ECLI:NL:RBGEL:2024:7342

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
05/190379-24 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

Op 23 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 450 hennepplanten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uur. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van € 14.400,- aan wederrechtelijk verkregen voordeel, dat voortkwam uit huurinkomsten van de bovenverdieping die werd verhuurd voor hennepteelt. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van diefstal van elektriciteit.

De officier van justitie had aanvankelijk een hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd, maar dit bedrag werd tijdens de zitting verlaagd. De verdediging stelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte daadwerkelijk voordeel had genoten uit de hennepkwekerij. De rechtbank oordeelde echter dat er voldoende aanwijzingen waren dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had verkregen, maar dat het exacte bedrag niet kon worden vastgesteld op basis van de beschikbare bewijsstukken.

De rechtbank baseerde haar oordeel op verklaringen van getuigen en de verdachte zelf, die aangaf dat zij de bovenverdieping had verhuurd voor € 1.200,- per maand. De rechtbank concludeerde dat de verdachte gedurende een periode van 12 maanden huurinkomsten had ontvangen, wat leidde tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 14.400,-. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Tegenspraak
Parketnummer: 05/190379-24 (ontneming)
Datum uitspraak : 23 oktober 2024
uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1966 in [geboorteplaats] (China),
wonende aan de [adres 1] in ( [postcode] ) [woonplaats] .
Raadsvrouw: mr. P. Hoesstee, advocaat in Zutphen.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de (hoofdelijke) verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is geschat op € 347.435,16.

2.De procedure

De officier van justitie heeft ter terechtzitting de vordering gewijzigd tot een bedrag van
€ 252.778,30 (oorspronkelijk bedrag minus het door [bedrijf] gevorderde bedrag aan weggenomen elektriciteit ter hoogte van € 94.656,83).
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen, nu niet aannemelijk is geworden dat veroordeelde daadwerkelijk voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij. Mocht de rechtbank hier niet in meegaan, dan is verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel en de betalingsverplichting vast te stellen op:
  • € 2.400,- (gebaseerd op twee maanden aan huurinkomsten gerekend vanaf november 2023 gelet op de waarneming van de politieagent), dan wel
  • € 4.800,- (gebaseerd op vier maanden aan huurinkomsten gerekend vanaf september 2023 gelet op de verklaring van medeverdachte [medeverdachte] ), dan wel
  • € 14.400,- (gebaseerd op 12 maanden aan huurinkomsten gerekend vanaf december 2022 gelet op haar eigen verklaring).

3.De beoordeling van de vordering

De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 23 oktober 2024 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod is veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een taakstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis.
De rechtbank merkt ten eerste op dat een hoofdelijke veroordeling van veroordeelde en de medeveroordeelde tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel alleen kan als het verkregen wederrechtelijk voordeel als ‘gemeenschappelijk voordeel’ kan worden aangemerkt waarover ieder van de mededaders kan beschikken of heeft kunnen beschikken, ECLI:NL:HR:2015:884. Of en in hoeverre veroordeelde en de medeveroordeelde daadwerkelijk over dat ‘gemeenschappelijk voordeel’ hebben kunnen beschikken valt niet uit het dossier op te maken. Bovendien volgt uit het enkele feit dat de officier van justitie bij veroordeelde een lager bedrag vordert dan bij de medeveroordeelde, dat de omvang van het ‘gemeenschappelijk voordeel’ niet vast staat. Deze omstandigheden, ieder voor zich en in samenhang bezien, sluiten in lijn met voornoemd arrest hoofdelijke aansprakelijkheid uit.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten en baseert zich op de volgende bewijsmiddelen. [1]
Het doel van de Ontnemingswetgeving is het herstel van de rechtmatige toestand in financieel opzicht, het afromen van het wederrechtelijk verkregen vermogen. Dat betekent in het onderhavige geval dat de opbrengst van de hennepkwekerij alleen kan worden ontnomen, voor zover er voldoende aanwijzingen bestaan dat de gelden daadwerkelijk in het vermogen van veroordeelde zijn gevloeid.
Alhoewel veroordeelde is veroordeeld voor het aanwezig hebben van hennep, bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanwijzingen dat de volledige opbrengst van de hennepkwekerij in het vermogen van veroordeelde en de medeveroordeelde is gevloeid. Hierbij betrekt de rechtbank de armoedige omstandigheden waaronder veroordeelde werd aangetroffen (haar slaapplek bevond zich in de koelcel van het restaurant).
Voort bevat het Rapport Berekening Wederrechtelijk Verkregen Voordeel enkel een berekening van de opbrengst van de kwekerij. Welk deel van de opbrengst daadwerkelijk in het vermogen van veroordeelde is gevloeid, is onduidelijk door het ontbreken van een kasopstelling of een vermogensvergelijking.
Daardoor kan ook niet worden nagegaan of, en zo ja, in hoeverre de vakantie naar China of de (prijzige) cadeaus die zij aan haar dochter gaf, waarop de officier van justitie mede haar berekening baseert, uit inkomsten van het restaurant zijn betaald.
De rechtbank acht het wel aannemelijk dat veroordeelde voordeel heeft genoten door de bovenverdieping te verhuren voor de hennepteelt. De rechtbank zal daarom in zoverre geen aansluiting zoeken bij de berekeningen van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, maar de verklaring van veroordeelde mede voor de berekening als uitgangspunt nemen.
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij de bovenverdieping een jaar geleden heeft verhuurd voor € 1.200,- per maand. [2] Door een politieagent werd in november 2023 en enkele maanden daarvoor al een sterke hennepgeur geroken rondom de percelen aan de [adres 2] . [3] Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat al zo’n vier jaar met periodes een sterke hennepgeur werd geroken. [4] Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat er vanaf het voorjaar van 2023 regelmatig een sterke hennepgeur werd geroken. [5]
Gelet hierop (waarbij de verklaring van veroordeelde als uitgangspunt wordt genomen) gaat de rechtbank voor wat betreft de periode in het voordeel van veroordeelde uit van een periode van 12 maanden en dat zij hiervoor € 1.200,- per maand aan huurinkomsten ontving.
De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt er dan als volgt uit te zien:
12 (maanden) x € 1.200,- = € 14.400,-.
Op grond van de aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen tot een bedrag van € 14.400,- en zal haar veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

4.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

5.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 14.400,-;
- legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 288 dagen.
Aldus gegeven door mr. J.J.H. van Laethem (voorzitter), mr. A. Bonder en mr. S. Jansen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.H.M. van Keulen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 oktober 2024.
mr. S. Jansen is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024041350, gesloten op 5 maart 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , p. 229 en 244.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 119.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 109.