Op 8 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Gelderland een tussenbeschikking gegeven in een zaak betreffende de voorlopige ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De zaak is aanhangig gemaakt door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Midden-Nederland, die verzocht om de voorlopige ondertoezichtstelling voor de duur van drie maanden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er een ernstig vermoeden bestaat dat de grond voor een ondertoezichtstelling is vervuld, zoals vastgelegd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is noodzakelijk om een acute en ernstige bedreiging voor [minderjarige] weg te nemen.
De kinderrechter heeft de feiten in overweging genomen, waaronder een zorgmelding van Veilig Thuis in verband met blauwe plekken bij [minderjarige]. Na onderzoek door het ziekenhuis en het Landelijk Expertise Centrum Kindermishandeling (LECK) is geconcludeerd dat er sprake is van aangebracht letsel, wat de noodzaak voor een ondertoezichtstelling onderstreept. De ouders zijn niet in staat gebleken om vrijwillig de benodigde veiligheidsafspraken te maken, wat de kinderrechter tot de conclusie heeft gebracht dat gedwongen hulpverlening noodzakelijk is.
De kinderrechter heeft de voorlopige ondertoezichtstelling met ingang van 8 oktober 2024 tot 8 januari 2025 uitgesproken en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Tevens is een zitting gepland op 21 oktober 2024 om de Raad, de gecertificeerde instelling, de moeder en de vader te horen over het verzoek.