In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben eisers, bestaande uit vier erfgenamen, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, hun broer, met als doel de ontruiming van een woning. De erfgenamen zijn executeurs van de nalatenschap van hun overleden ouders, die bij testamenten hun kinderen tot erfgenamen hebben benoemd. De vader overleed op 2 november 2022 en de moeder op 8 juni 2023. Gedaagde woont in de woning die tot de nalatenschap behoort en heeft, ondanks verzoeken van de eisers om de woning te verlaten, niet vrijwillig meegewerkt aan de verkoop van de woning.
De eisers hebben gedaagde verzocht om de woning binnen zes weken te verlaten, maar gedaagde heeft hier niet aan voldaan. In het kort geding vorderden eisers onder andere dat gedaagde binnen twee weken na betekening van het vonnis de woning zou ontruimen, met de mogelijkheid om de ontruiming met behulp van justitie en politie te laten uitvoeren indien nodig. Gedaagde voerde verweer, maar erkende dat de woning uiteindelijk verkocht moest worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde voldoende tijd had gehad om een vervangende woonruimte te vinden en dat zijn huidige verblijf in de woning niet te verenigen was met de rechten van de andere erfgenamen.
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot ontruiming toegewezen en gedaagde een termijn van vier weken gegeven om de woning te verlaten. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde niet aan de ontruimingsverplichting voldeed. De rechter heeft ook de machtiging verleend aan eisers om eventuele persoonlijke eigendommen van gedaagde af te voeren en de sloten van de woning te vervangen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis is uitgesproken op 31 oktober 2024.