ECLI:NL:RBGEL:2024:7334

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 oktober 2024
Publicatiedatum
28 oktober 2024
Zaaknummer
05/204375-24
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van woninginbraak met babbeltruc en strafoplegging

Op 3 oktober 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man die werd beschuldigd van het medeplegen van een woninginbraak. De verdachte, geboren in 1991, werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden met een proeftijd van 3 jaren, en een taakstraf van 240 uren. De zaak kwam aan het licht na een woninginbraak op 5 april 2024, waarbij de verdachte het slachtoffer met een babbeltruc uit haar woning lokte, terwijl medeverdachten de woning binnendrongen en een kluis met waardevolle spullen meenamen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een wezenlijke bijdrage had geleverd aan de inbraak door het slachtoffer te misleiden. De rechtbank achtte het opzet van de verdachte bewezen, ondanks zijn verweer dat hij onder druk stond van zijn medeverdachten. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn angstklachten en zijn werk, en legde een taakstraf op in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die in totaal € 29.568,00 aan materiële schade en € 2.000,00 aan immateriële schade vorderde. De rechtbank wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en legde de schadevergoedingsmaatregel op.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Parketnummer: 05/204375-24
Datum uitspraak : 3 oktober 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1991 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven op de [adres 1] ( [postcode] ) [woonplaats] .
raadsvrouw: mr. L. Noordanus, advocaat in Lelystad.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 5 april 2024 te [plaats], tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen in een woning te weten aan de [adres 2] , alwaar verdachte en/of zijn mededader(s) zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond(en), een kluis met inhoud, te weten (verzekerings-/waarde-) papieren, sierraden en/of munten, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder zijn
/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking, inklimming, insluiping en/of een valse sleutel.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair integrale vrijspraak gepleit omdat er geen sprake is van dubbel opzet nu opzet op het gronddelict ontbreekt. Het ontbreekt eveneens aan de nauwe en bewuste samenwerking omdat er voorafgaand geen afspraken zijn gemaakt over een taakverdeling bij de woninginbraak en er geen spullen zijn aangetroffen bij verdachte.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde medeplegen van een woninginbraak. Zij gebruikt daarvoor de volgende bewijsmiddelen.
Op 26 maart 2024 zag de getuige [getuige 1] , woonachtig aan de [adres 3] te [plaats], drie personen uit een auto komen. De personen trokken een geel hesje aan. Zij haalden een voorwerp onder een deken uit de auto. De personen hingen een tijd rond het voertuig en liepen naar de voordeur van het appartementencomplex waar getuige woont. Omdat de getuige het een bijzondere situatie vond noteerde hij het kenteken: [kenteken] . [2] Verdachte is de tenaamgestelde van dit voertuig. [3]
Op 5 april 2024 omstreeks 15.25 uur was aangeefster, de toen 77-jarige mevrouw [slachtoffer] (hierna: slachtoffer), thuis in haar appartement aan de [adres 2] te [plaats]. Er werd aangebeld door een man die een geel met oranje hesje droeg. De man zei tegen het slachtoffer dat hij tegen haar auto was aangereden in de parkeergarage. De man vroeg het slachtoffer mee te lopen naar beneden om het schadeformulier in te vullen. Zij gingen met de lift naar beneden waarna het slachtoffer uit de lift stapte. De man bleef in de lift staan, de deuren gingen dicht en hij ging met de lift terug naar boven. Het slachtoffer liep naar haar auto, maar trof geen schade aan. Zij wilde terug naar boven met dezelfde lift. Deze lift werkte echter niet meer en het slachtoffer pakte een andere lift naar boven. Toen zij terugkwam bij haar woning bleek er te zijn ingebroken. De voordeur van haar woning stond open en de kluis die was bevestigd in de badkamerkast bleek te zijn verwijderd. In de kluis zaten verzekeringspapieren, sieraden en munten van het slachtoffer. Het slachtoffer heeft verder verklaard dat zij voor een periode van drie maanden haar kleindochter en diens vriend [medeverdachte 2] in huis heeft gehad en dat zij op de hoogte waren van de aanwezigheid van de kluis. [4]
De getuige [getuige 2] is de kleindochter van het slachtoffer en zij heeft verklaard dat zij gezamenlijk met haar ex-man [medeverdachte 2] een periode van 3 of 4 maanden bij het slachtoffer hebben ingewoond. De getuige heeft opgemerkt dat haar ex-man op de hoogte is van de locatie van de kluis van haar oma. [5] In een aanvullend getuigenverhoor heeft getuige verklaard dat zij de camerabeelden van de benedenbuurman heeft gezien. Zij herkent haar ex-man [medeverdachte 2] als één van de drie mannen die te zien zijn op de beelden van 26 maart 2024 aan zijn ogen en neus, manier van lopen en schoenen die hij in Marokko heeft gekocht. Op de camerabeelden gemaakt op 5 april 2024 herkent deze getuige [medeverdachte 2] duidelijk aan zijn gezicht en manier van lopen. [6]
Getuige [getuige 3] zag op 5 april 2024 twee personen op het dak van het appartementencomplex lopen. De twee personen droegen gele hesjes. De lange persoon sprong op het balkon van [adres 2] . De andere persoon ging eerst op de deurknop staan om op het balkon te komen. De twee personen gingen via de zijdeur van het balkon de woning van [adres 2] binnen. [7]
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij één van de drie mannen is op de camerabeelden van 26 maart en 5 april 2024. Verder heeft hij verklaard dat hij die dagen de chauffeur was van de auto van verdachte, dat hij zou helpen tillen en dat hij op de beelden te zien is met een (lange) hamer onder een deken. Hij is over het dak geklommen en heeft met de hamer gestaan om die aan te geven. Verdachte heeft het slachtoffer weggehouden. De derde jongen heeft de kluis gepakt. Op 26 maart 2024 was het al een poging. Verdachte en/of de derde jongen hebben zich na afloop over de kluis ontfermd en de buit verdeeld, [medeverdachte] heeft alleen één gouden munt gekregen. [8]
Verdachte verklaart dat hij al enige tijd onder druk werd gezet door zijn medeverdachte [medeverdachte] . Op 25 maart 2024 moest hij [medeverdachte] ergens ophalen. Verdachte vertrouwde dit niet en zei dat hij ziek was. [medeverdachte] kwam die dag toen boos bij verdachte thuis en vertelde dat de groep jongens waar hij bij hoorde zich bezig hielden met onder andere inbraken. De auto van verdachte werd toen door [medeverdachte] meegenomen. [9] Verdachte verklaart dat hij de volgende dag, 26 maart 2024, samen met een voor hem onbekende jongen en [medeverdachte] met de auto van verdachte naar een appartementencomplex in [plaats] is gegaan om renovatiewerkzaamheden te verrichten. Verdachte wist niet wat voor werkzaamheden, hij is ook niet opgeleid als bouwvakker. [medeverdachte] vertelde hem die dag dat het te druk was om de werkzaamheden te verrichten en het geen zin had. Verdachte kreeg daar een apart, niet heel veilig gevoel bij. Het zat hem niet lekker. Op 5 april 2024 gingen verdachte en zijn twee medeverdachten met de auto van verdachte terug naar hetzelfde appartementencomplex in [plaats]. [medeverdachte] vertelde hem dat hij ter plaatse instructies zou krijgen. De werkzaamheden zouden op de derde verdieping plaatsvinden. [medeverdachte] en de andere jongen gingen de auto uit met spullen onder een deken. Nadat zij terug kwamen werd verdachte verteld dat hij moest aanbellen bij een appartement op de derde verdieping omdat de medeverdachten in de parkeergarage met de spullen onder de deken tegen de auto van die bewoner aan waren gelopen en er schade was. Verdachte vroeg nog waarom de medeverdachten zelf niet gingen. Verdachte werd naar boven gestuurd om de bewoner op te halen en naar de parkeergarage te brengen om de schadeformulieren in te vullen. Toen verdachte met de bewoner in de parkeergarage kwam, zag hij zijn medeverdachten niet. Verdachte ging weer terug naar boven en zag zijn medeverdachten de woning, waar verdachte had aangebeld, uitrennen met iets onder een laken. Verdachte verklaart dat hij toen dacht: ‘foute boel’ en het op een rennen heeft gezet. Verdachte verklaart dat hij geen wetenschap had van de inbraak en enkel deed wat hem gezegd werd. [10]
Oordeel van de rechtbankVoor de rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen vast komen te staan dat verdachte betrokken is geweest bij de woninginbraak op 5 april 2024. Hij heeft een onmisbare en wezenlijke bijdrage geleverd aan de samenwerking. Verdachte heeft de babbeltruc opgevoerd om aangeefster weg te lokken van haar appartement zodat de twee medeverdachten in staat waren het appartement binnen te dringen en de kluis mee te nemen. De vraag die de rechtbank in dit geval dient te beantwoorden is of verdachte opzet heeft gehad op het ten laste gelegde feit of dat hij zelf ook geheel onwetend was van de inbraak die zou plaatsvinden, zoals door de verdediging als verweer is aangevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen minstens voorwaardelijk opzet heeft gehad op het tenlastegelegde. Immers, verdachte ging tot twee keer toe op pad met [medeverdachte] , die - zoals verdachte wist - deel uitmaakte van een groep jongens die onder andere inbraken pleegde. Verdachte kreeg te horen dat hij renovatiewerkzaamheden moest doen, maar niet wat die werkzaamheden zouden zijn. Verdachte was ook niet opgeleid als bouwvakker. De eerste keer werd dit, toen verdachte en zijn kompanen al binnen waren, afgeblazen met een verhaal dat het ‘te druk’ zou zijn. Verdachte had naar eigen zeggen toen al argwaan. De tweede keer zag verdachte medeverdachten met spullen verborgen onder een deken de auto uitgaan. Toen zij terugkeerden werd verdachte opgedragen bij een appartement aan te bellen omdat medeverdachten in de parkeergarage met die voorwerpen schade zouden hebben toegebracht aan een auto. Verdachte vroeg nog waarom zij niet gingen, maar ging toch zelf. Kennelijk heeft verdachte zich ook niet druk gemaakt over de vraag hoe zijn medeverdachten de connectie hebben kunnen leggen tussen de auto in de parkeergarage en het specifieke appartement waar hij aanbelde. Verdachte heeft toen toch de instructies opgevolgd en is daarmee doorgegaan toen hij bij aankomst in de parkeergarage zijn medeverdachten niet zag, is de lift niet uitgegaan en heeft aangeefster, een bejaarde vrouw, in de parkeergarage achtergelaten. Met die gedragingen, in samenhang bezien, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op het uiteindelijk ingetreden gevolg van zijn handelen, te weten dat zijn babbeltruc het mogelijk maakte dat zijn medeverdachten dan en daar een inbraak pleegden, bewust aanvaard.
Dat verdachte van zijn medeverdachten enige druk zou hebben ervaren, doet aan dit oordeel niets aan af. Niet is gebleken dat verdachte onder een dusdanige druk heeft gestaan dat hij zich er niet aan kon onttrekken en in het geheel geen handelingsvrijheid meer had.
De rechtbank oordeelt derhalve dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks5 april 2024 te [plaats], tezamen en in vereniging met
een of meeranderen,
althans alleenin een woning te weten aan de [adres 2] , alwaar
verdachte en/ofzijn mededader
(s
)zich buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevond
(en
), een kluis met inhoud, te weten (verzekerings-/waarde-) papieren, sierraden en
/ofmunten,
in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten deleaan [slachtoffer] ,
in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)toebehoorde
(n)heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl
verdachte en/ofzijn mededader
(s
)zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/of dat/die weg te nemen goederen onder
zijn
/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van
braak, verbreking,inklimming en insluiping
en/of een valse sleutel.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen in een woning door iemand de zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldigen zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft door middel van inklimming en insluiping.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf voor de duur van 120 uren met vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een voorwaardelijke straf bepleit. Verdachte is bereid om zich te houden aan op te leggen voorwaarden. De verdediging meent dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van verdachte is omdat hij dan zijn werk zal kwijtraken en mogelijk zijn huisvesting.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank houdt bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd rekening met de aard en ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank de landelijke oriëntatiepunten en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij rekening wordt gehouden met het strafblad van verdachte.
De ernst van het feit
De verdachte heeft samen met anderen op een slinkse en georganiseerde wijze ingebroken in een woning. Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak naar en beangstigend om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht. Ook veroorzaken woninginbraken maatschappelijke onrust en brengen zij gevoelens van onveiligheid teweeg. Dit laatste was zeker ook het geval voor het slachtoffer, zoals is gebleken uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. In het bijzonder speelt hier ook het verlies van vertrouwen in anderen van het slachtoffer: één van de medeverdachten is de ex-man van de kleindochter van het slachtoffer, iemand die het slachtoffer nota bene een tijdje onderdak heeft verleend en die de vader is van haar achterkleinkind. Het slachtoffer is met een babbeltruc door verdachte haar huis uitgelokt zodat medeverdachten de woning in konden sluipen. Verdachte en medeverdachten zijn het appartementencomplex ingelopen met gele hesjes, waardoor het leek alsof zij daar aan het werk gingen. Zij zijn hierbij geraffineerd en professioneel te werk gegaan. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoonlijke omstandigheden van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het justitiële uittreksel van verdachte van 19 augustus 2024. Hier uit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld wegens het rijden onder invloed en het rondrijden met een onverzekerde auto.
Verder is verdachte onder behandeling wegens angstklachten vanwege de druk van zijn medeverdachten. Verdachte heeft een voltijd baan als senior operator en sinds ruim een half jaar een relatie.
Op te leggen straf
De rechtbank acht dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel als een passende reactie op het bewezen verklaarde feit kan worden gezien. Anders dan de officier van justitie heeft geëist zal de rechtbank die straf in dit geval echter niet opleggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een kwetsbare persoonlijkheid en heeft druk ervaren van zijn medeverdachte. Op een veroordeling voor rijden onder invloed en een verkeersboete na heeft hij een blanco strafblad. Verdachte verklaart op een schuiladres te verblijven wegens angst voor zijn medeverdachte, maar lijkt sinds het bewezen verklaarde feit zijn leven een wending ten goede te hebben gegeven. Hij heeft een voltijdsbaan, goede huisvesting en een relatie. Een straf die meebrengt dat de verdachte gedetineerd raakt zou deze positieve ontwikkelingen teniet kunnen doen. Dat acht de rechtbank niet wenselijk gelet op het kwetsbare karakter van verdachte en ook in het licht van het belang van de maatschappij bij het voorkomen van recidive.
De rechtbank zal daarom aan de verdachte de maximale taakstraf opleggen voor de duur van 240 uren. Daarmee legt zij de nadruk op het strafdoel van speciale preventie, omdat zij ervan overtuigd is dat continuering van het werk en huisvesting van verdachte van groot belang is en ook de samenleving daarbij uiteindelijk het meest is gebaat. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 4 maanden om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en ook om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw (onder druk te laten zetten om) aan strafbare feiten schuldig te maken. Hierbij geldt een proeftijd voor de duur van 3 jaren. De rechtbank ziet, anders dan de officier van justitie, geen reden om af te wijken van de gebruikelijke duur van de proeftijd.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de woninginbraak een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 35.438,80 aan materiële schade en € 3.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en dat verdachte en medeverdachten hoofdelijk aansprakelijk zijn.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak.
Subsidiair verzoek de verdediging de materiële schadepost ‘medische kosten – psycholoog’ af te wijzen omdat deze kosten nog niet voldoende concreet zijn.
De materiële schadepost ‘Reiskosten’ dient eveneens afgewezen te worden omdat deze kosten niet als materiële schadepost voor vergoeding in aanmerking komt.
De immateriële schadevergoeding dient te worden afgewezen omdat in veel soortgelijke zaken veelal geen vergoeding wordt toegekend.
Meer subsidiair verzoekt de verdediging de benadeelde partij in de immateriële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren omdat het maar zeer de vraag is of voldaan is aan het vereiste van ‘aantasting in de persoon’. Het beantwoorden van deze vraag legt volgens de verdediging een onevenredige belasting op van het strafproces.
De verdediging bepleit ten slotte dat de proceskosten dienen te worden gematigd tot het liquidatietarief.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De materiële schadeposten worden hieronder afzonderlijk besproken.

1. Gestolen sierraden en overige inboedel

De rechtbank is van oordeel dat deze schadepost voldoende is onderbouwd. Deze schadepost zal volledig worden toegewezen voor een bedrag van € 28.798,00.

2. Reiskosten voor het bezoek aan de advocaat

Deze kosten komen niet voor vergoeding als materiële schadepost in aanmerking doch dienen in de proceskosten te worden begrepen. Deze schadepost zal - als materiële schade - worden afgewezen.

3. Medische kosten – psycholoog

De rechtbank is van oordeel dat voor deze schadepost enkel de niet-verzekerde kosten voor vergoeding in aanmerking komen, nu de benadeelde partij alleen tot beloop hiervan schade lijdt. Hierbij gaat de rechtbank uit van een bedrag van het eigen risico voor het de jaren 2024 en 2025 omdat na verweer als voldoende onderbouwd vast staat dat de benadeelde partij in deze jaren hulp zal moeten ontvangen van een psycholoog. Het toe te wijzen bedrag is € 770,00. De benadeelde partij wordt voor het overige in deze schadepost van haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.

4. Toekomstige medische kosten

Deze toekomstige schadepost is nog onvoldoende te bepalen. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in dit deel van de vordering verklaren.
Samenvattend is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de schadeposten zoals hierboven genoemd onder 1 en onder 3 tot een hoogte van € 29.568,00 moet worden toegewezen.
Immateriële schade
Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde liggen naar het oordeel van de rechtbank de nadelige gevolgen daarvan sprake zo voor de hand dat een aantasting in de persoon als bedoeld in art. 6:106 sub b BW kan worden aangenomen. Het gaat immers om een kwetsbaar slachtoffer dat uit haar huis gelokt is met een babbeltruc om haar te beroven van haar kluis met waardevolle spullen. Gebleken is dat één van de verdachten in deze zaak een man is aan wie het slachtoffer gedurende een aantal maanden onderdak heeft verleend en die tot haar familiaire kring behoorde. Verdachte heeft door zijn bijdrage hieraan een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van de het slachtoffer, waarbij haar gevoel van veiligheid en vertrouwen in anderen is aangetast zoals ook blijkt uit haar slachtofferverklaring. Het slachtoffer staat op de wachtlijst om EMDR-behandelingen te ondergaan om het vermoede trauma wat hieruit is voortgekomen, te verwerken. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van het feit en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.000,00 vaststellen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van de integrale proceskosten die zijn gemaakt om de vordering in het strafproces te kunnen indienen tot een bedrag van € 7.7751,50.
Als overwegend in het ongelijk gestelde partij zal verdachte in de proceskosten van de benadeelde partij worden veroordeeld. Deze kosten zullen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. Er zijn geen buitengewone omstandigheden gesteld waarom hiervan in dit geval moet worden afgeweken. De rechtbank begroot deze op basis van het toegewezen bedrag op (2,0 punten x € 543,00 =) € 1.086,00.
Wettelijke rente
Verdachte is vanaf:
- 5 april 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag voor de schadeposten ‘gestolen sierraden en overige inboedel’, de immateriële schadevergoeding verschuldigd;
- 31 december 2024 wettelijke rente over het toegewezen bedrag voor de schadepost van het eigen risico betreffende 2024 verschuldigd.
Verdachte is géén wettelijke rente verschuldigd over het toegewezen bedrag voor de schadepost van het eigen risico betreffende 2025 verschuldigd omdat nu nog niet kan worden vastgesteld wanneer deze schade zal ontstaan.
Hoofdelijkheid
Voor de toewijsbare schade als hiervoor besproken is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk als medepleger van het tenlastegelegde.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten daarom ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen met de daarbij horende gijzeling. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
 bepaalt dat deze gevangenisstraf, te weten
4 maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd van 3 jarenschuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 legt op een
taakstraf van 240 uren,met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 4 maanden.
De beslissing op de civiele vordering:
 veroordeelt verdachte in verband met het bewezenverklaarde tot
betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 29.568,00 aan materiele schade en € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, met uitzondering van de schadepost eigen risico 2025, vanaf:
o 5 april 2024 over het toegewezen bedrag voor de schadeposten ‘gestolen sierraden en overige inboedel’ en de immateriële schadevergoeding;
o 31 december 2024 over het toegewezen bedrag voor de schadepost van het eigen risico betreffende 2024;
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op
€ 1.086,00;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van
€ 29.568,00 aan materiele schade en € 2.000,00 aan immateriële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf:
o 5 april 2024 over het toegewezen bedrag voor de schadeposten ‘gestolen sierraden en overige inboedel’ en de immateriële schadevergoeding;
o 31 december 2024 over het toegewezen bedrag voor de schadepost van het eigen risico betreffende 2024;
tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kan
192 dagen gijzelingworden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Rietveld (voorzitter), mr. H.C. Leemreize en mr. A. Bonder, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Breed, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 oktober 2024.
mr. H.C. Leemreize is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2024154571, gesloten op 23 juni 2024 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 56,57.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 132.
4.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 26, 27.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 72
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , p. 406-411.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , p. 67.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , p. 79,80.
9.Proces-verbaal van verhoor aangifte, p. 152.
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 19 september 2024.