Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[geopposeerde 1] ,
2.
[geopposeerde 2],
1.De procedure
2.De kern van de zaak
3.De feiten
[opposant] verklaart een bedrag van € 11000,= schuldig te zijn aan; [vader] en [moeder]
is verkocht”.
Akkoord [moeder]” met daaronder een handtekening.
4.Het geschil
5.De beoordeling
De helft van de schuld is ten laste van mevrouw(…)” en het overzicht van de nalatenschap van vader dat hij heeft gemaakt (zie r.o. 3.7). Uit die stukken volgt echter niet dat moeder (en vader) met [opposant] en zijn ex-echtgenote zijn overeengekomen om de lening te splitsen in twee leningen van € 15.000,00. Daarvoor is een nieuwe overeenkomst nodig en dat daar sprake van is, is onvoldoende gebleken. Dit komt voor risico van [opposant] omdat op hem de stelplicht en bewijslast rust van het teniet gaan van een deel van de oorspronkelijke vordering. De berekening van de restschuld inclusief contractuele rente zoals gemaakt door [geopposeerde 2] en [geopposeerde 1] (productie 6 van [geopposeerde 2] en [geopposeerde 1] ), waarin ook rekening is gehouden met de betaling door de ex-echtgenote van [opposant] via de schuldsanering, is niet betwist door [opposant] . De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van die berekening, zodat de nalatenschap per 20 november 2023 een vordering van € 35.295,67 op [opposant] heeft.
volgens afspraak, mijn dank”. [geopposeerde 2] en [geopposeerde 1] betwisten dat deze betaling ziet op de geldlening uit 2008 en dat [opposant] enige andere terugbetaling heeft gedaan.
zodat hij niet zou krijgen wat hij al had gehad”. [opposant] betwist deze vordering.
het aandeel van [opposant] in de nalatenschap wordt verrekend met de onder III. omschreven schulden van [opposant] aan de nalatenschap, zoals omschreven in artikel 4:228 BW”. Op grond van artikel 3:184 BW jo. 4:228 lid 1 BW kunnen schulden van een erfgenaam aan erflater gedwongen worden toegerekend aan het aandeel van die erfgenaam in de gemeenschap (nalatenschap). Ten aanzien van de ‘verrekening’ van artikel 4:228 BW heeft [opposant] aangevoerd dat daarmee voorzichtigheid moet worden betracht omdat hij niet de enige nog resterende schuldeiser van de nalatenschap is. [opposant] heeft echter niet duidelijk gemaakt welke schuldeisers er nog meer zijn, behalve [geopposeerde 2] en [geopposeerde 1] die ook een vordering hebben uit hoofde van de wettelijke verdeling en de hypotheekhouder. Dit verweer slaagt daarom niet. Uit de hiervoor weergegeven regeling van artikel 3:184 BW jo. 4:228 lid 1 BW volgt dat het gevorderde onder r.o. 4.2 IV toewijsbaar is, met dien verstande dat sprake is van gedwongen schuldtoerekening in plaats van verrekening.