Tijdens het onderzoek Erebus heeft [eiseres] op 10 juli 2018 bij de Rijksrecherche als aangeefster het volgende, voor zover hier van belang, verklaard :
“V: Wat kunt u ons vertellen over uw aanwezigheid bij de demonstratie tegen de komst van een AZC en de daaropvolgende rellen bij het gemeentehuis in [plaats] op 16 december 2015?
A: Ik stond aan de straatkant van het gemeentehuis. De rellen waren op de parkeerplaats voor het gemeentehuis. Ik stond op straat. Ik hoorde de rellen maar zag ze niet. (…) Daarna zijn we naar mijn kantoor aan [adres kantoor] gegaan. Daar hebben we TV gekeken naar omroep Gelderland. (…)
(…)
O: U spreekt in uw aangifte over een groep mensen in zwart gekleed met knuppels in hun handen.
V: Waar dacht u aan toen u deze mensen met knuppels zag staan danwel lopen?
A: Je verwacht in [plaats] geen mannen met stokken. Ik had niet gedacht dat het politie was. Ze hadden gewone kleren aan. Geen uniformen of zo.
V: Wat hoorde u?
A: Het was een heel kort moment. Ik kwam de hoek om en bijna direct zag ik dat de mannen naar de bus lopen. Daarna draaiden de mannen met stokken zich om pang toen ging het los. Toen gingen ze op de mensen af en ze riepen dat de mensen weg moesten. Dat was heel duidelijk. Dat ging niet met zachte hand. Ik ben direct weg gerend.
V: In hoeverre heeft u gehoord dat er door politieambtenaren (mensen in het zwart) is gevorderd dat iedereen zich moest verwijderen van de straat en het terras voor [naam café] ?
A: Dat heb ik niet gehoord. (…) Ik hoorde geschreeuw, maar ik hoorde geen specifieke woorden. Ik ben daarna direct weggegaan. Het ging allemaal heel snel. Ik zag dat er mensen over fietsen vielen en op straat vielen.
(…)
O: U heeft verklaard dat u zag dat [naam 1] meerdere malen met knuppels werd geslagen en dat u direct hierop naar die mensen bent gelopen.
V: Waarom liep u naar deze mensen toe?
A: Ik wilde aangeven dat wij er niet bij horen en gaf aan dat wij daar woonden. Dat ging in een impuls. Het ging heel snel.
(…)
O: Bij zijn verhoor verklaarde politiemedewerker [naam 3] :
“Ik zag een kleine tengere vrouw met versnelde pas op mij afkomen lopen. Ik riep weer:”Politie afstand houden.” Ik wees haar de richting. Ze liep door. Ze liep naar mij toe. Ze maakte drukke armbewegingen. Ze hief daarbij haar beide armen op. In een hand had ze een tasje of zo iets vast. Ik heb geen idee wat dat was. Ik dacht dat ze mij wilde slaan.”
(…)
V: Wat is uw reactie hierop?
A: Ik had geen tasje vast. Alleen mijn telefoon had ik vast. Ik had mijn arm naar achteren en zei dat ik hier woonde. Ik weet niet meer of ik heb gehoord dat hij zei: “Politie afstand houden”. Ik hoorde lawaai dat wel. Ik weet ook niet of hij mij een richting heeft gewezen. Ik liep wel met versnelde pas naar hem toe. Ik had niet de intentie hem te slaan. Ik wilde alleen maar aangeven dat wij daar woonden.
(…)
V: Hoeveel tijd zat er volgens u tussen de duw, de val op de grond en de slag op uw voorhoofd?
A; Heel snel. Duw, val en slag, het leek één moment. Ik zie de politieagent boven mij in mijn herinneringen.
(…)
O: U verklaarde eerder;
“…Vervolgens werd ik met een knuppel op mijn hoofd geslagen toen ik al op de grond lag. Ik werd geraakt op mijn voorhoofd boven mijn rechteroog…”
Daarna vult u nog aan: “…De klap die ik kreeg ging van bovenaf met de knuppel…”
V: U lag op de grond, hoe bewust was u op dat moment van wat er allemaal gebeurde?
A: Weet ik niet. Ik kan het moment niet meer precies voor de geest halen. Ik voel dat ik word geslagen. Ik kan mij niet voor de geest halen dat ik word geslagen. Ik zie een slaande beweging richting mij. Ik heb de knuppel wel gezien en de man die boven mij staat. Het gezicht van die meneer [naam 3] zie ik voor me. Ik zie ook dat hij zijn hand omhoog doet. Ik zie ook een knuppel, maar ik heb geen slaande beweging gezien richting mijn hoofd. Wel heb ik de pijn van een klap gevoeld op mijn hoofd. Ik lag op de grond. Ik heb zelf achteraf de associatie gemaakt dat die meneer [naam 3] mij heeft geslagen. Nadat ik de beelden heb gezien van mevrouw [naam 12] , weet ik dat ik dus niet ben geslagen door die meneer [naam 3] maar door een ander persoon.”
(…)
V: In hoeverre heeft u dit slaan later zelf aangevuld of de aanname gedaan dat dit vermoedelijk gebeurd is bijvoorbeeld op grond van de filmbeelden en de blauwe plek op uw voorhoofd?
A: Er is geen twijfel over mogelijk dat ik op mijn hoofd ben geslagen met een knuppel. Daarvoor was er niets met mij aan de hand.
(…)
V: Op welk moment zag u de persoon die u met een knuppel op het hoofd heeft geslagen?
A: Die heb ik niet gezien.
(…)
V: Waar en hoe vaak bent u op het lichaam geraakt met een wapenstok?
A: Niet drie of vier keer. Zo vaak ben ik niet geslagen. Ik had achteraf twee blauwe plekken. Een op mijn hoofd en een op mijn been.
(…)
O: Wij tonen u de beelden DPC04 aangaande uw val en het opstaan.
V: Wij vragen u om tijdens het afspelen van de beelden DPC04 en DPC05 aan te geven op welk moment u geslagen wordt?
A: 04.14 op de beelden van DPC05. In mijn herinnering word ik op dat moment of omstreeks dat moment geslagen.
(…)”