende productie 17 van [gedaagde partijen]
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 24 september 2024
- de pleitnota van EBS
- de pleitnota van [gedaagde partijen]
- de aanhouding ten behoeve van schikkingsonderhandelingen
- het bericht van mr. Sujecki met het verzoek om vonnis te wijzen..

2.De feiten

2.1.
EBS exploiteert een onderneming die zich bezighoudt met de ontwikkeling en productie van (circulaire) bouwmaterialen. Zij biedt allerhande bouwmaterialen voor daken aan, zoals dakaansluitingen, dakdoorvoeren en (combi-)dakvoetprofielen. Directeur van EBS is de heer [directeur 1] .
2.2.
Een van de producten die EBS verkoopt is het onder 2.3 weergegeven combi-dakvoetprofiel. Een combi-dakvoetprofiel bestaat uit een deel dat dient ter bescherming van de onderkant van het dakbeschot op hellende daken tegen weersinvloeden en opspattend water uit de goot (het dakvoetprofiel) en een deel dat dient om te voorkomen dat vogels en (ander) ongedierte de dak spouw binnendringen (de vogelschroot, al dan niet voorzien van een muiswering). Op de hieronder weergegeven afbeeldingen is aan de bovenzijde steeds de vogelschroot (met muiswering) te zien. Het combi-dakvoetprofiel dient te worden aangebracht aan de onderkant van het dak, ter hoogte van de onderste panlat.
2.3.
EBS heeft op 14 april 2021 het volgende combi-dakvoetprofiel (hierna verder aan te duiden als: het dakvoetprofiel) gedeponeerd als model bij het Benelux Bureau voor de Intellectuele Eigendom (BBIE) onder inschrijvingsnummer 89160-01 en met als omschrijving ‘profiel voor dakranden’.
(i) perspectiefaanzicht links en rechts:
(ii) vooraanzicht:
(iii) zijaanzicht links en rechts
2.4.
[gedaagde partijen] exploiteert meerdere ondernemingen in de bouw- en industriesector en is producent en leverancier van onder andere kunststof vloerbeugels, uitvulplaatjes, betonafstandhouders, isolatieclips en dakvoetprofielen voor de bouw. [gedaagde partijen] biedt haar producten onder meer aan via haar websites www. [gedaagde partij 1] .nl en [website] en verhandelt ook producten via www.marktplaats.nl. De heer [directeur 2] is directeur van alle [gedaagde partij 1] -ondernemingen.
2.5.
Belplast Barneveld biedt c.q. bood sinds februari 2024 (onder andere) via haar website [website] het hieronder weergegeven combi-dakvoetprofiel aan (hierna ook te noemen: dakvoetprofiel).
2.6.
Bij brief van 14 maart 2024 heeft (de merk- en modellengemachtigde van) EBS de directie van [gedaagde partij 1] aangeschreven met de mededeling dat [gedaagde partij 1] (c.s.) met de productie en verkoop van haar dakvoetprofiel inbreuk maakt op de Benelux modelinschrijving, het niet geregistreerde gemeenschapsmodel en het auteursrecht van EBS op haar dakvoetprofiel, met de sommatie om iedere inbreuk daarop te staken en gestaakt te houden.
2.7.
[gedaagde partijen] heeft naar aanleiding van voornoemde sommatiebrief van EBS de verhandeling van haar dakvoetprofiel gestaakt. Zij heeft bij brief van 3 april 2024 via haar (toenmalige) advocaat onder meer aan EBS laten weten dat [gedaagde partijen] de oudere rechten op het dakvoetprofiel van EBS heeft omdat [gedaagde partijen] haar dakvoetprofiel al in 2019 heeft laten ontwerpen, inclusief matrijs voor de productie van het dakvoetprofiel, en dat zij overweegt over te gaan tot opeising van het depot. Ook stelt [gedaagde partijen] EBS aansprakelijk voor de door haar als gevolg van het staken van de verhandeling van het bestreden dakvoetprofiel geleden en nog te lijden schade, alsmede schade die het gevolg is van de verhandeling door EBS van haar dakvoetprofiel.
2.8.
Bij brief van 13 september 2024 aan de advocaat van EBS hebben de advocaten van [gedaagde partijen] toegelicht waarom volgens [gedaagde partijen] geen sprake is van een geldig modelrecht en dat ook de vorderingen op grond van het auteursrecht en slaafse nabootsing een grondslag ontberen.
2.9.
Partijen hebben (via hun advocaten) nog minnelijk overleg gevoerd, maar dat heeft niet tot een oplossing van het geschil geleid.

3.Het geschil

3.1.
EBS vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
[gedaagde partijen] te veroordelen tot staking van de inbreuk op de modelrechten van EBS met betrekking haar dakvoetprofiel, op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dan wel € 500,00 per exemplaar;
[gedaagde partijen] te veroordelen tot staking van de inbreuk op de auteursrechten van EBS met betrekking haar dakvoetprofiel, op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dan wel € 500,00 per exemplaar;
[gedaagde partijen] te veroordelen tot staking van de slaafse nabootsing van het dakvoetprofiel van EBS , op straffe van een dwangsom van € 25.000,00 per dag dan wel € 500,00 per exemplaar;
[gedaagde partijen] te bevelen een schriftelijke verklaring, vergezeld van relevante documenten, aan de advocaat van EBS te verstrekken met betrekking tot:
a. de leverancier(s), maker(s), producent(en) en distributeur(s);
b. de aan [gedaagde partijen] geleverde aantallen, nummers, prijzen en leverdata;
c. de afnemers, alsmede verkochte aantallen, nummers, prijzen, leverdata en afleveradressen;
d. de bij [gedaagde partijen] aanwezige voorraad, met aantallen en locatie(s);
e. de inkoopprijs c.q. kostprijs;
f. de verkoopprijs;
g. totaal behaalde omzet en brutowinst;
een en ander op straffe van een dwangsom van € 15.000,00 per dag;
5. [gedaagde partijen] te bevelen een brief te sturen aan al haar afnemers met een door EBS voorgeschreven inhoud;
6. [gedaagde partijen] te bevelen de markt te informeren door middel van het plaatsen van een boodschap in de Nederlandse en Engelse taal op haar twee websites gedurende vier weken, op straffe van een dwangsom van € 15.000,00 per dag;
7. [gedaagde partijen] te veroordelen in de proceskosten op de voet van art. 1019h Rv;
8. de termijn voor het instellen van de bodemprocedure te bepalen op zes maanden (art. 1019i Rv).
3.2.
[gedaagde partijen] voert verweer. [gedaagde partijen] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van EBS , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van EBS , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van EBS in de kosten van deze procedure op de voet van artikel 1019h Rv, te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119a BW.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De rechter moet daarom eerst beoordelen of EBS ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de rechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
Spoedeisend belang
4.2.
[gedaagde partijen] heeft het spoedeisend belang van EBS betwist. Zij voert aan dat EBS onvoldoende voortvarend heeft gehandeld door relatief veel tijd te laten verstrijken tussen haar eerste sommatie en het instellen van dit kort geding.
Ter zitting is gebleken dat tussen partijen na de eerste sommatie van EBS nog overleg heeft plaatsgevonden en dat [gedaagde partijen] een (of meer) voorstel(len) heeft gedaan om te komen tot een schikking. Het verstrijken van de tijd tussen de eerste sommatie en dit kort geding is gelet daarop niet zodanig dat dat leidt tot onvoldoende spoedeisend belang aan de zijde van EBS . Dat [gedaagde partijen] na de eerste sommatie de verkoop van het [gedaagde partij 1] dakvoetprofiel direct heeft gestaakt is evenmin voldoende, nu [gedaagde partijen] geen onthoudingsverklaring heeft willen ondertekenen, zodat niet vaststaat dat [gedaagde partijen] die goederen niet alsnog (weer) te koop zal aanbieden. Dat volgens [gedaagde partijen] voor toewijzing van de vorderingen van EBS voldoende aannemelijk moet zijn dat aan EBS intellectuele eigendomsrechten toekomen ten aanzien van haar dakvoetprofiel is op zich juist, maar dat vergt een inhoudelijke beoordeling en staat niet in de weg aan haar spoedeisend belang. EBS is dan ook ontvankelijk in haar vorderingen.
Partijen
4.3.
EBS stelt dat zij de vier [gedaagde partij 1] vennootschappen heeft gedagvaard omdat haar niet duidelijk was wie de dakvoetprofielen verhandelde(n) en verantwoordelijk is/zijn voor de website(s) waarop het dakvoetprofiel zoals weergegeven onder 2.5 wordt/werd verkocht. [gedaagde partijen] heeft in haar conclusie van antwoord gemotiveerd en onderbouwd aangevoerd dat alleen gedaagde sub 2, Belplast Barneveld , activiteiten verricht met betrekking tot de dakvoetprofielen en dat zij verantwoordelijk is voor de activiteiten en inhoud van de websites waarop die te koop worden aangeboden, zodat zij de enige betrokken partij in dit geding is. Dit is door EBS niet meer weersproken, zodat ervan kan worden uitgegaan dat alleen Belplast Barneveld de aan te spreken partij in dit kort geding is. De vorderingen van EBS tegen [gedaagde partij 1] , [gedaagde partij 3] en [gedaagde partij 4] zullen daarom worden afgewezen. In het navolgende zal daarom worden gesproken over ‘ [gedaagde partij 1] ’, waarmee alleen nog Belplast Barneveld wordt bedoeld.
Modelrecht
4.4.
EBS stelt dat [gedaagde partij 1] met het aanbieden en verhandelen van haar dakvoetprofiel (zoals weergegeven onder 2.5) inbreuk maakt op het modelrecht op het dakvoetprofiel van EBS (zoals weergegeven onder 2.3). Voorop moet worden gesteld dat de hierboven weergegeven dakvoetprofielen van EBS en [gedaagde partij 1] vrijwel identiek ogen. Dat staat tussen partijen ook niet ter discussie.
Voordat aan de inbreukvraag en het in dat verband gevoerde partijdebat wordt toegekomen, moet gelet op het door [gedaagde partij 1] gevoerde verweer echter eerst worden beoordeeld of het EBS dakvoetprofiel, zoals gedeponeerd bij het BBIE, voorshands geoordeeld geldig is in de zin van artikel 3.1 van het Benelux-verdrag inzake de intellectuele eigendom (BVIE).
4.5.
Op grond van artikel 3.1 lid 1 BVIE wordt een Benelux model beschermd indien en voor zover het nieuw is en een eigen karakter heeft. Een model is nieuw indien geen identiek (slechts in onbelangrijke details verschillend) model eerder voor het publiek beschikbaar is gesteld vóór de datum van depot of de datum van voorrang (artikel 3.3 lid 1 BVIE). Op de voet van artikel 3.3 lid 2 BVIE wordt een model geacht een eigen karakter te hebben indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die vóór de eerdergenoemde datum voor het publiek beschikbaar zijn gesteld (het vormgevingserfgoed). Tussen partijen is niet in geschil dat als peildatum in dat kader het moment van deponering van het model van EBS moet worden aangemerkt. Volgens vaste rechtspraak moet het eigen karakter van het model niet worden beoordeeld aan de hand van een combinatie van afzonderlijke kenmerken van meerdere oudere modellen, maar aan de hand van één of meer individueel beschouwde oudere modellen [1] . De geïnformeerde gebruiker is in hoge mate aandachtig en zal de modellen zo mogelijk rechtstreeks vergelijken [2] . Modelbescherming geldt niet voor de uiterlijke kenmerken van een voortbrengsel die uitsluitend door een technische functie worden bepaald (de techniekexceptie, artikel 3.2 lid 1 BVIE) [3] . Zulke elementen kunnen niet bijdragen aan het eigen karakter van een Benelux model.
4.6.
EBS voert in dit verband aan dat haar dakvoetprofiel, in tegenstelling tot alle andere ten tijde van het depot van haar dakvoetprofiel bestaande dakvoetprofielen, de volgende unieke (combinatie van) kenmerken bevat (randnummer 18 van de dagvaarding):
a. a) het gebruik van een profiel met door schachten verbonden en onderling verspringende holtes;
b) de holtes zijn vormgegeven als langwerpige zeshoekige honingraten;
c) de honingraten zijn door middel van een horizontale schacht met elkaar verboden, zodat de schachten vanaf de zijkant de honingraten met elkaar verbinden;
d) de honingraten zijn in het midden voorzien van een doorlopende verticale schacht;
e) de honingraten zijn in drie onderling verspringende parallel lopende (horizontale) rijen aangebracht, als volgt:
 op de bovenste rij bevinden zich drie honingraten, één in het midden en één aan elke buitenkant;
 op onderste rij zijn vijf honingraten aangebracht, waarbij drie van de honingraten onder de honingraten aangebracht zijn, die zich op de eerste rij bevinden, en twee honingraten zijn in het midden tussen de overige drie honingraten aangebracht;
 op de rij die zich in het midden bevindt zijn vier honingraten dusdanig aangebracht, dat zij daar zijn aangebracht waar zich op de onderste rij geen honingraten bevinden.
De door EBS gestelde kenmerken die voor modelrechtelijke bescherming in aanmerking komen zien aldus op het dakvoetprofiel en niet op de daarboven aangebrachte vogelschroot.
4.7.
Het verweer van [gedaagde partij 1] komt er in dit verband op neer dat de hiervoor opgesomde ‘unieke kenmerken’ waaruit het dakvoetprofiel van EBS bestaat, reeds bekend waren op het moment dat dit dakvoetprofiel door EBS als model gedeponeerd werd, zodat de vormgeving van het dakvoetprofiel van EBS tot het relevante vormgevingserfgoed behoorde. [gedaagde partij 1] heeft in dit verband een beroep gedaan op het bestaan van het hierna weergegeven ‘Koramic dakvoetprofiel’, afkomstig van [bedrijf] (hierna: de [bedrijf] ):
(i) voorzijde van de [bedrijf] (ii) achterzijde van de [bedrijf]
4.8.
Binnen het bestek van dit kort geding kan niet worden vastgesteld wanneer de [bedrijf] precies op de markt is gebracht. Niet in geschil is echter dat de [bedrijf] in ieder geval aan het publiek beschikbaar is gesteld vóórdat het EBS dakvoetprofiel als model werd gedeponeerd en dit blijkt ook genoegzaam uit het door [gedaagde partij 1] in het geding gebrachte screenshot van de website van [bedrijf] , dat is gedateerd op 23 september 2020. Aldus ligt de vraag voor of EBS met de vormgeving van haar dakvoetprofiel voldoende afstand heeft genomen van de vormgeving van het reeds eerder aan het publiek ter beschikking gestelde [bedrijf] dakvoetprofiel. Dit is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet het geval. Dat betekent dat het dakvoetprofiel van EBS niet als nieuw kan worden beschouwd en het vereiste eigen karakter in de zin van artikel 3.3 lid 2 BVIE ontbeert. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.9.
De totaalindrukken van de beide dakvoetprofielen vertonen grote overeenkomsten. Alle karakteriserende en in het oog springende elementen van het dakvoetprofiel van EBS zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter terug te vinden in het [bedrijf] dakvoetprofiel; de langwerpige zeshoekige schachten (‘de honingraten’) van gelijke afmetingen die in horizontale rijen op het dakvoetprofiel zijn aangebracht en de horizontale, doorlopende verbindingen (de ‘horizontale schacht’) die de langwerpige zeshoekige schachten met elkaar verbinden. Ook de maatvoering van de langwerpige zeshoekige schachten en de horizontale schachten van de beide profielen zijn vrijwel niet van elkaar te onderscheiden. In dit kader wordt opgemerkt dat juist EBS stelt dat bij het ontwerpen van een dakvoetprofiel de mate van vormgevingsvrijheid aanzienlijk is, hetgeen volgens haar ook blijkt uit het overige vormgevingserfgoed met betrekking tot dakvoetprofielen, waarvan zij ter zitting een tiental voorbeelden heeft getoond. Dan valt des te meer op dat EBS voor de vormgeving van het volgens haar eigen stellingen meest in het oog springende kenmerk van de vormgeving van haar dakvoetprofiel, te weten ‘de honingraatconstructie’, heeft gekozen voor dezelfde langwerpige zeshoekvorm en -afmeting als die van de [bedrijf] . Hoewel de langwerpige zeshoekige schachten bij het dakvoetprofiel van EBS in aantallen afwijken en ten opzichte van elkaar verspringen, terwijl die van de [bedrijf] in aantal gelijk zijn en onder elkaar zijn aangebracht, moeten deze afwijkende elementen als onbelangrijke details worden gezien, die het uiterlijk van het dakvoetprofiel van EBS geen nieuw en eigen karakter verschaffen. Datzelfde geldt voor het feit dat bij het [bedrijf] dakvoetprofiel de (ten opzichte van de schachten verticaal aangebrachte) verbindingen (de ‘verticale schachten’) tussen de langwerpige zeshoekige schachten dunner zijn en niet verticaal maar schuin lopen. Gelet op het feit dat de beperkte verschillen tussen het EBS dakvoetprofiel en de [bedrijf] ondergeschikte details betreffen, zullen deze details ook de geïnformeerde gebruiker niet direct opvallen, waardoor de algemene indruk die het dakvoetprofiel van EBS bij de geïnformeerde gebruiker wekt, onvoldoende afwijkt van de algemene indruk die het eerder (vóór de datum van het depot van het dakvoetprofiel van EBS ) aan het publiek beschikbaar gestelde dakvoetprofiel, de [bedrijf] , bij de geïnformeerde gebruiker wekt.
4.10.
Met betrekking tot hetgeen EBS ter zitting heeft gesteld over de achterliggende gedachte van het ontwerp van haar dakvoetprofiel geldt het volgende. Voor de beantwoording van de vraag of een model voor modelrechtelijke bescherming in aanmerking komt, moet worden uitgegaan van het model zoals het is gedeponeerd bij het BBIE. Dat betekent dat de door EBS ter zitting gegeven toelichting over de achtergrond van haar keuze voor een ‘honing(g)raatconstructie’ – namelijk het creëren van een ‘marketingtool’ omdat de focus van haar onderneming op ‘bio-based’ producten ligt die niet schadelijk zijn voor de natuur en duurzaam en om te benadrukken dat zij bijenwas als UV-werend materiaal gebruikt – niet kan bijdragen aan de gestelde nieuwheid en het eigen karakter van haar dakvoetprofiel. Het gaat immers om de vormgeving van het uiterlijk van het model in kwestie. Het visuele uiterlijk van een voortbrengsel staat centraal en wordt blijkens het bepaalde in artikel 3.1. lid 2 en 3 BVIE afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur of de materialen van het voortbrengsel of de versiering ervan. De achterliggende gedachte achter de vormgeving van een model doet niet ter zake. Ook het gebruik van bijenwas als UV-wering kan niet bijdragen aan de modelrechtelijke bescherming van het dakvoetprofiel van EBS , nu dit niet als zodanig visueel waarneembaar is.
4.11.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het dakvoetprofiel van EBS naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet voldoet aan de beschermings-voorwaarden van artikel 3.1 BVIE, omdat het onvoldoende afstand neemt van het vormgevingserfgoed. Dat betekent dat het dakvoetprofiel van EBS voorshands geoordeeld geen modelrechtelijke bescherming geniet en EBS geen rechten kan ontlenen aan haar modelregistratie voor haar dakvoetprofiel. Een vergelijking van het dakvoetprofiel van EBS met het overige vormgevingserfgoed, zoals ter zitting getoond, behoeft gelet op het voorgaande dan geen bespreking meer. Ook kan in het midden blijven of het dakvoetprofiel van EBS als ‘samengesteld voortbrengsel’ moet worden aangemerkt en in het verlengde daarvan of het voldoet aan het zichtbaarheidsvereiste van artikel 3.4 BVIE. Verder wordt niet toegekomen aan de vraag of [gedaagde partij 1] met haar dakvoetprofiel inbreuk maakt op het modelrecht op het dakvoetprofiel van EBS in de zin van artikel 3.16 BVIE. Dit geldt ook voor door partijen in dat verband gevoerde discussie ter zake van het door [gedaagde partij 1] gestelde oudere recht (van voorgebruik ex artikel 3.20 BVIE) op het ontwerp van het dakvoetprofiel van EBS .
Auteursrecht
4.12.
EBS stelt zich voorts op het standpunt dat haar dakvoetprofiel auteursrechtelijk beschermd is en dat [gedaagde partij 1] door het verhandelen en aanbieden van een identiek dakvoetprofiel inbreuk maakt op de auteursrechten van EBS .
Om als auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Auteurswet (Aw) te kunnen worden aangemerkt, moet het voortbrengsel in kwestie oorspronkelijk zijn, dat wil zeggen niet ontleend zijn aan een ander werk, en een eigen intellectuele schepping zijn van de maker die de persoonlijkheid van de maker weerspiegelt en tot uiting komt door de vrije creatieve keuzes van de maker bij de totstandkoming van het werk.
4.13.
EBS baseert de auteursrechtelijke bescherming van haar dakvoetprofiel op dezelfde uiterlijke kenmerken als voor de modelrechtelijke bescherming, zoals opgesomd onder 4.6 bij de bespreking van het modellenrecht. EBS heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende toegelicht dat voornoemde elementen haar dakvoetprofiel in auteursrechtelijke zin een oorspronkelijk karakter geven en dat het dakvoetprofiel het persoonlijk stempel van de maker draagt, in die zin dat de combinatie van de daarin verwerkte elementen berust op creatieve keuzes van de maker. Maar ook afgezien daarvan heeft EBS onvoldoende weersproken dat deze vormgevingselementen zijn ontleend aan reeds bestaande vormgeving, de [bedrijf] , ten tijde van het ontwerp van het dakvoetprofiel. Reeds om die reden kan voorshands geoordeeld niet worden gezegd dat sprake is van een auteursrechtelijk beschermd werk in de zin van artikel 10 Aw. Ook in dit kader wordt daarom niet toegekomen aan de inbreukvraag in de zin van artikel 13 Aw.
Slaafse nabootsing
4.14.
EBS stelt ten slotte dat [gedaagde partij 1] onrechtmatig jegens haar handelt omdat sprake is van slaafse nabootsing van het dakvoetprofiel van EBS . Vooropgesteld moet worden dat het nabootsen van een product of element daarvan en het profiteren van andermans inspanningen met betrekking tot het ontwerp daarvan op zichzelf niet zonder meer onrechtmatig is. Daarvoor is vereist dat de nabootsing verwarring sticht, welke verwarring vermijdbaar is zonder aan de deugdelijkheid en bruikbaarheid van een product af te doen. Verwarring is alleen mogelijk wanneer het nagebootste product een eigen positie op de markt heeft.
4.15.
Nog daargelaten dat EBS in dit verband onvoldoende concreet heeft gemaakt dat aan haar dakvoetpofiel een eigen gezicht in de markt toekwam op het moment dat [gedaagde partij 1] haar dakvoetprofiel op de markt bracht, zodat reeds om die reden niet gezegd kan worden dat [gedaagde partij 1] zich schuldig maakt aan slaafse nabootsing met betrekking tot het dakvoetprofiel van EBS , is de enkele stelling dat de dakvoetprofielen in kwestie vergaand op elkaar lijken en dat gelet daarop verwarringsgevaar dreigt bij de gebruikers daarvan, voor een succesvol beroep op slaafse nabootsing onvoldoende.
Slotsom
4.16.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de vorderingen onder 1., 2. en 3. moeten worden afgewezen. Gelet daarop bestaat ook geen grond voor toewijzing van de nevenvorderingen zoals ingesteld onder 4. tot en met 6., nu ook deze gestoeld zijn op de door EBS gestelde modelrechtinbreuk, auteursrechtinbreuk en/of slaafse nabootsing. Nu de vorderingen van EBS worden afgewezen, bestaat evenmin belang bij toewijzing van een termijn voor het instellen van een eis in een bodemzaak als bedoeld in artikel 1019i Rv zoals gevorderd onder 8.
Proceskosten
4.17.
EBS zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde partijen] maakt aanspraak op vergoeding van de volledige proceskosten als bedoeld in artikel 1019Rv. [gedaagde partijen] heeft ter onderbouwing van die vordering een gedetailleerde urenspecificatie van haar advocaat overgelegd, waaruit blijkt dat de advocaatkosten in totaal € 19.672,63 bedragen, inclusief btw maar exclusief griffierecht.
Ter zitting hebben de advocaten van partijen de voorzieningenrechter evenwel verzocht om het indicatietarief voor een normaal kort geding van € 15.000,00 (conform de indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 april 2017) toe te passen. Dit komt de voorzieningenrechter ook passend voor, zodat hierbij aansluiting zal worden gezocht.
Gelet op de inhoud van het debat wordt ervan uitgegaan dat 80% van de door [gedaagde partij 1] gemaakte advocaatkosten ziet op de IE-grondslag (inbreuk modelrecht en auteursrecht) en 20% op de (niet IE-)grondslag slaafse nabootsing. Ten aanzien van deze laatste grondslag zal het gebruikelijke liquidatietarief in kort geding worden toegepast. Dat betekent dat het salaris advocaat voor het IE-deel wordt begroot op (80% x € 15.000,00 =) € 12.000,00 en de advocaatkosten voor het overige deel op (20% x € 1.079,00 =) € 215,80. Door [gedaagde partijen] is verder griffierecht voldaan in de hoogte van € 688,00.
Het voorgaande betekent dat de totale proceskosten aan de zijde van [gedaagde partijen] als volgt worden begroot:
- griffierecht
688,00
- salaris advocaat
12.215,80
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
13.081,80
4.18.
Over dit bedrag zal de gewone wettelijke rente (artikel 6:119 BW) worden toegewezen, nu het bij een proceskostenveroordeling niet gaat om een verbintenis uit overeenkomst, zoals voor toepassing van artikel 6:119a BW is vereist.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen van EBS af,
5.2.
veroordeelt EBS in de proceskosten van € 13.081,80, te betalen binnen vijf werkdagen na de datum van dit vonnis, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als EBS niet tijdig aan de veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de zesde werkdag na de datum van dit vonnis,
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024.

Voetnoten

1.HvJ EU 19 juni 2014, C345/13 (Karen Millen), ECLI:EU:C:2014:2013, r.o. 23 t/m 25 en 35.
2.HvJ EU 20 oktober 2011, C-281/10 P (PepsiCo & Grupo Promer/BHIM), ECLI:EU:C:2011:679, r.o. 53 en 55.
3.HvJEU 8 maart 2018, zaak C-395-16, ECLI:EU:C:2018:172 (Doceram/CeramTec).