Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 450 hennepplanten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 14.400,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voortkwam uit huurinkomsten van de bovenverdieping die werd verhuurd voor hennepteelt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit.
De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk voordeel had genoten uit de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had verkregen, maar dat het exacte bedrag niet kon worden vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsstukken.
De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van getuigen en de verdachte zelf, die aangaf dat zij de bovenverdieping had verhuurd voor € 1.200,- per maand. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van 12 maanden huurinkomsten had ontvangen, wat leidde tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.400,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.